Perikopen zijn trouwens geen antroposofische uitvinding, ze hebben een lange traditie (de katholieke kerk kent ze bijvoorbeeld ook). Maar de duiding ervan, dat is een ander verhaal. Daarbij kan antroposofie goede diensten bewijzen. En dat doet ze bij Joep Eikenboom.
Nu kan ik in dit verband mooi aansluiten bij wat ik op 26 december 2009 in ‘Geschiedenis’ allemaal uit- en overhoop haalde. Want zo mag je het wel noemen, als je de twee geboorteverhalen die met Kerstmis en Driekoningen (die feestdag was gisteren) samenhangen, zo in beeld brengt als Rudolf Steiner dat doet.
‘Nadat we in de kersttijd eerst het geboorteverhaal van Jezus uit het evangelie volgens Lucas hebben gehoord, daarna het geboorteverhaal uit het evangelie volgens Mattheüs en tenslotte op Epifanie de verschijning van het Christuswezen bij de Doop in de Jordaan, brengt de perikooptekst voor de 1e zondag na Epifanie de twee geboorteverhalen bij elkaar. Wat er in deze perikoop klinkt, luidt het begin in van de tijd van Jezus’ jeugd, waarover de evangeliën niets berichten.’
Zo schreef Joep Eikenboom gisteren, in ‘1e zondag na Epifanie’. Om verder te gaan met:
‘Het raadselachtige dat zich met de twaalfjarige Jezus in de tempel afspeelt, wordt door Rudolf Steiner op verschillende manieren belicht. In zijn Voordrachten over het evangelie volgens Lucas (GA 114) vertelt hij over de ziel (het astraallichaam) van het Lucas-Jezuskind’.
Volgt een citaat uit dat bewuste boek. Het mooie is dat hij daarna een passage weergeeft die (nog ) niet in een Nederlandstalige uitgave verkrijgbaar is; ik neem aan dat hij zelf voor deze vertaling heeft gezorgd:
‘In de cyclus Die Bhagavad Gita und die Paulusbriefe (GA 142) vertelt Rudolf Steiner meer over de ziel van dit Lucas-Jezuskind en spreekt daarna verder over het Ik van het andere kind’.
Volgt die passage. Dat is dan weer mooi meegenomen. Nog is zijn bijdrage van gisteren niet klaar:
‘Tijdens de voordracht cyclus Van Jezus tot Christus (GA 131) besteedt Rudolf Steiner de hele achtste voordracht aan de verschillen tussen de Jezuskinderen in het Lucas- en het Mattheüs-evangelie en de Doop in de Jordaan. De moeite van het lezen waard.’
Volgt een kort gedeelte. Merkwaardig is de titel die hij hier opgeeft. In het Nederlands luidt die toch echt ‘Wegen naar Christus’ en niet een letterlijke vertaling uit het Duits: ‘Von Jesus zu Christus’. – Maar nu is zijn bericht wel afgelopen. Voor het vervolg, of laat ik liever zeggen, het voorafgaande, kunnen we aanschuiven op 28 december 2009 bij het bericht ‘Nieuwjaar’:
‘In de ochtenden van 25 december (Kerstmis) tot 6 januari (Epifanie) komt de zon twaalf dagen om dezelfde tijd op, om daarna weer steeds vroeger boven de horizon te verschijnen. In de avonden is het al sinds 13 december Sint-Luciadag steeds langer licht, doordat de zon vanaf die dag al enigszins op een terugweg naar de zomer is begonnen.
Wanneer op 1 januari het nieuwe jaar is gekomen zijn er zes dagen voorbij sinds Kerstmis en op dit keerpunt halverwege de heilige nachten kunnen we al iets merken van de nieuwe frisheid die de Driekoningentijd kan brengen.’
Dat kunnen we herkennen van wat hier rond dezelfde tijd in ‘Geschiedenis’ aan bod kwam:
‘Sprak het Lucas-evangelie direct tot het gemoed – op een zelfs bijna kinderlijke manier –, het Mattheüs-evangelie ademt een heel andere sfeer. Dit andere geboorteverhaal volgens Mattheüs beschrijft de komst van de priesterwijzen uit het oosten. We mogen het lezen in het licht van wijsheid uit de Perzische mysteriën. De Griekse tekst gebruikt het woord “magi”. Zo werden bij de Perzen en Meden de geleerden in allerlei wetenschappen – voornamelijk in de wetenschap der hemelverschijnselen – genoemd.
Als schrijver van het eerste evangelie van het Nieuwe Testament sluit Mattheüs aan op de traditie van het Oude Testament. Het is alsof de samenstellers van het Nieuwe Testament met het Mattheüs-evangelie willen aanknopen bij de wijsheid en het denken dat in de ontwikkeling door het Joodse volk is opgenomen uit de cultuurcentra van Perzië, Babylonië en Egypte. Dit in tegenstelling tot het Lucas-evangelie dat qua stemming meer bij een Indische cultuurwijsheid (Boeddha) aanknoopt.’
Dit laatste aspect kwam de week tevoor, op 21 december 2009 in ‘Kerstmis’, ter sprake:
‘In de Kersthandeling wordt natuurlijk de perikoop uit het tweede hoofdstuk van het Lucas-evangelie gelezen met het geboorteverhaal van Jezus in de kribbe en aanbidding door de herders. Bij veel mensen leeft het niet in het bewustzijn dat het geboorteverhaal van Jezus met de herders en het geboorteverhaal met het bezoek van de Wijzen uit het oosten aan Bethlehem twee totaal verschillende verhalen zijn. De kerk lijkt ervoor gezorgd te hebben dat het gegeven van de verschillen tussen de twee geboorteverhalen voor het bewustzijn van de gelovigen is weggemoffeld, zodat er één geboorteverhaal van is gemaakt. Later zijn kritische godgeleerden er ook niet in geslaagd deze verschillen te verklaren. Hooguit zijn zij gekomen met bewijzen dat de geboorte van Jezus niet met historische feiten te verbinden is. Rudolf Steiner heeft erop gewezen welke gecompliceerde voorbereidingen er zijn voorafgegaan aan de geboorte van Jezus, die uiteindelijk het lichamelijke omhulsel van Christus wordt (zie ook de perikoop voor de Nieuwjaarsdag over de Drie Koningen).
Het geboorteverhaal volgens Lucas werkt het sterkst op het gemoed. Zoals we al eens eerder in deze notities hebben aangegeven, sluit het Lucas-evangelie aan bij de liefde- en medelijdenstroom, die door Boeddha aan de wereldontwikkeling is gegeven. Zoals alles in het Lucas-evangelie, moeten ook de herders op het veld gezien worden als representanten uit de mysteriestroom van Boeddha.’
Maar nu nog even terug naar de dag van gisteren, Driekoningen, en tegelijkertijd ook Epifanie: de doop van Jezus in de Jordaan door Johannes de Doper, als afsluiting van de periode van de twaalf heilige nachten tussen Kerstmis en Driekoningen. Afgelopen maandag 4 januari kwam Joep Eikenboom hier expliciet over te spreken in ‘Epifanie – 6 januari’. En sloot direct aan bij wat ik vandaag als eerste aanhaalde, namelijk over de jeugd van Jezus, oftewel zijn ‘onbekende jaren’. Maar ook over zijn volwassen leven is niets met zekerheid bekend:
‘Over de tijd in het leven van Jezus tussen zijn twaalfde en dertigste levensjaar is niets te vinden in de evangeliën. Rudolf Steiner heeft over enkele momenten mededelingen gedaan. In de buurt van de Esseeër-gemeenschap van Nazareth woonde een grotere gemeenschap van mensen, die handwerk en ambachten uitoefenden, waarmee zij voor de hele gemeenschap geld verdienden. Deze handwerkslieden reisden rond om hun vakmanschap in dienst van buitenstaanders te stellen. Ook Jozef behoorde tot deze groep. Men kan zich voorstellen dat Jezus als oudste zoon zijn vader Jozef op die reizen vergezelde en hielp. Zo moet Hij in zijn jongere jaren door het gebied van Galilea en de daaromheen liggende landstreken zijn getrokken.
In de in die omgeving liggende mysterieplaatsen moet Hij kennis hebben gemaakt met de cultische gebruiken, maar deze ontmoetingen betekenden voor Jezus van Nazareth een grote teleurstelling. Hij kwam uiteindelijk tot het besef dat de mensheid in onbeschrijflijke innerlijke verarming en vereenzaming verkeerde.
Drie geestelijke stromingen leerde Jezus kennen:
– Het Jodendom, dat in vroegere tijden de openbaringen van de goddelijke geestwereld had kunnen opnemen, was nu niet meer in staat daardoor geïnspireerd te worden. De lichamen van de Joden konden deze inspiratie niet meer opnemen. De Joodse schriftgeleerdheid was alles wat er van de oude inspiraties uit de tijden van Mozes en de profeten was overgebleven.
– Niet Joodse, zogenaamd heidense mysteriën waren eveneens totaal in verval geraakt. Daar werden niet de goede heidense goden in de offerplaatsen aanbeden, maar slechts demonen aangeroepen en opgeroepen. Jezus had op die plaatsen de grote nood en ellende van de mensheid kunnen ervaren.
– Ten slotte was Jezus tijdens zijn verblijf bij de orde van de Esseeërs tot het inzicht gekomen dat het voor het grootste deel van de mensheid niet mogelijk was iets van het diepste geheime weten van de Esseeërs te kunnen ervaren. Het gaan van een dergelijke strenge esoterische scholingsweg kon alleen nog maar in afzondering van de uiterlijke wereld. Andere mensen moeten daarvoor de prijs betalen. Zoals boeddhistische monniken hun geestelijk leven kunnen leiden door te bedelen, waardoor zij afhankelijk worden van mensen die afzien van dat geestelijk leven. Het bereiken van het hogere leven is op die manier dus niet voor alle mensen weggelegd, slechts enkelen kunnen het bereiken dankzij anderen. Daardoor is zulk streven altijd gebaseerd op een vorm van egoïsme. Dat alles vervulde Jezus met grote droefheid, die Hij in de tijd voor de Doop in gesprekken met Zijn moeder met haar deelde.’
Vervolgens wordt een aantal gedeeltes uit de voordrachten van Rudolf Steiner: Aus der Akasha-Forshung. Das Fünfte Evangelium (GA 148) weergegeven. Met name die in Kristiania op 3, 5 en 6 oktober 1913 (Kristiana heette begin twintigste eeuw zo; tegenwoordig kennen we die stad als Oslo). Maar ook hiervan bestaat al lang een Nederlandse vertaling (hoewel die inmiddels uitverkocht is): ‘Bijzonderheden over het leven van Jezus: uit het “vijfde evangelie”’ uit 1981 (derde, herziene druk 1998), in de vertaling van Mimi Macintosh, onder redactie van Wim Schuwirth:
‘De vier evangeliën zijn, evenals veel andere religieuze geschriften, ontstaan door openbaringen uit de geestelijke wereld. De evangelisten hadden langs helderziende weg toegang tot de sfeer die traditioneel wordt aangeduid als de akasha-kroniek, of het “wereldgeheugen”. Door verschillen in individuele aanleg biedt iedere evangelist een “keuze” uit het totaal van de gebeurtenissen, waardoor de evangeliën dezelfde voorvallen vaak verschillend weergeven terwijl andere helemaal niet worden vermeld. In het begin van de twintigste eeuw kon Rudolf Steiner op grond van eigen geesteswetenschappelijk onderzoek een aantal openbaringen brengen, die de nieuw-testamentische beschrijving van het leven van Jezus aanvullen en verdiepen. Met name over de onbekende jaren van Jezus de tijd tussen zijn twaalfde en zijn dertigste jaar, dus tussen de gebeurtenissen in de tempel en de doop in de Jordaan, worden belangwekkende en gedetailleerde mededelingen gedaan.’
In de recensie voor de openbare bibliotheken schrijft Maarten Ploeger:
‘In deze bundel verwoordt Rudolf Steiner gezichtspunten over het leven van Jezus, vanaf diens twaalfde jaar (de lering in de tempel) tot aan de doop in de Jordaan, op zijn dertigste jaar. Het zijn buitengewoon indrukwekkende beelden, die een pregnant licht werpen op de biografie van de mens Jezus, als voorbereiding op de werkelijke “Christuswording” in de Jordaan. Steiner ontleent deze beelden aan zijn schouwen in de zogenaamde Akashakroniek, de Kosmische Wereldherinnering. Noch vanuit de gangbare theologie, noch vanuit de reguliere geschiedschrijving is er over deze periode van achttien jaar overigens iets bekend. Het geheel staat – uiteraard – in het kader van Steiners antroposofische christologie. Dit gegeven, gecombineerd met het schouwende karakter van de mededelingen, vooronderstelt bij de lezer voorkennis van, c.q. affiniteit met esoterie. Voor degenen op wie dit van toepassing is, is deze bundel een kostbaar juweel; goed vertaald en plezierig leesbaar bovendien.’
Maar wie dit dunne boekje met vijf voordrachten niet heeft, kan dus heel goed bij ‘Perikopen notities’ terecht. Want dat is ondertussen een schatkamer geworden van alles wat te maken heeft met een dieper inzicht in de evangeliën.
1 opmerking:
Inderdaad Michel, een waardevolle weblog van Joep Eikenboom!
Een reactie posten