Daar komen ze dan eindelijk aan...
De Zonnehorst meldt op zijn website:
De Belgische Knack meldde eergisteren ‘Spectaculair duel in de ruimte: supermaan vs. Meteorenregen’. Die supermaan is vannacht:
De Zonnehorst meldt op zijn website:
‘Dinsdag 5 augustus komt RTV OOST op de Zonnehorst opnames maken voor: Heerlijk Overijssel. Wij zijn dan de vaste locatie die dag. Vanaf half 5 wordt het uitgezonden en dan ieder uur herhaald.’
De Zonnehorst stelt zichzelf zo voor:
‘In Punthorst, de gemeente Staphorst, op 5 1/2 hectare vruchtbare dekzandgrond, runnen wij, Henk en Hillie Bunskoek samen met medewerkers en stagiaires, onze biologisch-dynamische gemengde tuinderij. We telen een brede variatie aan groenten, op de volle grond en in een “koude” kas. Bijen, een koppel kippen en een paar varkentjes verlevendigen de boel.Aflevering 17 van Heerlijk Overijssel duurt 35 minuten. De Zonnehorst is het eerste kwartier in beeld:
Als kleinschalige zorgboerderij bieden we ook nog plaats aan een aantal zorgvragenden die tijdelijk en/of voor langere tijd een plek nodig hebben om te herstellen of voor zinvolle dagbesteding.
Verder verhuren we een multifunctionele ruimte in onze kapschuur, geschikt voor velerlei doeleinden. In de zomermaanden hebben we een aantal kampeerplaatsen achter op het land voor de wat avontuurlijke en rust zoekende kampeerder, en staan hiermee ook vermeld in de groene vakantiegids van het ECEAT.’
‘Vandaag nemen we in Heerlijk Overijssel een kijkje achter en voor de schermen op de biologisch dynamische gemengde Tuinderij de Zonnehorst in Punthorst.’Daarna komt voedingskundige Petra Essink (tevens hoofdredacteur van ‘Stroom’, het tijdschrift van Antroposana) aan het woord, om te vertellen over de Kraaybeekerhof Academie.
De Belgische Knack meldde eergisteren ‘Spectaculair duel in de ruimte: supermaan vs. Meteorenregen’. Die supermaan is vannacht:
‘Onze Aarde koerst weer door de meteorenzwerm Perseïden, wat vallende sterren oplevert. Maar deze keer krijgt de hemelshow concurrentie van de supermaan.
Elke zomer trekt de Aarde door de Perseïden-meteorenzwerm: een wolk van stofdeeltjes achtergelaten door de komeet Swift-Tuttle. Vele stofdeeltjes komen dan aan 60 km per seconde in botsing met de dampkring van de Aarde en veroorzaken kortstondig een lichtstreep aan de hemel: een vallende ster of meteoor. Die desintegreert volkomen.
De vallende sterren zijn zichtbaar tussen zondag 10 augustus en woensdag 13 augustus. Het maximum valt dit jaar in de vroege uurtjes van 13 augustus. De lichtsporen kunnen overal aan de hemel opflakkeren, maar lijken te komen uit het sterrenbeeld Perseus dat in het noordoosten opklimt.
Om deze meteoren waar te nemen is geen telescoop of verrekijker nodig. Het volstaat om vanop een donkere plaats buiten een stedelijk gebied met het blote oog minstens 15 minuten te kijken naar een willekeurige plaats aan de nachthemel.
Supermaan
Toch zal de zwerm deze keer minder spectaculair zijn dan andere jaren omdat ze concurrentie krijgt van de supermaan die in de nacht van 10 augustus zal verschijnen. Dan staat de maan op de nabije afstand tot de Aarde van slechts 356.895 km.
Een supermaan is 14 procent groter en 30 procent helderder dan een traditionele volle maan. Bovendien lijkt deze supermaan ook nog eens de grootste en helderste te worden van de vijf supermanen in 2014. Daarom zullen er bij heldere hemel maar zo'n tien tot twintig meteoren per uur te zien zijn.’
Het Euritmie Impresariaat meldt ‘Publiciteit via Facebook en Linkedin’:
‘In het streven op ruimere schaal publiciteit te maken voor de podiumeuritmie is het Euritmie Impresariaat Nederland ook actief op Facebook en Linkedin. Belangstellenden worden uitgenodigd vriend te worden en/of te volgen.’
Genoemd worden onder Facebook:
‘Euritmie Impresariaat Nederland (bedrijfspagina)
Euritmie in het theater (community)
Euritmie initiatief jongeren (open groep)’
En onder LinkedIn:
‘Euritmie Impresariaat Nederland (bedrijfspagina)
Euritmie in het theater (open groep)
Podiumeuritmie in Noord-Holland (open groep)
Podiumeuritmie in Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel en Flevoland (open groep)
Podiumeuritmie in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg (open groep)
Podiumeuritmie in Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland (open groep)’
Bij ‘Euritmie
in het theater’ op Facebook stond vandaag dit bericht, ‘Streven naar 3
uitverkochte zalen’:
‘Hoewel de euritmie al meer dan 100 jaar bestaat, is het in de huidige tijd niet vanzelfsprekend dat alle voorstellingen goed bezocht worden. Voor de opvoeringen van het historisch programma op 24 oktober in het Zaantheater in Zaandam (209 plaatsen), 25 oktober in het Zeeheldentheater in Den Haag (150 plaatsen) en 26 oktober in Theater Kikker in Utrecht (190 plaatsen) gaat het om in totaal 550 te verkopen entreekaarten. Helpt u ons mee dat tegen die tijd alle entreekaarten worden verkocht? Graag alvast de data in uw agenda plaatsen.
Imke Jelle van Dam’
Op de website van de Antroposofische Vereniging in Nederland
is het bericht ‘Overlijden en afscheid van Sergei Prokofieff’ verschenen:
‘In de morgen van zaterdag 26 juli jl. is Sergei Prokofieff in Dornach over de drempel van de dood gegaan. Op de daaropvolgend dinsdagmorgen werd zijn lichaam opgebaard in de “Schreinerei” naast het Goetheanum, de plaats waar de Grondsteenspreuk in 1923 voor het eerst heeft geklonken. Om 14.00 uur in de middag was er aansluitend een “Bestattungsfeier” van de Christengemeenschap onder belangstelling van velen, waaronder vrienden uit Nederland.
Sergei Prokofieff heeft door zijn leven en werk onnoemelijk veel voor de antroposofie en de antroposofische vereniging betekend. Zijn sterven kwam op de vooravond van de conferentie over de 19 klassenuren in Dornach rond het Goetheanum. Zijn overlijden gaf de gehele conferentie een bijzondere betekenis. Zijn voordrachten over de klassenuren en daarna deze inhouden samenvattende omvangrijke publicatie over de Eerste Klasse van Michaelschool en haar Christologische Grondslagen hebben velen de toegang tot de inhoud van de 19 meditatie-uren verschaft en blijven een bron van inspiratie. Vlak voor zijn dood kon hij, ondanks zijn ernstige ziekte, een tweede deel over elk van de 19 meditatie-uren afzonderlijk voltooien, dat binnen afzienbare tijd nog zal verschijnen en voor de leden van de hogeschool voor geesteswetenschap te verkrijgen zal zijn.
Vanwege de bouwactiviteiten vonden tijdens de conferentie de in het Duits gehouden klassenuren plaats in de “Schreinerei”, de plaats waar de klassenuren in 1924 voor het eerst door Rudolf Steiner gehouden werden. De zaal was voor deze gelegenheid voorzien van een blauwe gebogen achterwand waarop de grote zeven planeetzegels achter het spreekgestoelte hingen. Op dinsdag werd deze ruimte de gewijde plaats, waar het lichaam op het podium werd opgebaard, in een gesloten eenvoudige lichte houten kist met op het deksel van gevlochten groene takken een kruis voorzien van een krans van zeven rode rozen. Tijdens de dienst was de kist omgeven door kaarsen en meer rode en witte rozen. Er was zoveel belangstelling dat de grote zaal in de Schreinerei de mensen nauwelijks kon bevatten. Rondom de alle tot de laatste stoel bezette zitplaatsen stonden de mensen enkele rijen dik. De bijeenkomst begon met pianomuziek van Bach, waarmee tevens werd afgesloten. In het Russisch werd het Onze Vader gesproken. De priester Rolf Herzog ging daarna voor in de dienst en sprak over de bijzondere biografie van Sergei Prokofieff, geboren in 1954 in Moskou, over zijn ontmoeting met de antroposofie als viertienjarige jongen dankzij de vriendschap van zijn ouders met de weduwe van Max Woloschin (wiens beroemde huis op de Krim met vertaalde werken van Rudolf Steiner in de bibliotheek hij vaak bezocht), zijn onmiddellijke herkenning van het werk van Rudolf Steiner als een weg tot Christus, waarin zijn eerdere ideaal om priester te worden een nieuwe gestalte kreeg en zijn besluit als 19-jarige zich verder aan de antroposofie te wijden. Hij studeerde daarna kunstgeschiedenis te Moskou en een serie van vier voordrachten over de Weihnachtstagung 1923 bracht hem op uitnodiging op een reis van enkele weken naar Midden- en West-Europa, waar hij zijn vrouw Astrid ontmoette met wie hij nog op diezelfde reis trouwde. Pas enkele jaren later zou hij definitief Rusland kunnen verlaten en zich in Dornach vestigen, waarmee een actief leven in en voor de vereniging in Midden-Europa begon. Na het voltrekken van de laatste wijding werd de Grondsteenspreuk voorgedragen. Peter Selg sprak daarna over zijn vriend op indringende wijze en eerde hem in zijn singuliere kwaliteit als geesteswetenschapper en ware leerling van Rudolf Steiner. Hij sprak over zijn geïnspireerde jeugdpoëzie, die al van een ongekend geestelijk vuur getuigde. Recent zijn deze Russische gedichten pas in een lijvige bundel uitgegeven. Dit talent en zijn kunstzinnige aanleg in het algemeen heeft hij terughouden en geheel in dienst van de geesteswetenschap gesteld. Zijn lange reeks van boeken getuigen ervan hoe hij de antroposofie helder denkend en mediterend heeft verwerkt en als levendige impuls heeft verzorgd. Zijn ziekbed van ruim drie jaren heeft hem niet gebroken. Nog was hij in staat zijn werk ondanks alle praktische hindernissen te voltooien, als laatste een boek over het leven van Rudolf Steiner. Zo de bijzonder warme herdenkingsrede.
Met een lang eerbiedig zwijgen bij en na de het wegvoeren van de kist brachten de velen vrienden en aanwezige leden hem een laatste groet.
Van andere aard was het Gedächtnisfeier op de volgende zaterdag. In de weer tot de laatste stoelen gevulde Grundsteinsaal van het Goetheanum was ruimte voor muziek, euritmie en toespraken. Zijn portret stond op het toneel. De bijeenkomst begon wederom met het largo uit een voor piano bewerkte orgelsonate van Bach. Daarna volgden met euritmie het bekende “Air” uit de Brandenburger concerten nu voor viool en piano, euritmie op een spreuk van Rudolf Steiner, het reciteren van twee vroege Russische gedichten van Sergei Prokofieff zelf (geschreven tussen zijn 17de en 19de), één over de weg van de ziel na de dood en één over hoe hij “in armoede”, bevrijd van de wereld, later zou willen sterven.
De Grondsteenspreuk werd ook hier gereciteerd. In drie toespraken eerden achtereenvolgens Virginia Sease, Bodo von Plato en Paul Mackay hun vriend en collega. Veel waardering. Ernstige opmerkingen, maar ook anekdotes over zijn gevoel voor humor werden gemaakt. Nog enkele vrienden spraken en ten slotte was het laatste woord aan zijn weduwe Astrid Prokofieff, die de idealen die Sergei had nagestreefd belichtte. Een pianostuk van zijn grootvader, de componist Sergei Prokofieff besloot deze stemmingsvolle bijeenkomst, waarin met name in kleine terugblikken en enkele grotere lijnen uit zijn biografie de vervlochtenheid van kruisende levenspaden beleefbaar was.
Namens het bestuur,
Jaap Sijmons
Voorzitter’
Op dezelfde website is ook nieuwe informatie te vinden over
‘De Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap’:
‘Het doel van de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap is: het doen van onderzoek op geestelijk gebied, het stimuleren en coördineren van dat onderzoek, en het verzorgen van opleidingen in de verschillende werkgebieden. De Hogeschool is ingebed in de Antroposofische Vereniging. De vereniging ziet het als haar taak de ontwikkeling van de hogeschool mogelijk te maken. De hogeschool wil de vereniging, de verschillende werkgebieden en de samenleving in zijn geheel, van dienst zijn met de resultaten van haar onderzoek. – De Hogeschool is gevestigd in Dornach; de werkzaamheid ervan vinden wereldwijd in verschillende netwerken plaats.
Rudolf Steiner richtte de Hogeschool in 1923 op. Hij bestaat uit een algemene sectie en tien vakgerichte secties. De inhoudelijke basis bestaat uit de meditatieve leergang, die Rudolf Steiner in 1924 heeft gegeven, de eerste serie van negentien zogenaamde “klassenuren”.
Voorwaarden voor het lidmaatschap zijn: bekendheid met de belangrijkste inhouden van de antroposofie, bekendheid met de meditatieve praktijk in de zin van de antroposofie, bereidheid om samen te werken binnen het kader van de Antroposofische Vereniging, en in het vertegenwoordiger willen zijn van de antroposofie.
Meerdere secties
De Hogeschool kent meerdere secties. Centraal staat de algemene antroposofische sectie waarin de centrale (algemeen menselijke) vragen en inhouden van de antroposofie worden onderzocht en vruchtbaar gemaakt. Daarnaast zijn er vakgerichte secties, waarin de antroposofie vruchtbaar wordt gemaakt voor de verschillende gebieden van de samenleving, de wetenschap en de kunst. Hun doel is waar te nemen welke nieuwe ontwikkelingen zich voordoen in de betreffende gebieden, deze gebieden vanuit de geesteswetenschap verder te onderzoeken en een spirituele verdieping van de betreffende beroepen mogelijk te maken.
Het netwerk van mensen van een sectie, en daarmee van de hele Hogeschool, kent drie lagen: leden van de Hogeschool, leden van de Antroposofische Vereniging en geïnteresseerden.
De verschillende secties zijn:
Algemene antroposofie
Beeldende kunsten
Cultuurwetenschap en letteren
Gezondheidszorg
Landbouw
Wiskunde en astronomie
Natuurwetenschap
Pedagogie
Sociale wetenschappen
Woord, muziek en euritmie
Neem voor de contactgegevens van de betreffende coördinator, contact op met het secretariaat.’
Die secties gaan we nu een voor een bezoeken:
‘Beeldende kunsten
De Sectie voor Beeldende Kunsten bestaat in Nederland sinds de vroege jaren ’90 van de vorige eeuw, toen Paul Mackay als voorzitter van de Vereniging de secties inrichtte. Sindsdien bekommert de sectie zich binnen de Vereniging om de relatie tussen beeldende kunst en de antroposofie, in de breedste zin van het woord. Dat is een vooralsnog diffuus en groot gebied, en het heeft vele mogelijkheden en uitdagingen.
Omdat er in de afgelopen jaren steeds meer behoefte is ontstaan aan het verduidelijken van wat we als sectie kunnen en willen doen en het expliciteren van de bijbehorende taken en verantwoordelijkheden, hebben we ons als sectieraad de afgelopen maanden in verschillende gespreksronden met de inhoudelijke taakstelling van de sectie bezig gehouden. Dit heeft geleid tot een tekst die we ons “mission statement” noemen. De inhoud daarvan is hieronder weergegeven:
Mission Statement
De Sectie voor Beeldende Kunsten van de Antroposofische Vereniging in Nederland voelt het als haar verantwoordelijkheid haar inspiratiebron, de antroposofie, te laten uitstralen in de gebieden van de Beeldende kunsten en Architectuur, en in dialoog te brengen met wat er op deze gebieden in de wereld gaande is. Ze nodigt iedereen die hiervoor sympathie voelt uit om mee te denken en deel te nemen aan deze onderneming.
Onderzoek en studie
De sectie wil geesteswetenschappelijke studie en onderzoek initiëren en stimuleren op onder meer de volgende gebieden:
– Innerlijke ontwikkeling: wat kan de betekenis zijn van innerlijke scholing, van oefeningen en meditaties die voor handen zijn vanuit de antroposofie, voor de ontwikkeling van de beeldende-/bouwkunst in het algemeen en van het individuele kunstenaarschap?
– Betekenis van kunst: hoe kan vanuit een geesteswetenschappelijke visie de rol van beeldende-/bouwkunst in onze cultuur en cultuurgeschiedenis begrepen worden? En welk licht kan de geesteswetenschap werpen op de kunst van onze tijdgenoten?
– Het creatieproces: dit omvat alle aspecten; vanaf het zoeken naar of vinden van inspiratie, tot aan de uiteindelijke realisering van een kunstwerk.
– De impulsen die zijn uitgegaan van Rudolf Steiner en andere door de antroposofie geïnspireerde mensen, op de beeldende kunst en architectuur.
– De kwaliteiten en zeggingskracht van beeld- en expressiemiddelen als: kleuren en licht en donker en hun dynamiek, vormen en vormprocessen, ruimtelijke verhoudingen, compositie, etc.
– De kwaliteiten en zeggingskracht van de materialen die gebruikt worden, ook van nieuwe media en nieuw ontwikkelde expressievormen.
Ontmoeting en presentatie
De sectie wil mogelijkheden voor ontmoeting en uitwisseling creëren en faciliteren tussen kunstenaars vanuit verschillende disciplines en met verschillende visies op kunst. Ook wil ze een inspirerend platform bieden, waar resultaten van studie en onderzoek gepresenteerd worden.
Opleiding en overdracht
De Sectie gaat ervan uit dat ervaring die in staande gebieden is opgedaan, waardevol kan zijn voor velen die werken in de beeldende kunst of architectuur. Ze wil daartoe in een open dialoog met belangstellenden een programma verzorgen van cursussen, workshops of andersoortige activiteiten voor verschillende doelgroepen. Zulke, en andere aspecten van het werk in de sectie die we samen bespreken, worden natuurlijk ook in samenhang gebracht met de andere secties in de Hogeschool, en besproken in het maandelijkse Hogeschooloverleg.
Het schrijven van deze uitgangspunten bracht ons bij de wens om voor diverse interessegroepen dingen te organiseren. Zo zijn er bijeenkomsten voor degenen die lid zijn van de Hogeschool voor Geesteswetenschappen en dus lid zijn van de eerste klasse. Daarnaast worden er bijeenkomsten gehouden voor leden van de vereniging die beroepshalve bij de sectie betrokken zijn. Ook voor leden van de vereniging die zich aangesproken voelen door het werk in de sectie zijn er mogelijkheden om bijeenkomsten bij te wonen, en hetzelfde geldt voor diegenen die geen lid zijn van de vereniging.
Wij hebben als Sectie voor Beeldende Kunsten een programma gemaakt, waarin de hierboven aangeduide activiteiten worden aangekondigd. Dit programma is al toegestuurd naar de leden die met naam en adres bij onze sectieadministratie bekend zijn. Desgewenst is dit programma ook op te vragen bij de administratie van de vereniging, en te vinden op de website van de Antroposofische Vereniging: www.antroposofie.nl.
Mocht U op de adressenlijst willen staan van de Sectie voor Beeldende Kunsten en zo de berichten, uitnodigingen en dergelijke direct ontvangen, laat dat dan weten aan het secretariaat van de vereniging, met uw bereikbaarheidsgegevens en e-mailadres.
Rik ten Cate, sectiecoördinator
Uit Motief nr. 166 van oktober 2012, p.30
Cultuurwetenschap en letteren
Binnen de Sectie voor Cultuurwetenschap en Letteren staat een grote diversiteit aan uitingen van de mens in cultuur en samenleving centraal. Denk aan onder meer schilder- en beeldhouwkunst, architectuur, taal, poëzie, muziek, literatuur, geschiedenis en filosofie.
Onze sectie ziet het als haar taak om vanuit de antroposofie een aanvullend perspectief te ontwikkelen op de disciplines waarbinnen deze uitingen van menselijke beschaving worden bestudeerd: o.a. de geschiedkunde, de taal- en letterkunde, de esthetica, de filosofie, de kunst- en cultuurgeschiedenis, de muziekwetenschap en de culturele antropologie. Gebieden die daarbij de afgelopen jaren aan bod zijn gekomen: werken met sprookjes, geschiedschrijving, kunstgeschiedenis, aspecten van een antroposofisch georiënteerde taalwetenschap en welke zijn de door Rudolf Steiner ontwikkelde uitgangspunten van een antroposofische esthetica?
Richtinggevend voor het werk binnen de sectie zijn Rudolf Steiners gezichtspunten voor een antroposofische esthetica op basis van Goethe’s gedachte dat kunst het meest geëigende middel is om de wereldgeheimen te ontsluiten en tot openbaring te brengen. Naast de antroposofische esthetica neemt het ontwikkelen van antroposofische gezichtspunten met betrekking tot taal en taalwetenschap binnen de Sectie voor Cultuurwetenschap en Letteren een centrale plaats in. Het onderzoek richt zich dit jaar op: De ontwikkeling van taal in het digitale tijdperk.
In welke mate verandert onze verhouding tot de taal zich als gevolg van het veelvuldig gebruik van de computer, het internet, het mobieltje, de iPad et cetera, en welke consequenties heeft dat voor het geschreven en gesproken woord? Hoe kunnen we deze ontwikkeling begrijpen vanuit het antroposofische mensbeeld en welke alternatieve handelingsperspectieven dienen zich naar aanleiding daarvan mogelijkerwijs aan?
Drie jaar geleden is vanuit de Sectie voor Cultuurwetenschap en Letteren in samenwerking met mensen uit het werkgebied van de Sectie voor Woord, euritmie en muziek, een initiatiefwerkgroep ontstaan om onderzoek te doen naar de taalimpuls van Rudolf Steiner in euritmie, spraakvorming, dramatische kunst en taalwetenschap. In mei 2011 werd een eerste kleine besloten werkconferentie over dit thema georganiseerd in Den Haag.
Daarnaast is er een vergevorderd plan om in de loop van dit jaar (2013) een werkweekeinde over een vernieuwde esthetiek te organiseren. Steeds belangrijker wordt het om samen te werken met de andere secties binnen de ene Hogeschool. Met name vanuit de onderzoeksgebieden taal en esthetica is het de opgave van de Sectie voor Cultuurwetenschap en Letteren om in samenwerking met andere secties van de Vrije Hoge School voor Geesteswetenschap projectgewijs en waar mogelijk, een bijdrage te leveren aan het herstellen van de verbinding tussen wetenschap en kunst. Zij zoekt deze samenwerking in eerste instantie met de sectie Woord, muziek en euritmie en de sectie Beeldende kunsten.
De coördinatiegroep van de sectie voor Cultuurwetenschap en Letteren komt driemaal per jaar op een zondag bij elkaar, plus een weekend.
Bent u op een van de hier beschreven werkgebieden van de sectie reeds actief of wilt u participeren in onze coördinatiegroep, neem dan gerust contact met ons op via het secretariaat.
Uit Motief nr. 171 van april 2013, p.30
Gezondheidszorg
De medische sectie in Dornach is een bekend begrip. Het is een van de secties van de Freie Hochschule für Geisteswissenschaft am Goetheanum. De medische sectie (sectie gezondheidszorg) in Nederland, verbonden met de sectie in Dornach, is veel minder bekend. Daarin willen we graag verandering brengen.
Al jaren werkte ik in de heilpedagogie en sociaaltherapie en nam deel aan conferenties die in Nederland georganiseerd werden door het Heilpedagogisch Verbond, en in Zwitserland door de Medizinische Section am Goetheanum. Het was me bekend dat de heilpedagogie deel uitmaakte van de sectie gezondheidszorg, maar hoewel ik al jarenlang lid van de Antroposofische Vereniging was, was het niet tot me doorgedrongen dat we als Antroposofische Vereniging in Nederland een vergelijkbare sectie hebben. Tijdens een boswandeling in de buurt van het Goetheanum, vroeg Truida de Raaf mij of ik lid wilde worden van de medische sectieraad. Toen pas kwam ik erachter hoe de sectie gezondheidszorg in Nederland werkt en hoe groot het werkveld is dat ze bestrijkt.
Alle werkers in de gezondheidszorg die zich laten inspireren door de antroposofie zijn betrokken, en dat zijn er heel veel. Om te beginnen de mensen die zich in diverse beroepsverenigingen hebben verenigd, zoals 220 mensen die lid zijn van de Vereniging van Antroposofisch Artsen, 535 leden van de Vereniging voor Kunstzinnige Therapie en circa 100 leden van de Vereniging voor Antroposofische Fysiotherapie. Verder zijn er beroepsverenigingen voor psychotherapie, chirofonetiek, euritmietherapie, verpleegkundigen, diëtisten en niet te vergeten veel heilpedagogen en sociaaltherapeuten. Omdat niet alle mensen die in de antroposofische gezondheidszorg werken, lid zijn van de AViN en zeker niet allemaal lid van de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap, hebben we de sectie zo georganiseerd dat er een medische sectieraad is, bestaande uit negen leden: Erik Baars, Ghiti Brinkman, Wim Cornelisse, Koop Daniels, Ton van Osch, Silvie Otter, Joukje Pothoven, Truida de Raaf en Madeleen Winkler. Ieder brengt daar de eigen expertise binnen vanuit een bepaald deel van de antroposofische gezondheidszorg.
Deze raad komt ongeveer zeven keer per jaar bij elkaar en organiseert een aantal activiteiten voor de werkers in de antroposofische gezondheidszorg. Zo is er jaarlijks een grote conferentie voor alle werkers in de gezondheidszorg, een meditatiewerkplaats en een bijeenkomst voor klassenleden. Er is het opleidingenoverleg waaruit inmiddels de Academie Antroposofische Gezondheidszorg is ontstaan en een onderzoeksgroep waaruit een lectoraat is voortgekomen, maar ook verschillende publicaties zoals Goede zorg en Imaginatie, Inspiratie en Intuïtie.
Wat de sectie gezondheidszorg van de Hogeschool voor Geesteswetenschap beoogt is de individuele scholingsweg van de betrokkenen te ondersteunen, zodat zij hun beroep vanuit een diepere laag kunnen uitoefenen. Niet alleen het inzicht dat er meer is in de geneeskunde dan alleen kennis van het antroposofisch mens- en wereldbeeld is belangrijk, het gaat er juist ook om dat de therapeut zichzelf zo schoolt hij of zij zichzelf als instrument tot genezing kan inzetten.
Het onderzoek naar wat zich op een hoger niveau afspeelt bij ziektebeelden, is van groot belang; evengoed als de vraag waar ziekte haar oorsprong kan hebben en wat dat kan betekenen voor de verdere ontwikkeling van de betreffende mens. Met behulp van geesteswetenschappelijk onderzoek kunnen we hierop mogelijk antwoorden vinden. Om dit te bereiken zijn aanvullende opleidingen, conferenties en cursussen alsmede het stimuleren van onderzoek en opleiding belangrijke middelen.
De grote zorgen die er leven op het gebied van de gezondheidszorg spelen een rol voor de sectie gezondheidszorg. Het vraagstuk van de antroposofische geneesmiddelen en het wettelijk verbod hierop in Nederland, het steeds meer dreigende tekort aan antroposofisch artsen, de identiteitsvragen in intramurale voorzieningen en zelfs het failliet van grote antroposofische zorginstellingen, zijn thema’s die in de sectie aan de orde komen. Toch kunnen we daar in uiterlijke zin weinig invloed op uitoefenen. Deze vraagstukken zijn met name aandachtspunten voor de Nederlandse Vereniging van Antroposofische Zorgaanbieders (NVAZ) en van het Platform Antroposofische Gezondheidszorg (PAG), waarvan ook de sectie gezondheidszorg deel uitmaakt als belangrijke gesprekspartner – met name bij identiteitsvragen.
Zo nu en dan treden we ook graag naar buiten, zeker als we iets ontwikkeld hebben waarbij de hele medische wereld belang kan hebben. Daarom was de conferentie op zaterdag 9 februari 2013 bedoeld voor alle, dus ook niet-antroposofische, professionals in de gezondheidszorg. Het thema van deze conferentie luidde “Licht op het levenseinde”.
Koop Daniëls, sectiecoördinator
Uit Motief nr. 168 van december 2012/januari 2013, p.43
Landbouw
Maar liefst 76 procent van de Europese burgers is bezorgd over de wereldvoedselsituatie. En terecht. Het mislukken van de maïsoogst in Amerika zorgt direct voor een verhoging van de prijzen van veel voedingsmiddelen. Dat geeft aan hoe krap de wereldvoedselsituatie is. Daar komt bij dat de wereldbevolking tussen nu en 2050 lijkt te gaan groeien van 7 naar 9 miljard mensen en dat er op dit moment door slecht beheer elke minuut enkele hectares landbouwgrond degraderen tot onbruikbaar land voor voedselproductie (FAO 2011). Justus von Liebig formuleerde in 1861 al heel kernachtig een van de oorzaken hiervan: “Als de bodem gebrek heeft aan minerale bestanddelen dan hebben ammoniumzouten (kunstmest) hetzelfde effect als brandewijn op arme mensen om hun werkkracht te verhogen...’
Zowel Liebig in 1861 als Steiner in 1924 geven een kraakhelder antwoord op dit brandewijnprobleem: de kringlooplandbouw. Het basisuitgangspunt, het verst uitgewerkt in de biologisch-dynamische landbouw, is ongelooflijk mooi; je kunt zo voedsel telen op een akker dat die akker er zelf ook beter van wordt. Zo ingewikkeld is dat niet. Een teeltplan dat bij de grond en de omgeving past, een evenwichtige bemesting met verteerde compost of mest, en machines die de grond niet vernielen zijn de basisuitgangspunten. Jan Bokhorst geeft in zijn mooie boek Bodem onder het landschap, voorbeelden van bd-boeren die in 25 jaar tot een significante grondverbetering kwamen. En ook op de Vijfsprong in Vorden heb ik gezien hoe grond in een relatief korte periode van 25 jaar kan opbloeien. Vanuit dit gezichtspunt vraag je je af hoe het mogelijk is dat slechts een klein percentage van de Europese burgers die zich zorgen maken, voedsel koopt uit een vorm van kringlooplandbouw.
Wat wil de landbouwsectie nu de komende jaren gaan doen? In essentie gaat het ons om het vergroten van het begrip voor wat landbouw eigenlijk is en om het wekken van bewustzijn voor het feit dat iedereen met iedere voedselaankoop een vorm van landbouw ondersteunt.
De landbouwsectie is verbonden met de landbouwsectie in Dornach, en is van daaruit onderdeel van een groot internationaal samenwerkingsverband met als taak: 1. het realiseren van aanknopingspunten en ontmoetingen voor mensen die een antroposofische geesteswetenschappelijke verdieping in relatie tot landbouw en voeding zoeken. 2. het begrijpelijk maken van de verschillende achtergronden en verbanden die met de biologisch-dynamische landbouw samenhangen.
Twee keer per jaar komen ongeveer 80 mensen vanuit de hele wereld bij elkaar om te werken aan de werkstrategie en om de jaarlijkse grote landbouwconferentie in Dornach te organiseren. Aan deze conferentie, die overigens ook voor consumenten interessant is, nemen meestal zo’n 600 mensen vanuit de hele wereld deel. In Nederland wil de landbouwsectie de komende jaren in nauwe samenwerking met de BD-Vereniging invulling geven aan dit werk. Daarbij staan het werken aan bedrijfsindividualiteit en de persoonlijke verbondenheid van de boer met de elementen die zijn bedrijf vormgeven, hoog in het vaandel. Maar het is ook de hoogste tijd voor samenwerking met de andere secties. Het wereldvoedselvraagstuk laat zien dat de landbouwproblematiek niet op zichzelf staat.
In 2012 bestaat de BD-Vereniging in Nederland 75 jaar. Dat is aanleiding voor het organiseren van bijzondere activiteiten. Zo zijn er op drie bd-bedrijven feestmaaltijden. Op 8 november 2012 organiseerde Stichting Demeter en de BD-Vereniging in samenwerking met de AViN een jubileumcongres in de Rode Hoed in Amsterdam met sprekers als Volkert Engelsman, Eric Goewie, Machteld Huber en Kees Zoeteman. Tijdens dat congres werd het boek De aarde zal weer vruchtbaar zijn – verhalen van landbouwpioniers van Ellen Winkel gepresenteerd. Iedereen die iets wilde meebeleven van de bd-wereld was van harte welkom, zie ook www.bdvereniging.nl. Wie graag meer betrokken wil zijn bij de landbouwsectie kan contact opnemen met het secretariaat.
Derk Klein Bramel, sectiecoördinator
Uit Motief nr. 165 van september 2012, p.30
Pedagogie
Hoe voeden we jonge mensen zo op dat zij vanuit hun eigen impulsen een bijdrage kunnen leveren aan deze tijd? Dat is de centrale vraag waarmee een vrijeschoolleraar voor zijn of haar klas staat, waarmee een team van leerkrachten zich in de pedagogische vergadering verbindt. Een eerste concretisering van deze opgave vinden we in Steiners woorden: “De taak van de opvoeder en de leraar is om het geestelijke en het lichamelijk organisme met elkaar in overeenstemming te brengen.”[1] Verzorgen we een gezonde verbinding tussen beide, dan hebben we iets gedaan waardoor de individualiteit van het kind zijn bijdrage aan de samenleving kan leveren.
In 1919 geeft Rudolf Steiner, in de weken voorafgaand aan de oprichting van de eerste vrijeschool in Stuttgart, een intensieve cursus voor leraren die de school zouden gaan dragen. Deze cursus bestond uit drie delen. Ten eerste een serie voordrachten die de antroposofische inzichten over de mens vertaalt naar de pedagogie: de Algemene Menskunde. Vervolgens voordrachten over methodiek en didactiek: hoe maak je het waar in de klas. In de middag werden werkbesprekingen gehouden over allerlei pedagogische vraagstukken.
Op de eerste dag van deze cyclus omschreef Steiner deze taak van de opvoeder en in de jaren daarna werd deze opdracht in vele voordrachten naar lichaam ziel en geest uitgewerkt. Deze pedagogische voordrachten openen een poort naar een nieuwe pedagogiek, naar een vernieuwing van de pedagogiek. Inhouden die we naar mijn mening nog maar net beginnen “uit te pakken”.
Een visie op hoe we bij het individuele kind de verbinding tussen zijn individu en lichamelijkheid tot stand kunnen brengen, is wellicht meer dan ooit actueel. Kinderen van deze tijd, de snel veranderende maatschappij en onze wet- en regelgeving maken dat het onderwijs zich voor nieuwe vragen geplaatst ziet – vragen die wellicht om een nieuwe inrichting van de onderwijspraktijk vragen. Het studerend en oefenend omgaan met de menskunde door onderwijsgevenden kan de bron zijn van gezond onderwijs met een open oog voor wat elk individueel kind meebrengt of van ons vraagt. Een onderzoekende activiteit van de leraar beschouwde Steiner als noodzakelijk, om het leraarschap vitaal te houden én om de vrijeschool verder te ontwikkelen. Onderzoek verbindt menskundige inzichten met onze eigen onderwijservaring. Daardoor wordt de individuele leraar en elk team (weer) een actuele bron voor het ontwerpen van onderwijs dat past bij de kinderen en de tijd waarin we leven.
De Pedagogische Sectie in Nederland
De Pedagogische Sectie wil het materiaal dat Steiner ons gegeven heeft, vanuit onderzoek vruchtbaar maken voor de pedagogie van deze tijd. Het werkveld van de Pedagogische Sectie is dan ook het bestuderen en onderzoeken van pedagogisch didactische aspecten vanuit het antroposofische mens en wereldbeeld. Ze maakt deel uit van de Hogeschool voor Geesteswetenschap van de Antroposofische Vereniging in Dornach.
We baseren onze activiteiten op de werken van Rudolf Steiner, op literatuur die door deze bron is geïnspireerd, op literatuur rondom pedagogie en didactiek in het algemeen, op eigentijdse fenomenen en niet te vergeten op de ervaringen met het daaraan verbonden onderzoek van leraren. De sectie stelt de resultaten van deze studie en onderzoekactiviteiten beschikbaar aan instituten en personen die pedagogisch handelen.
In Nederland is de pedagogische sectie onderverdeeld in drie werkgroepen met elk een eigen onderzoeksveld:
– De werkgroep van de Pedagogische Sectie, geleid door Frans Lutters en Hetty Huesse;
– De werkgroep artsen, priesters en leraren, geleid door Mena Kiene;
– De werkgroep Conferentie van de Pedagogische Sectie, geleid door Paul van Meurs.
Jaarlijks organiseert de sectie twee bijeenkomsten voor onderwijsgevenden: de opening van het hogeschooljaar en de landelijke pedagogische vergadering, waarin we werken aan het jaarthema. Daarnaast biedt de sectie jaarlijks de mogelijkheid aan leraren om zich tijdens een menskundeweekeinde gezamenlijk te verdiepen in de Algemene Menskunde die als basis voor de pedagogie gegeven is.
Paul van Meurs, sectiecoördinator
[1] Algemene Menskunde als basis voor de pedagogie, GA293, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, Bilthoven 1991
Uit Motief nr. 170 van maart 2013, p.47
Natuurwetenschap
We leven in een wereld die wordt gedomineerd door wetenschap en technologie. Met technische toepassingen hebben wij allen dagelijks te maken, de wetenschappelijke ontwikkelingen zijn minder zichtbaar. Maar het is juist de aard van het natuurwetenschappelijke denken dat onze cultuur verregaand beïnvloedt. Neurowetenschappers spiegelen ons voor dat het menselijk bewustzijn samenvalt met de chemische en elektrische processen in de hersenen.
Dat een mens vrij kan zijn of worden, wordt door hen ontkend, hoewel sommige filosofen deze conclusie betwisten. In de hedendaagse biologie viert het functionalistische denken hoogtij. Men probeert het zich ontwikkelende leven te begrijpen vanuit het nut van een aanpassing en spreekt dan van een evolutionair voordeel. Beheers je functies dan kun je de ontwikkeling ervan een gewenste richting geven. En zo ontstaat het beeld van de maakbare plant/dier/samenleving c.q. mens. De eenzijdigheid van dit mechanistische wereldbeeld werkt vooral door in het sociale leven. Survival of the fittest is een excuus voor meer zaken dan alleen megasalarissen.
Maar er wordt ook een kentering zichtbaar in de cultuur. In de ecologie, maar vooral in de fenomenologie, poogt men het leven te benaderen vanuit het procesmatige. Je kunt dan bijvoorbeeld in de groei van het elfenbankje een verticale richting onderscheiden, zoals wij in de natuurwetenschappelijke sectie onlangs met Wolter Bos onderzochten. Verticaal groeit het elfenbankje in het spanningsveld tussen licht en zwaarte. Onderaan ontstaan de poriën, die zich naar de zwaarte richten en waar vanuit de sporen worden losgelaten. Deze onderkant is volkomen regelmatig van structuur. Boven ontstaat de hoed, die het elfenbankje het meeste zijn eigenheid verleent door kleur en vorm en waarbij de invloed van het licht een hoofdrol speelt. Deze polariteit van onder en boven hangt samen met regelmaat tegenover eigenwilligheid, ofwel met de algemeenheid tegenover specificatie en emancipatie. Ga je zo procesmatig ook naar menselijke verhoudingen kijken dan geeft dit een heel andere impuls voor het sociale leven. Relatief nieuw in onze cultuur is het ontwakend besef voor het geestelijke in de natuur. Steeds meer mensen verlangen dit geestelijke concreet te ervaren.
Natuurmeditatiewerkplaats
In de natuurwetenschappelijke sectie scholen de deelnemers zich in een natuurbenadering die tot doel heeft de fenomenologie uit te breiden tot een geesteswetenschappelijke benadering. We beoefenen een weg die het mogelijk maakt niet alleen het geestelijke in de natuur te ervaren, maar dit ook te kunnen verwoorden en de toegang voor anderen te helpen ontsluiten. Het zijn niet alleen natuurwetenschappers, maar ook geïnteresseerde leden die de weg naar de sectie weten te vinden. Vier keer per jaar werken we een vrijdagavond en een zaterdag aan een thema dat door een onderzoeker wordt ingeleid.
Het afgelopen jaar waren we voor het eerst in staat met onze werkwijze naar buiten te treden. In een natuurmeditatiewerkplaats konden leden zich op fenomenologische en meditatieve wijze bekwamen in het benaderen van het geestelijke dat in elk natuurverschijnsel op een unieke manier leeft en weeft. Verder wordt er gewerkt aan publicaties als een boek over kleurmeditatie en een masterscriptie over het waarnemen van het denken.
De sectie werkt nauw samen met de internationale sectie in Dornach. Elk jaar vindt er een Hogeschoolconferentie plaats op wisselende locaties – in Dornach of in een van de deelnemende landen. Afgelopen jaar was dat in De Vijfsprong nabij Zutphen, in samenwerking met de sectie voor landbouw. Bij zo’n Hogeschoolconferentie staat, naast een wetenschappelijk thema, het werken aan een klassenuur centraal. Ook vinden er internationaal conferenties plaats waar leden van onze sectie aan deelnemen, zoals een conferentie over het 100-jarig bestaan van het Bohrse atoommodel, van 4 tot 7 oktober 2012 in Witten, Duitsland. In onze sectie zelf zal Paul Doesburg in januari over zijn werk in zijn nieuwe kristallisatielaboratorium berichten en zal Gea Jonker in april met ons werken aan een geologisch thema. Helaas heeft Jochen Bockemühl om gezondheidsredenen zijn presentatie op 2 en 3 november 2012 moeten afzeggen. Daarvoor in de plaats wil ik u attent maken op de ontmoetingsdag over Goethe en de impuls van Michaël op 24 november 2012. Wie wil deelnemen aan de natuurwetenschappelijke sectie of aan de natuurmeditatiewerkplaats kan contact opnemen via het secretariaat.
Kees Veenman, sectiecoördinator
Uit Motief nr. 167 van november 2012, p.30
Sociale wetenschappen
De Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschappen heeft zich in Nederland op een bijzondere wijze ontwikkeld. In de afgelopen twintig jaar heeft zich vanuit het bestuur een groep mensen gevormd die de verantwoordelijkheid draagt voor de concrete invulling van de werkzaamheden van de Vrije Hogeschool in Nederland. Naast het bestuur van de vereniging is er nu een groep van tien coördinatoren die ieder voor zich verantwoordelijk is voor een van de tien thema’s van de Vrije Hogeschool. De coördinator van de Algemene Sectie heeft ook zitting in het bestuur, maar voor de overige negen coördinatoren geldt dat niet.
De daad van het vorige bestuur om een proces in gang te zetten dat heeft geleid tot een vrijwel volledige bestuursvernieuwing, heeft binnen de coördinatorengroep tot een zekere emancipatie geleid. Hoe verhoudt de groep van coördinatoren zich tot het bestuur, wat is precies haar taak en op welke wijze dient zij invulling te geven aan haar verantwoordelijkheid? Indringende vragen, die de afgelopen maanden centraal hebben gestaan in het coördinatorenoverleg, dat zich sinds enige tijd als zelfstandige bijeenkomst heeft gevormd. Er heeft zich in zekere zin een ruimte gevormd, waarin bestuur en coördinatoren de verzorging van de Vrije Hogeschool hernieuwd ter hand hebben genomen.
De Sectie voor Sociale Wetenschappen, of kortweg de Sociale Sectie, wil een concrete bijdrage leveren aan die verzorging door daarvoor ruimte en tijd beschikbaar te maken. Zo zijn we een jaar geleden gestart met een bijeenkomst op de eerste maandagavond van de maand, waarmee er een platform is voor leden van de Sociale Sectie die een verhaal willen delen in het kader van de Vrije Hogeschool. Die bijeenkomsten vinden plaats in Zeist, starten precies om half zeven en eindigen exact om kwart over acht. Op zo’n Deelavond van de Sociale Sectie krijgt één persoon de gelegenheid om naar eigen inzicht zijn verhaal te doen en dat levert bijzondere bijeenkomsten op. Leden die anders op de achtergrond blijven of die bij andere gelegenheden snel in discussies verzeild raken, kunnen zich op zo’n avond in alle rust tonen waardoor zij veel beter zichtbaar worden. De rust en ruimte waarin zo’n verhaal kan worden verteld maakt niet alleen de verteller zichtbaar, maar geeft vooral ook voeding aan de aanwezigen die uit interesse naar zo’n avond komen.
De ervaringen van het afgelopen jaar geven aanleiding om deze Deelavonden nu te verbreden en ze open te stellen voor leden van de Antroposofische Vereniging als geheel. Dat kan ook makkelijk, omdat de Sociale Sectie een website heeft ontwikkeld waarop het programma van de volgende bijeenkomst is te zien. Ook zijn daar verslagen te vinden. Voor wie dat wil wordt de uitnodiging voor zo’n avond ook nog eens apart per mail toegestuurd. Sprekers die een avond willen vullen, kunnen zich via de website bij de coördinator melden. De Sociale Sectie wil in praktische zin ruimte scheppen voor de uitwisseling tussen leden van de vereniging. Deze Deelavonden zijn daar een resultaat van. Ook is er een aantal keren per jaar op zaterdag bijeenkomsten die gericht zijn op leden van de Sociale Sectie. Het is het streven om daarnaast verbinding te leggen met mensen en organisaties buiten de vereniging en tegelijkertijd de geestelijke grondslagen van de Sociale Sectie te verzorgen. Dit zijn twee ontwikkelrichtingen waaraan we in de komende periode zullen werken. Wie er een concrete bijdrage aan wil leveren, kan zich daartoe bij de coördinator melden.
Uit Motief nr. 169 van februari 2013, p.29
Woord, muziek en euritmie
De kunsten die in deze sectie zijn verenigd, hebben als bijzonderheid dat het alle drie tijdskunsten zijn. Woorden, klanken en gebaren verschijnen tijdelijk in de ruimte, maar leveren geen permanent object op, zoals bij een beeld of schilderij. We kunnen deze kunsten ook de muzische kunsten noemen.
Deze sectie stelt zich als opgave om enerzijds enthousiasme te wekken voor de haar toevertrouwde kunsten, maar ook om tot meer inzicht te komen in het wezen van deze kunsten en onderzoek te stimuleren naar de geesteswetenschappelijke achtergronden ervan. Ook het bevorderen van de kunstzinnige mogelijkheden van deze drie kunsten rekent zij tot haar taak.
De muziek spreekt het zielenleven aan en getuigt bovendien van een hoge mate aan ordening, een ordening die harmoniserend kan inwerken op de ziel. Orpheus kon met zijn lier en zijn stem zelfs de wezens van de onderwereld tot rust brengen! Het woord en met name de spreekkunst getuigt van de vormende en bezielende kracht van de scheppende geest, vormend in de werking van de medeklinkers, bezielend in de werking van de klinkers. Ieder woord is eigenlijk een kunstwerk van klanken die berust op wereldkrachten.
De euritmie verbindt zowel het woord als ook de muziek in de beweging en wordt tot zichtbaar spreken en zichtbaar zingen, zodat het innerlijk gehalte van woord en klank tot leven wordt gebracht. Deze etherische wetmatigheden verschijnen hier door het gebaar in de ruimte. Woord, muziek en euritmie hebben hun plaats in verschillende werkgebieden: zowel in het pedagogische en sociale veld, als in het therapeutische. Toch is het steeds de kunst die als uitgangspunt genomen wordt, binnen het eigen werkgebied.
Activiteiten van de sectie
Tot een van de vaste activiteiten van de sectie behoort het organiseren van een studieweekend in september. In 2013 was het thema “hoe woord en klank als tijdsfenomenen zich openbaren in de ruimte.” Zum Raum wird hier der Zeit, om met de beroemde woorden van Gurnemanz in de Parsifal te spreken. Werner Barfod verleende aan dit weekend zijn medewerking.
Een andere terugkerende activiteit is het jaarlijks organiseren van een dag in het teken van de klassenuren, bedoeld voor klassenleden. In 2013 werd met medewerking van Roel Munniks gewerkt aan het laatste, 19e klassenuur. Daarmee komt deze activiteit voorlopig tot een afronding. We beraden ons over een mogelijk vervolg.
De sectie zoekt voortdurend de verbinding tussen de antroposofie en de toekomst van deze kunsten door te werken aan de menskunde, de verschillende werkgebieden en de klassenuren. Daarnaast nemen de individuele leden van de sectieraad WME persoonlijke initiatieven die in relatie staan tot het sectiewerk, zoals het mede inrichten van een opleiding voor Spraak- en Dramatherapie, die aan de Hogeschool Leiden wordt aangeboden om (bij voldoende aanmelding) in september 2013 van start te gaan.
Met de Academie voor Euritmie, de Bond voor Euritmisten, de Vereniging van vrijescholen en de Vrijeschool PABO is er overleg over de toekomst van de euritmie op de vrijeschool. Bij landelijke verenigingsbijeenkomsten worden sectieleden gevraagd om daaraan euritmisch mede vorm te geven. Een tweejarig project waarbij alle weekspreuken zijn opgevoerd, verdeeld over vier feestelijke dagen, is in februari 2013 afgesloten met een inleiding van Christof Wiechert over de grammatica in de weekspreuken. Aan dit project hebben vele euritmisten, spraakvormers en musici uit het hele land deelgenomen en dat bleek inspirerend voor uitvoerders en toeschouwers.
Met betrekking tot de muziek is al enige jaren een onderzoeksgroep actief. Deze groep staat onder leiding van Jelle van der Schuit. Momenteel wordt onderzoek gedaan naar de twaalfheid van de majeur toonsoorten in samenhang met de dierenriem en in samenhang met de twaalf (dertien als we het octaaf meerekenen) verschillende intervallen.
De leden van de sectiegroep:
voor het woord: Marianne van Asperen, Marjo van der Himst;
voor de muziek: Jelle van der Schuit, Elisabeth Min;
voor de euritmie: Irene Pouwelse, Elisabeth Appenrodt, Cori de Leeuw, Anneke Kraakman.
De volgende links verwijzen naar opleidingsmogelijkheden in deze kunsten: euritmie-denhaag.nl; academievoorspreekkunst.nl; hsleiden.nl
Irene Pouwelse, sectiecoördinator
Uit Motief nr. 172 van mei 2013, p. 31’
Tot slot van vandaag de recensie die Peter Staudenmaier
schreef van het boek van Ansgar Martins over Hans Büchenbacher, zoals sinds
gisteren te lezen op de weblog van de auteur van het boek onder de titel ‘Hans Büchenbacher: Erinnerungen – Reviewed by Peter Staudenmaier’:
‘Following on his 2012 study of Rudolf Steiner’s racial teachings, Ansgar Martins has published another principal piece of research on typically neglected aspects of anthroposophy’s history. This volume, like the previous one, is published by the Frankfurt-based anthroposophist publisher Info3, another small step in the increasing movement toward greater historical openness – albeit haphazard, hesitant and vacillating – on the part of some German anthroposophists. That Info3 continues to provide Martins’ stringent analyses to an anthroposophical readership is an encouraging sign. The new book offers challenging reflections on anthroposophy’s divided and obscured past in the Nazi era.
Read as PDF
The central occasion for the new volume is the publication of a manuscript that has circulated for some time among Steiner’s followers: a reminiscence of the Nazi period by anthroposophist Hans Büchenbacher. This relatively brief text, though problematic in several ways, is a fascinating historical source and has been excerpted and cited in various contexts over the years. The new book represents the first full publication of Büchenbacher’s manuscript. But the book offers much more than that: in addition to Büchenbacher’s first-hand memoir, which takes up 70 pages (including extensive annotations by Martins), the remaining 350 pages consist of thorough appendices prepared by Martins from a wide range of other sources.
Büchenbacher’s memoirs present an important and unusual eye witness narrative of anthroposophist life in Nazi Germany. Hans Büchenbacher (1887-1977), a personal student of Steiner, was a prominent leader in the early anthroposophical movement. He was an organizer for “social threefolding” in the 1920s, later became editor of the official journal Anthroposophie, and from 1931 to 1934 served as chairman of the Anthroposophical Society in Germany. When the Nazis came to power in January 1933, everything changed for him.
Though raised Catholic, Büchenbacher was considered “half-Jewish” according to Nazi criteria because of his father’s Jewish ancestry. He did not count as Jewish according to Jewish tradition, much less according to his upbringing or background or belief or cultural identification or religious practice or his own self-conception, but merely according to the Nuremberg laws. He was fully committed to an emphatically Christian version of anthroposophy throughout his adult life (Martins refers to Büchenbacher’s “deep Christian faith”). But the experience of being perceived as Jewish – long before Hitler came to power – left him attentive to antisemitism in its various guises. This gave him a distinctive critical perspective on both the rise of Nazism and the responses of his fellow anthroposophists.
Büchenbacher wrote the memoirs in the final years of his life. The text is thus a retrospective narrative, not a document composed during the Nazi era itself. And as with any autobiographical account, it is important to keep in mind the conspicuous limitations and the enormous inventiveness of human memory. But many of Büchenbacher’s specific claims are borne out by other evidence, as Martins demonstrates. Often Büchenbacher’s remarks are still quite bitter, decades later, and personal resentments undoubtedly color some of his ex post facto descriptions. He also adopts a conspiracist framework throughout the text. Despite all of these factors, the work yields a very revealing record of a turbulent time.
It is not a flattering portrait. According to Büchenbacher, “approximately two thirds of German anthroposophists more or less succumbed to National Socialism.” (40) He reports that a wide range of influential anthroposophists, whom he identifies by name, “staunchly supported Hitler.” Both Guenther Wachsmuth, Secretary of the Swiss-based General Anthroposophical Society, and Marie Steiner, the widow of Rudolf Steiner, are described as “completely pro-Nazi” (24). Büchenbacher concludes with a lament for the far-reaching “Nazi sins” of his Dornach colleagues.
Some of the details are striking. Büchenbacher describes stopping by the editorial office of the journal Anthroposophie in February 1933 and finding “a large portrait of Hitler” decorated in anthroposophical manner with crystals. When Büchenbacher asked the journal’s managing editor, C.S. Picht, about this homage to Hitler in the headquarters of the official publication of the Anthroposophical Society in Germany, he realized that “Picht was deeply infected by Nazi views.” (19) Anthroposophist Erhard Bartsch, leader of the biodynamic movement, told Büchenbacher that “those who have truly Michaelic spirit will side with Adolf Hitler.” (23) According to Büchenbacher, a number of other prominent anthroposophists also supported Nazism, including Alfred Meebold, Friedrich Kempter, Edwin Froböse, and Herbert Hahn, figures who are often celebrated among Steiner’s followers today.
Büchenbacher provides extended descriptions of several central participants in the anthroposophist movement. The memoirs feature a thorough account of anthroposophist physician Hanns Rascher, a fervent backer of Hitler who joined the Nazi party as early as 1931. Rascher was a follower of Steiner from 1908 onward and a major figure in anthroposophical medicine. For the first several years of the Third Reich, he played a key role as liaison between the Anthroposophical Society and the Nazi leadership. Perhaps the most disturbing passages for anthroposophist readers, however, are Büchenbacher’s detailed recounting of his interactions with Marie Steiner und Guenther Wachsmuth: even dedicated life-long anthroposophists like Büchenbacher faced a potent undercurrent of antisemitism from the Dornach leadership.
Under pressure from his gentile colleagues, Büchenbacher resigned as chairman of the Anthroposophical Society in Germany in 1934. He emigrated to Switzerland in 1936. In one of the more telling episodes related here, Büchenbacher recalls a private discussion with Rudolf Steiner in 1920 about antisemitism within anthroposophist ranks. Despite Büchenbacher’s testimony that he had personally experienced antisemitism among Steiner’s followers, Steiner categorically denied that there was any antisemitism in the Anthroposophical Society (53).
As an accompaniment to this unique text, Ansgar Martins has compiled a trove of historical information, much of which goes well beyond the parameters of the memoir itself. These appendices alone could easily serve as a self-standing study of anthroposophy in the Nazi era. Some of the most valuable material in the book has less to do with Büchenbacher’s acute reflections than with Martins’ insights into the dilemmas of coming to terms with a devastated and devastating past. In several respects, Martins’ research paints an even more dire portrait of anthroposophists in the 1930s eager to align themselves with Nazism’s “new order”. The degree of political naïveté and confusion revealed in the sources he has assembled is at times astonishing.
Martins is sharply critical both of overblown anti-anthroposophist jeremiads (he mentions Irene Wagner’s 2012 book Rudolf Steiners langer Schatten as an example) as well as the standard historical complacency among anthroposophists themselves. He has especially pointed criticisms of the widespread conspiracist strand within contemporary anthroposophy. He warns both anthroposophists and their detractors against “sacrificing knowledge to ideology” and thus falling into “historical ignorance” (99). Above all he stresses the complexity and intractability of the past, and makes very clear that there was no such thing as a reaction of “the anthroposophists” to “the Nazis” or vice versa. His appendices are based on extensive research and incorporate an impressive array of documents from the Dornach archives.
The result is a considerably more sophisticated analysis than many anthroposophist readers are accustomed to. Martins generates unexpected insights by reading anthroposophical texts in the light of Critical Theory, juxtaposing Steiner and Adorno, as well as Hannah Arendt, Gershom Scholem, and others. His excurses include a detailed examination of the relations between anthroposophical thought and German Idealism; an overview of “social threefolding” as a classic example of “the political polyvalence of anthroposophy” (198); and a thorough appraisal of dissident anthroposophist Ita Wegman’s prescient critiques of National Socialism.
It is an expansive discussion, often using some small strand of Büchenbacher’s memoir as the basis for sustained reflection on broader matters. His section on the complex attitudes of figures like Theodor Adorno and Ernst Bloch toward esotericism, for example, brief as it is, offers a more thoughtful treatment than is usually seen even from established experts on esotericism. Martins does anthroposophical readers a significant service by introducing them to Siegfried Kracauer’s incisive critical assessments of anthroposophy from the early 1920s. He also has some suggestive passages on the “transformation of racist ideas into Romantic cosmopolitanism” (227) as an alternative to the historical convergence of anthroposophical and völkisch currents. The appendices provide substantial material on internal anthroposophist conflicts and their possible – though still unclarified – political dimensions.
Among many other incidents, Martins supplies illuminating context on Steiner’s disrupted lecture in Munich in May 1922, a source of continual anthroposophist myths nine decades later. The book as a whole stands as a rebuke to the anthroposophical predilection for conspiracy beliefs and occult explanations of historical events. Martins underscores the shortcomings of any attempt to discern the roots of Nazism “not in history and society but in the spiritual” (158). He gives extended attention to the overlap between the anthroposophist and völkisch milieus and the extravagant racial theories promoted by the first generation of Steiner’s followers.
The book builds productively on the research of other scholars, drawing on Bernadett Bigalke’s important work on the Leipzig theosophical milieu, on James Webb’s groundbreaking research on the politics of the modern occult revival, and on the thoroughgoing appraisals of the Waldorf movement in Nazi Germany by Ida Oberman and Karen Priestman, which deserve a wider readership. In the wake of the pioneering studies by historian Helmut Zander, Martins’ book is a nearly comprehensive account of the current state of research for a German readership.
A large proportion of the appendices address the thorny problem of anthroposophical antisemitism, something which unfortunately is not of merely historical relevance. (Steiner himself depicted Jews as paragons of “national egoism”; see e.g. Rudolf Steiner, The Challenge of the Times, Anthroposophic Press 1941, 26-33). Tellingly, this central segment of the book is directly preceded by Martins’ perceptive reflection on the metaphysics of Deutschtum or Germanness and its anthroposophist interpreters (365-66), assessing the peculiar mixture of cosmopolitanism and Germanocentrism which Steiner adopted from German Idealism and recast in occult terminology. The subsequent sections yield crucial insights on the esoteric form of assimilationist antisemitism predominant among several generations of anthroposophists.
Some of the best analyses in the book examine the troubled relationship between anthroposophy and Judaism. Martins approaches these questions with unusual historical depth and sensitivity. In a wide-ranging and remarkably nuanced treatment, he presents fascinating if disconcerting details on individuals from Jewish backgrounds drawn to anthroposophy who viewed Steiner’s esoteric Christianity as a way to “overcome” their own Jewish roots. These are balanced with fine overviews of Hugo Bergman, Ernst Müller, and even Adolf Arenson as proponents of a synthesis of anthroposophy and Jewish spiritual currents. Martins also reconstructs a series of cases of anthroposophists of Jewish descent who fell victim to the Holocaust. This is important and path-breaking research. His final pages on anthroposophist composer Viktor Ullmann, deported because of his Jewish origins and killed at Auschwitz in late 1944, are especially poignant.
By including the experiences of Nazism’s victims, the book adeptly expands historical perspective and challenges both apologetic accounts and historically simplistic forms of criticism. Anthroposophy’s antagonists and its defenders have together settled too frequently for such one-sided versions of history. But the preponderance of evidence presented in these pages points, for better or worse, in the same dispiriting direction that scholars have highlighted for some time.
Through patient accumulation of historical detail, Martins’ appendices build up to a panorama of pro-Nazi anthroposophist sentiments in the early years of the Third Reich that is just as woeful and just as worrisome as Büchenbacher’s first-hand reminiscences. There is much unflattering attention to Wachsmuth and Marie Steiner in particular, as well as to Swiss anthroposophist Roman Boos, who had been Rudolf Steiner’s personal secretary and a central proponent of “social threefolding” in the 1920s. Boos’ pro-Nazi efforts during the early years of the Third Reich were consistently supported by Steiner’s widow. Martins considers Boos, along with Hanns Rascher, primarily responsible for much of the anthroposophist agitation in favor of Nazism.
Indeed according to Martins, Boos and Rascher were the major architects of overall policy toward the Nazi regime within the Anthroposophical Society in 1933 and 1934, with the full cooperation of the anthroposophist leadership in Germany and in Dornach (326-28). But they were scarcely alone. In July 1933 the faculty of the Rudolf Steiner School in Berlin drafted a text meant to demonstrate the “harmony between National Socialism and Waldorf pedagogy” (283). Others, such as anthroposophist race theorist Richard Karutz, went a good deal further. In Martins’ words, Karutz’s racial theories from 1934 show that even when “anthroposophy’s individualism and spiritualism remained entirely present, they did not pose any hindrance to the affirmation of Nazi ideas” (321).
This is in several ways a brave book, confident in its historical foundations and unflinching in its arguments, continually aware of the ongoing resonance of the topics under investigation. For at least some of its readers, it will serve to unsettle longstanding anthroposophical shibboleths. Martins deserves gratitude not just from Steiner skeptics but from Steiner enthusiasts for pursuing such themes in the face of sometimes vitriolic anthroposophist opposition. Works like these can help to open up anthroposophy’s history at last, giving view to the remarkable political and ideological heterogeneity among Steiner’s early followers. The book succeeds admirably in its effort “to show the cultural and political breadth of anthroposophy.” (236) That the story it tells is not always one of inspiration but of admonition is historically unexceptional. In esoteric quarters, however, such insights are still relatively new and sure to arouse indignation.
There are a handful of minor corrections and amplifications worth considering. One less consequential point derives from a confusion between similar names. The Artamanen of the 1920s (referred to by Martins on 344 and 347) were not the same as the Armanen Orden founded by ariosophist Guido List in 1911. The Artamanen were a “blood and soil” group, primarily focused on agriculture, an offshoot of the bündische Jugend of the Weimar years. They had several links to early biodynamic proponents. According to anthroposophical sources, one of the most prominent anthroposophist Nazis, Friedrich Benesch – whom Martins does not mention – belonged to the Artamanen.
Martins’ brief reference to lesser-known anthroposophist August Wegfrass (325) might be clearer with a bit of additional context. Wegfrass applied to join the Nazi party in 1937 (the Nazi intelligence service, the SD, listed him as a party member already in 1934) and held a series of low-level party positions. His party membership was ultimately revoked in 1942 because of his anthroposophical involvement, despite very positive political evaluations from local and regional party representatives. Wegfrass is yet another example of anthroposophist eagerness to join the Nazi movement, persisting even in the face of stiff resistance from anti-esoteric Nazi functionaries.
Last, in an uncharacteristically foreshortened formulation, Martins reports that seven of the nine Waldorf schools in Germany were “verboten” by the end of 1938 (360). Claims like these are constantly repeated in the anthroposophical literature, but they are incompatible with the archival record. As Karen Priestman notes, “only the Stuttgart and Dresden schools were forced to close by Nazi officials.” (Priestman, “Illusion of Coexistence: The Waldorf Schools in the Third Reich, 1933–1941,” 156) Ida Oberman points out that half of the schools “closed voluntarily” (Oberman, The Waldorf Movement in Education from European Cradle to American Crucible, 1919-2008, 153). Several of them continued operating into 1939 and 1940, eventually closing on their own while awaiting official recognition from Nazi authorities. The notion that they were simply shut down by the Nazis is another enduring anthroposophist myth.
Martins demolishes many such myths, and repeatedly confirms the less than heroic accounts of other historians. For over half a century scholars have observed that spiritual movements like anthroposophy can sometimes serve as vehicles for authoritarian, nationalist, and reactionary politics. We now have detailed information about how these dynamics played out among Steiner’s followers in Nazi Germany. There are any number of further possible examples, anthroposophist figures like Heinz Kloss or Walter Abendroth who found a ready hearing during the Third Reich; Martins’ already lengthy list could easily be extended.
Anthroposophists on the whole have failed to confront this part of their past. Mere historical neglect is by no means the only problem. In the case of Franz Lippert, the anthroposophist SS officer who oversaw the biodynamic plantation at Dachau, the standard anthroposophist line today goes well beyond denial. A prominent official spokesman for the German Waldorf movement, Detlef Hardorp, portrays Lippert as a great humanitarian whose inspiring story brings tears to the eyes. These sorts of statements are an embarrassment to anthroposophy, but generally go unchallenged among Steiner’s inheritors. That will become more difficult with the publication of books like this one.
As Martins points out, the extent of anthroposophist cooperation with Nazism cannot be understood merely as a form of “superficial conformity” for the sake of survival (362). The historical record is much more complex than that comforting notion acknowledges. He also emphasizes at several junctures how much more research is still waiting to be done on the history of anthroposophy during the Nazi era. There is much more for Steiner’s followers to learn about the legacy they carry.
There is no reason for anthroposophists to despair in the face of this task. Honest engagement with the past can be a boon to alternative spiritual movements, and anthroposophy is no exception. If it helps devotees of Steiner grapple with the topic, they can think of it as something Steiner himself would have encouraged. At its emergence a century ago, anthroposophy represented the flowering of German aspirations for an occult enlightenment. Its latter-day adherents do not need to abandon these hopes for a better world and enhanced consciousness and a different mode of life. Their dreams of more lucid understanding, of changed human relationships, of a new approach to nature, of a world freed of spiritual narrowness are all eminently worth seeking and striving toward.
But realizing such a vision calls for other means, including clear-eyed social critique and political engagement. Those means are all too often hindered, rather than furthered, by esoteric ideals and practices. Far from forsaking their high ambitions, anthroposophists need only reflect candidly on what it is that has kept these aims from being fulfilled for so long. Facing up to their own history, straightforwardly and without excuses, will be an indispensable step on that path.’