Al het nieuws is gewoon niet bij te benen. Hoe lang ik mijn
berichten ook maak. Ik meldde dinsdag 3 december in ‘Soildiers’
compact en kort over de voortgang in Zutphen, of liever het ontbreken ervan.
Niettemin zou er morgen een ouderavond plaatsvinden op initiatief van de
verschillende oudergroeperingen:
‘Op maandag 9 december organiseren we van 20:00 tot 22:00 in de grote zaal van de IJssel een informatieavond. Op deze avond, waarvoor we je bij deze van harte uitnodigen, zullen we onze bevindingen presenteren van de afgelopen maanden. Belangrijk onderwerp zal onze alternatieve begroting zijn, waarmee we laten zien dat het openhouden van drie basisscholen in onze visie goed mogelijk is. Na onze presentatie krijgt het bestuur de gelegenheid te reageren.
Nadrukkelijk vermelden we dat dit een algemene avond is. We nodigen daarom ook de leerkrachten, het bestuur, het managementteam, de medezeggenschapsraden en verder iedereen die interesse heeft van harte uit om te komen.’
Pikant was dan het weekbericht van vrijeschool De Zwaan van donderdag 5 december met onder meer dit bericht, ‘Vanuit de kerngroep Bouw’:
‘Achter de schermen is de kerngroep bouw druk aan de slag geweest met het ruimtelijk programma van eisen. Hierin wordt aangegeven hoeveel m² per leerling we nodig hebben en wat de vertaling hiervan is naar het aantal lokalen. Dat lijkt eenvoudig maar de wettelijke bepalingen liggen anders dan de m² die wij graag willen hebben om tegemoet te komen aan ons vrijeschoolonderwijs. Een hele puzzel omdat we het hier hebben over de Bovenbouw, de locatie aan de Henri Dunantweg en de locatie aan de Valckstraat. Op 12 november jl. is er een informatieavond geweest met de medezeggenschapsraden waarbij het ruimtelijk programma van eisen is toegelicht.
Het ruimtelijk programma van eisen ligt nu bij de gemeente en we hopen hier uiterlijk eind januari een definitieve goedkeuring voor te krijgen. Wanneer de goedkeuring is ontvangen, kan er een start worden gemaakt om het programma van eisen voor alle locaties op te stellen. Om de voortgang in het proces vast te houden, hebben we daarom al afspraken gepland met de werkgroep duurzaamheid, de kinderopvang en de BSO.
Namens de kerngroep bouw, Lizzy Plaschek’
Dat er absoluut geen pas op de plaats wordt gemaakt, blijkt
ook uit het nieuws op dezelfde website van 4 december met als geheimzinnige
titel ‘brief LP aan ouders mbt infoavond initiatiefgroep 9-12-13’:
‘Geplaatst op: 4 december 2013
brief LP aan ouders mbt infoavond initiatiefgroep 9-12-13’
Daarin staat dit te lezen:
‘Zutphen, 5 december 2013
Geachte ouders, leerkrachten en medewerkers,
Het zal u bekend zijn dat de initiatiefgroepen van Berkel, IJssel en Zwaan een eigen informatieavond organiseren op 9 december a.s. in de IJssel school.
De schoolleiding heeft de ruimte beschikbaar gesteld op basis van de verwachting van een respectvolle houding jegens elkaar. Helaas is in de laatste weken meerdere malen duidelijk geworden, dat de communicatie door of vanuit de initiatiefgroepen niet altijd wordt gevoerd op basis van gedeelde normen en waarden.
Mails met dwingend karakter en dreigementen; vergaderingen die door intimiderend gedrag worden verstoord en personen die zodanig zijn benaderd dat zij zich terugtrekken uit medezeggenschapsorganen. Dit zijn recente voorbeelden van optredens waarin het respect voor elkaar verloren is gegaan. Wij realiseren ons dat deze toon door enkele personen wordt gezet en waarschijnlijk ook niet door iedereen wordt gesteund. Ze wordt echter wel zo gevoerd namens de initiatiefgroepen.
Om deze reden heb ik samen met mijn managementteam besloten om initiatiefgroepen die niet willen bijdragen aan het vastgestelde beleid en daarmee samenhangende proces binnen onze scholen, ook niet meer te faciliteren. Voorts gaan wij op dit moment niet meer in op volgende acties en correspondentie.
Op de uitnodiging van de initiatiefgroepen voor hun informatieavond op 9 december zullen wij (bestuurder en managementteam) ook niet ingaan. Het besluit om van 3 naar 2 PO locaties te gaan is inmiddels een jaar geleden langs democratische weg tot stand gekomen en vastgesteld.
Binnenkort stel ik u, via een eigen communicatietraject, op de hoogte van de laatste stand van zaken met betrekking tot de financiële situatie en mijn reactie op de voorgestelde tegenbegroting. Dat dit nog niet is gebeurd, is gelegen in het feit dat het voor mij en mijn managementteam nog inspanning vergt om de meerjarenbegroting voor 2014-2016 sluitend te krijgen. Naar verwachting wordt dit proces deze week afgerond, waarna ik u op zo kort mogelijke termijn verder zal informeren. Ik hoop dat u hiervan kennis wilt nemen.
Rekenend op uw begrip,
Met vriendelijke groet,
mede namens het managementteam,
Lizzy Plaschek,
bestuurder’
Direct boven dit nieuws is ‘GMR-Primair Onderwijs VSNON –
nieuws’ te vinden:
‘Geplaatst op: 4 december 2013
GMR-Vergadering 26 november 2013
Dit betrof een gezamenlijke vergadering van GMR-primair onderwijs (PO) en GMR-voortgezet onderwijs (VO). Onder meer de volgende onderwerpen kwamen aan de orde (binnenkort is een uitgebreider verslag van de vergadering beschikbaar):
Lees hier verder...’
We lezen daar onder meer het volgende:
‘GMR-Vergadering 26 november 2013
Dit betrof een gezamenlijke vergadering van GMR-primair onderwijs (PO) en GMR-voortgezet onderwijs (VO). Onder meer de volgende onderwerpen kwamen aan de orde (binnenkort is een uitgebreider verslag van de vergadering beschikbaar):
– Ed Vervloet zal vanuit de Henri Dunantweg (leraren) deel uitmaken van de GMR-PO
– Met de bestuurder van de Stichting VSNON werd onder meer gesproken over de financiële prognose 2013. De GMR werd verder geïnformeerd over de stand van zaken rond de begroting 2014. Die zal tijdens de GMR-vergadering van 21 januari 2014 op de agenda staan.
– De initiatiefgroep van ouders die een tegenbegroting voor VSNON heeft opgesteld, was uitgenodigd om die toe te lichten.
Bericht van terugtredende co-voorzitter GMR-PO Tobias Reijngoud
Ik ben tot mijn spijt per 27 november 2013 teruggetreden als co-voorzitter van GMR-PO. De heftigheid en emotionele intensiteit van het proces waarin we als stichting zitten, en de impact die dit op mij persoonlijk heeft, heb ik onderschat. Ik hoop in de toekomst als “gewoon” GMR-lid – dus niet als voorzitter of secretaris – een bijdrage te blijven leveren aan goed en stevig vrijeschoolonderwijs in Zutphen. Mijn taken worden voorlopig waargenomen door co-voorzitter Cees de Wit en secretaris Antoine van der Helm.
Tobias Reijngoud’
Wat was op dit alles de reactie van de drie oudergroepen?
Bij ‘vooronzevrijescholen’ vinden we deze ‘Update informatieavond’:
‘Op donderdag 5 december verzond de bestuurder een brief naar alle ouders, leerkrachten en medewerkers. Zij maakt daarin duidelijk niet naar de algemene informatieavond te zullen komen. Wij betreuren het dat de bestuurder opnieuw niet bereid is het besluit met inhoudelijke argumenten te verdedigen.
De avond gaat verder door zoals aangekondigd.
Wij zijn ontdaan door de ongefundeerde beschuldigingen die de bestuurder in onze richting uit en die zij nu via de officiële kanalen verspreidt. Wij zullen ons de komende week beraden op vervolgstappen.
Kernpunten
Informatieavond: Lees de nieuwsbrief of kijk voor de praktische details op de nieuwspagina
Lees de FACTSHEET voor een overzicht van wie wij zijn, wat onze bevindingen zijn en wat wij willen. Zie ook de samenvatting van onze alternatieve begroting.’
In de nieuwsbrief van 6 december, ‘Over
de brief van de bestuurder’, schrijven deze drie groepen gezamenlijk:
‘Beste lezer,
Gisteren ontvingen we, net als alle andere ouders en leerkrachten van de Zwaan, de Berkel en de IJssel, een brief van de bestuurder. Hierin schrijft ze dat ze vindt dat de initiatiefgroepen zich niet respectvol gedragen. Ze noemt ook een aantal voorbeelden van wangedrag.
We herkennen onszelf volstrekt niet in het beeld dat geschetst wordt, en de genoemde voorbeelden kunnen we niet plaatsen. Wij zijn geschrokken van de ongefundeerde beschuldigingen die de bestuurder in onze richting uit, en die zij nu via de officiële kanalen verspreidt.
Eerder heeft de bestuurder ons verteld dat er ruimte was voor nieuwe inzichten. Die nieuwe inzichten hebben we naar onze mening gevonden – meerdere zelfs. Toch hebben we van het bestuur op geen enkel punt een inhoudelijke reactie gehad. Wel al een paar keer negatieve opmerkingen, en nu deze brief.
Op dit moment weten we nog niet hoe we moeten reageren. We zullen ons de komende week beraden op vervolgstappen.
Informatieavond gaat door
Uit de brief van de bestuurder wordt duidelijk dat bestuur en managementteam niet aanwezig zullen zijn. Wij betreuren het dat de bestuurder opnieuw niet bereid is het besluit met inhoudelijke argumenten te verdedigen. Niettemin verwachten wij een flinke opkomst. Het wordt namelijk een interessante avond, waarin we in vogelvlucht laten zien wat er in de afgelopen twee jaar met de scholengemeenschap is gebeurd. En natuurlijk vertellen we over onze laatste bevindingen, waarbij de alternatieve begroting – waarin we laten zien dat drie scholen openhouden wel degelijk mogelijk is – een belangrijke rol speelt.
Het is aanstaande maandag, om 20:00 uur in de grote zaal van de IJssel. We zien je graag!
Met vriendelijke groet,
namens de initiatiefnemers van de Zwaan, de Berkel en de IJssel,
Barend Gerretsen, Fred Leffers, Koen van der Hauw, Ronald van ’t Hul, Stijn van der Ree’
Vrolijker vrijeschoolnieuws verspreidde Stichting
Vrijescholen Athena op 6 december op Facebook:
‘Start Vrijeschool Voortgezet Onderwijs in Twente!
In augustus 2014 start er een Middenbouw vrijeschool (klas 7, 1e klas voortgezet onderwijs) op het Twickel College in Borne. De middenbouw vrijeschool klas zal zich aansluiten bij een bestaande reguliere “moederschool”, maar haar eigen onderwijsprogramma volgen en ook haar eigen herkenbare omgeving creëren.
Zo zal er in de ochtend periodeonderwijs worden gegeven door de eigen mentor van de klas en daarna zal de dag bestaan uit kernvakken zoals wiskunde, Nederlands, Engels etc. gegeven door vakleerkrachten. In de middag zullen er praktische en/of kunstzinnige lessen worden gegeven, waar eventueel samenwerking met andere groepen van het Twickel mogelijk zal zijn.
Na klas 7 en 8 wordt er een doorstroom gegarandeerd naar zowel het derde leerjaar van VMBO-t/ Havo/ VWO (afhankelijk van het instroomadvies) als wel de Vrije Bovenbouw Zutphen.
Er is een informatieavond over de middenbouw Twente op dinsdag 10 december om 20.00 uur aan de Woolderweg 108 in Borne.’
Op 5 december kwam ‘dichtbij-meeschrijver Ringenaldus’
met ‘Basisschool de Meiboom officieel heropend’:
‘Hoofddorp – De enige vrijeschool van de gemeente Haarlemmermeer neemt maandag 9 december haar gebouw opnieuw in gebruik na een grondige verbouwing. De afgelopen weken is er hard gewerkt om het vooraanzicht, de entree en de inrichting een kwaliteitsimpuls te geven. Wethouder Nederstigt brengt de school voor deze gelegenheid een bezoek en zal de school officieel heropenen.
Ouders, leerkrachten en directie van de school sloegen voorjaar 2013 de handen ineen om de school een nieuwe impuls te geven. Zo is er een aantrekkelijke nieuwe website voor de school ontwikkeld, is er een nieuw schoollied geschreven en krijgt de school een nieuwe naam: De Meiboom. De gemeente droeg haar steentje bij en maakte de verbouwing mogelijk.
De Meiboom is in januari 2013 samen met negen andere vrijescholen in de regio onderdeel geworden van de Stichting Vrijescholen Ithaka. Ithaka geeft De Meiboom de noodzakelijke ondersteuning bij de kwaliteitsimpuls die nu wordt gerealiseerd. Alle reden om 9 december te vieren wat er dit jaar al bereikt is.
Terwijl het leerlingenaantal op scholen in Nederland afneemt, groeien vrijescholen. Dat is ook de verwachting voor De Meiboom, de kleine klassen bieden daar voldoende ruimte voor. De Meiboom is gelegen aan de Hammarskjöldstraat 230a in Hoofddorp, in de wijk Pax.
U bent van harte welkom de officiële opening bij te wonen, zie uitnodiging. Wij stellen het op prijs als u even laten weten dat u komt middels een mailtje aan info@demeiboom.nu.
De website wordt maandag 9 december gepubliceerd op www.demeiboom.nu.
Dit artikel is voor het laatst aangepast op: 05 december 2013’
6 december verscheen van Ruud Thelosen een opinieartikel in
het ‘Eindhovens Dagblad’, ‘Geef vrije school weer de ruimte’:
‘De auteur Ruud Thelosen woont in Waalre en werkt als docent aan het Fontys. Zijn kinderen hebben op het Novaliscollege gezeten.
Onlangs zijn de jaarlijkse cijfers bekendgemaakt van het landelijke middelbare schoolonderzoek van prof. dr. Jaap Dronkers van de universiteit van Maastricht. Gemiddeld genomen scoort het Novaliscollege (vwo, havo en vmbo g/l) in Eindhoven het beste van alle scholen in de regio. Vorig jaar was dat ook al zo. Een goede reden om eens wat beter naar het bijzondere van het vrijeschoolonderwijs te kijken. Wat is er anders?’
We herkennen wat we in ‘Soildiers’
al op zijn weblog hadden vernomen, maar nu in zijn essentie voor deze krant
weergegeven. – Nu een ander onderwerp. Op 3 december verscheen er een
opmerkelijk artikel in ‘De Nieuwsbode
Heuvelrug’ door René Borkent, ‘Opnieuw bankier op De Reehorst’:
‘Vlakbij station Driebergen-Zeist, op het terrein van landgoed De Reehorst, gaat de Triodos Bank een kantoor bouwen. Er is veel commotie over geweest, maar Matthijs Bierman, directeur van Triodos Bank Nederland, verdedigt het plan.
Bierman zegt: “De opwinding ontstond onder meer omdat De Reehorst niet meer onder de groene zone valt. Met toestemming van de provincie heeft de gemeente de zonegrens ten behoeve van alle bouwplannen rondom het station een flink aantal meters in de richting van de A12 opgeschoven. In de vorig plannen was Triodos Bank bereid om bij te dragen aan een grote parkeergarage, die bedacht was voor de P+R invulling vanuit de NS en de bezoekers van Antropia. Die grote parkeergarage komt er nu niet, de parkeergarage met 400 plekken voor eigen gebruik die de bank nu wil bouwen komt ter plekke van een schuur, die behoort tot de boerderij.”
Nog maar kort geleden hadden allerlei belangengroepen gebrainstormd over mogelijke gebruiksmogelijkheden daarvan. Omdat Triodos Bank en de gemeente nu praten over deze mogelijke nieuwe parkeergarage, zijn de plannen van tien overgebleven bedrijven die voor de ontwikkeling van het boerderijgebied hadden ingeschreven, in de ijskast gezet.
Succes
Bierman legt uit: “Door het succes van Triodos Bank hebben we behoefte aan meer kantoorruimte. Dat kantoor moet goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. Dat zijn de twee belangrijkste redenen voor een verhuizing. We hebben maar 1 vestiging in Nederland, in Zeist. Daar was de ov-bereikbaarheid al niet zo best en nu is ook nog de bushalte voor de deur opgeheven. Onze voorkeur ging al snel uit naar een plek in de omgeving van station Driebergen-Zeist. Nu stopt de intercity er nog en mocht daar een eind aan komen, dan komt er in ieder geval een spoorboekloze snelle verbinding met Utrecht CS voor terug.”
In eerste instantie dacht de bank aan een kantoor op de grond van Abbing, vertelt Bierman. “En toen kwam De Reehorst naar ons toe. Die hebben het economisch lastig. En zij dachten dat het wel een goed idee was dat Triodos Bank op hún grond een kantoor ontwikkelt.” Door de belangstelling van Triodos Bank kwam de planvorming in een stroomversnelling.
Bierman: “En zo kwam het tot gesprekken met diverse partijen: de 2 betrokken gemeentes: Utrechtse Heuvelrug en Zeist, Pro Rail, de provincie Utrecht. En overal kregen we enthousiaste reacties. Ook is er regelmatig overleg met de groene groepen over de te nemen ecologische maatregelen. Uit die gesprekken kwamen 2 hete hangijzers naar voren: de ontsluiting van De Reehorst, als straks het stationsplein en die diepe tunnel er ligt. En ten tweede: het parkeren.
De eerst geplande parkeergarage voor 1000 auto’s is inmiddels behoorlijk in omvang geslonken, tot 600. Voor ons stond wel vast dat we ons eigen parkeerprobleem moesten oplossen. Een eerste plan: een ontsluiting vanaf de Odijkerweg in Zeist, bij het politiegebouw stuitte op veel verzet. Onder de grond gaan op de Reehorst was ook geen optie, vanwege de ecologische en grondwaterverbindingen. De enige optie die toen overbleef was dat de automobilisten dwars over het landgoed moesten rijden. Niet aantrekkelijk.”
En toen kwam de gemeente Utrechtse Heuvelrug met het voorstel om het parkeren mogelijk te maken op Hoofdstraat 26 in Driebergen. Bierman: “Onder voorwaarden wilden wij daar wel over praten. We wilden zelf eigenaar zijn van het parkeerterrein op Hoofdstraat 26. En we willen meepraten over wat er verder gebeurt op Hoofdstraat 26.”
Voordat Triodos in beeld was, hadden allerlei partijen al tal van ideeën ontwikkeld voor een deel van het gebied Hoofdstraat 26. Bierman zegt: “We willen er als Triodos Bank invloed op uitoefenen dat er op Hoofdstraat 26 iets ontstaat, wat goed is voor het gebied en wat wij als buurman willen. Zelf gebruiken we maar 1 hectare voor het parkeren. Er blijft 6 hectare over. Daar moeten wat ons betreft dingen gebeuren die passen bij de uitstraling van de directe omgeving, bijvoorbeeld een biologische boer die daar ook zijn koeienvlees verkoopt.”
Duurzaam
Op de website van de bank staat: “Triodos Bank NV, opgericht in 1980, is een onafhankelijke bank die staat voor duurzaam en transparant bankieren. Triodos Bank financiert bedrijven, instellingen en projecten met een meerwaarde op sociaal, milieu en cultureel gebied, daartoe in staat gesteld door spaarders en beleggers die kiezen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en een duurzame samenleving. Triodos Bank lanceerde het eerste groenfonds en cultuurfonds van Nederland.”’
Op woensdag 4 december voegde ‘Nieuwspost
Heuvelrug’ hier ‘Heuvelrug
matig tevreden met NS-parkeergarage’ aan toe:
‘De bouw van een grote parkeergarage bij NS-station Driebergen-Zeist betekent vooruitgang. Maar is ook een tegenvaller, omdat lang uitzicht was op een veel mooiere, en grotere oplossing. Misschien komt er toch nog een parkeerplaats bij.
De garage – vijflaags, met de oppervlakte van een voetbalveld en plaats voor zeshonderd auto’s – komt achter de kantoren van Vierdaelen, aan de Driebergse kant van het station. De stationsweg, die nu nog langs het spoor loopt, komt achter de garage te liggen. De garage zelf moet een passende, landelijke uitstraling krijgen, “als een parkeerstal, parkeerschuur, of parkeerkoetshuis”, aldus de plannen. Volgens diezelfde plannen zal de vierkante, betonnen bak daarom bekleed worden met groene gevels, en een groen dak.
NS gaat de garage bouwen, volgens wethouder Homan voor een slordige tien miljoen euro. Om die investering terug te verdienen zal een parkeerkaartje €3 kosten, met kortingen voor abonnementshouders. Volgens onderzoekers levert die prijs een regionale parkeerbehoefte op van rond de vijfhonderd auto’s. Zou een kaartje €4 kosten, dan zakt die behoefte naar een kleine vierhonderd. Met gratis parkeren daarentegen verdubbelt de behoefte juist, naar wel negenhonderd plaatsen.
Want dat de parkeernood hoog is, dat is al jaren goed zichtbaar rond het Driebergse NS-station. Alle bestaande parkeerplaatsen zijn bezet, en onder de ruitenwissers van auto’s die op groenstrookjes en trottoirs-parkeren wapperen steevast parkeerbonnen. Toch toonde de gemeenteraad van de Utrechste heuvelrug zich maar matig verheugd met de nieuwe garage. Of zoals wethouder Homan het noemde: “De omstandigheden nopen ons dit zo te doen.”
Wat die omstandigheden precies zijn is niet helemaal duidelijk. Wel grepen verscheiden raadsleden terug op oudere plannen, waarin een veel grotere garage netjes onder de grond verstopt zou worden. Provincie, gemeenten, NS, Prorail en Triodos hebben vorig jaar zelfs gesprekken gevoerd over een gecombineerde garage, voor wel elfhonderd auto’s. Maar door voortschrijdend inzicht over grondwaterstromen in het kwetsbare natuurgebied en een hortende economie liepen die plannen schipbreuk. “We zagen lange tijd de bomen tot in de hemel groeien, maar langzaam zien we alles afbrokkelen,” verzuchtte raadslid Van Spaandonk (Groen Links) bedroefd.
Wethouder Homan beloofde zijn gemeenteraad nog wel te gaan speuren naar mogelijkheden voor tweehonderd extra parkeerplaatsen, liefst ondergronds. Mogelijk wordt dat een stukje van een verdiepte parkeergarage op Hoofdstraat 26, een stuk gemeentegrond naast de A12. Homan heeft daarover in februari al een overeenkomst gesloten met Triodosbank, tot onvrede van de gemeenteraad, die het perceel juist wilde invullen met veel inspraak van de eigen inwoners, die zich nu bedonderd zouden voelen. Mocht dat plan niet doorgaan, dan valt Triodos terug op een eigen parkeerplaats, gelijkvloers en vlak naast de betonnen bak van de NS.’
Dan heb ik nog het bericht van Arie Pieters uit ‘Het Kompas’ van 3 december, ‘Fruitbomen-walhalla aan de
Gatsedijk’:
‘Aan de Gatsedijk, even buiten Maasdam ligt een oude, biologisch dynamische boomgaard met rond de 150, merendeels oude appelbomen. “Biologische dynamisch” wil zeggen dat de boomgaard volgens bepaalde richtlijnen wordt onderhouden en uiteraard zijn de appels uit zo’n boomgaard 100 procent biologisch (compleet met keurmerk).
Het Hoeksche Waards Landschap doet momenteel onderzoek naar de verschillende, deels oude fruitrassen in de boomgaard. De boomgaard is eigendom van de heer Noordermeer, die inmiddels de tachtig is gepasseerd en dus al aardig “op leeftijd is”. Het HWL heeft dan ook geholpen met de oogst van een deel van het fruit en dat was voor de eigenaar erg welkom.
Van de appels is inmiddels ook al 100 procent biologisch appelsap gemaakt. Maar inmiddels is gebleken dat een deel van de boomgaard van voor de oorlog dateert en dat er circa twintig verschillende appelrassen aanwezig zijn. “Ik kwam hier 43 jaar geleden wonen en toen was een gedeelte van de boomgaard er al. De rest van de bomen heb ik later zelf aangeplant”, aldus Mels Noordermeer. De boomgaard blijkt een waar walhalla voor de liefhebber van oude en bijzondere appelrassen. De oude laagstam appelbomen staan elk jaar nog vol met appels, maar de boomgaard blijkt ook hoge natuurwaarden te hebben. Een deel wordt afgeschermd door een rij imposante oude Italiaanse populieren, die waarschijnlijk een thuis zijn voor uilen. Er zijn al diverse braakballen gevonden. Korstmossen en mossen hebben bezit genomen van de takken van sommige appelbomen, her en der worden holen gemaakt door spechten ontdekt. Die vormen nu weer een prima onderkomen voor kleine zangvogels, zoals de winterkoning en verschillende mezensoorten.
Alles aan de oude boomgaard is imposant. Het aantal bomen, de verschillende appelrassen, de oude populieren, die de boomgaard afschermen. Dick van Houwelingen van het HWL raapt enkele appels op. Het indrukwekkende formaat valt op: “Moet je eens kijken naar de grootte van deze appels. Je hoort wel eens vertellen dat biologisch fruit soms klein blijft, maar deze appels zijn echt enorm.” Inmiddels heeft het HWL, met behulp van de eigenaar al een groot deel van de appelrassen (o.a. Ananas Reinette, Sterappel, Groninger kroon, Santana) vast weten te stellen, maar omdat dit nog niet bij alle appels is gelukt doet men nader onderzoek.’
Hier vandaan kunnen we bijna automatisch naar de ‘Kerstactie
2013: de rol van bijen in de landbouw en het sociale leven’:
‘De Kerstactie van de Antroposofische Vereniging staat dit jaar in het teken van samenwerking: “Bij, boer en burger” – de rol van bijen in de landbouw en het sociale leven.
Bijen spelen van oudsher een belangrijke rol binnen BD-landbouwbedrijven. Door veranderingen in de landbouw verdwijnen echter steeds meer bijenvolken en worden ze nauwelijks meer beheerd door de boer, maar door imkers. Het project “Bij, boer en burger” maakt zich sterk om deze tendens te keren en de bij weer haar oorspronkelijke rol binnen de BD-landbouw te geven. Doordat het project een samenwerkingsverband is van meerdere partijen, wordt de gehele keten bereikt: van boer tot burger.
Het doel van het project is niet alleen het stimuleren en bevorderen van de bijenhouderij, maar ook het zichtbaar maken van de invloed van de bij op het BD-landbouwbedrijf. Daarnaast is het ontwikkelen van kennis over de bij en specifiek over het sociale aspect van bijenvolken een belangrijk element.
Vanuit een wetenschappelijke benadering wordt kennis en ervaring verzameld. Aan de hand van alle waarnemingen en interviews ontstaat een goed beeld van de bijen in de BD-cultuur. De resultaten van dit project worden gepresenteerd in een conferentie en in publicaties. Met uw steun kunnen BD-boeren geïnspireerd door meer kennis en kunde actief met bijen aan de slag op hun bedrijf. Burgers krijgen tips om in hun eigen omgeving de aanwezigheid van bijen te bevorderen. Daartoe staat ook het ontwikkelen van een heuse “app” op het programma.
Het project “Bij, boer en burger” is opgezet door het Louis Bolk Instituut, Stichting Demeter, BD Vereniging en Odin-Estafette. Bijdragen aan het project zullen onder meer Edith Lammerts van Bueren, Leen Janmaat en Chris Koopmans.
Wij verwijzen u graag naar de website van het Louis Bolk Instituut. Ook is er een digitale flyer beschikbaar.’
We lezen in die flyer over dit ‘Projectvoorstel Bij, Boer en
Burger’:
‘De rol van de bijen voor de landbouw en het sociale levenWat rest ons nog? Eigenlijk dit berichtje van weekblad ‹Das Goetheanum› op 29 november op Facebook, ‘Schluss mit dem Wanderzirkus – EU-Parlament stellt sich quer’:
De Iona Stichting heeft – in het kader van de Kerstactie onder de leden van de Antroposofische Vereniging – aan het Louis Bolk Instituut gevraagd een projectvoorstel te formuleren waarin de biologisch-dynamische landbouw versterkt wordt. Graag presenteren wij het project Bij, Boer en Burger – De rol van bijen voor de landbouw en het sociale leven.
Samenwerking
– Louis Bolk Instituut, onderzoek, training en begeleiding, projectleiding
– Stichting Demeter, communicatie
– BD Vereniging, communicatie
– Odin-Estafette, verbinding in de voedselketen naar consumenten.
Inleiding
BD-boeren vormen het hart van de biologische landbouw. BD-bedrijven zijn verbonden met landbouwcultuur en tonen dit door hun eigenheid en bedrijfsindividualiteit. Een BD-boer verzorgt méér dan alleen zijn gewassen of vee. Oorspronkelijk speelden bijen een belangrijke rol binnen het landbouwbedrijf. Door veranderingen in de landbouw zijn de bijenvolken echter langzaamaan verdwenen, en worden ze voornamelijk beheerd door imkers. Mede dankzij initiatieven vanuit marktpartij Odin-Estafette keren bijenvolken terug op het BD-landbouwbedrijf. Dat leidt op verschillende niveaus tot veranderingen binnen het bedrijf, en beïnvloedt ook het functioneren van mensen die er wonen en werken. Wat deze veranderingen precies behelzen en hoe die doorwerken in sociale en bedrijfsmatige processen is echter onduidelijk. In dit project gaan we op zoek naar het wezen - en specifiek naar de sociale organisatie van bijenvolken - en de betekenis hiervan voor de landbouwcultuur en het bedrijfsorganisme. Door onze participatieve onderzoeksaanpak brengen we de rol van bijen helder in beeld, en kan hun belang voor boeren en burgers aan betekenis winnen. Afhankelijk van de mogelijkheden zien wij het volgende doel en resultaten:
Doel
– Stimuleren en bevorderen van bijenhouderij op het landbouwbedrijf
– Kennis ontwikkelen over het wezen van de bij en specifiek over het sociale leven van bijenvolken
– De invloed van bijen op het landbouwbedrijf en de betekenis voor het sociale leven zichtbaar maken.
Methode
Door onderzoek & monitoring op te zetten en kennis en ervaringen te verzamelen over bijen en deze vanuit een wetenschappelijke benadering te ordenen en bundelen.. Een deel van de dataverzameling gebeurt met behulp van uitgebreide vragenlijsten. Naast het nut van de bij voor de landbouw gaat de aandacht vooral uit naar de invloed van bijen op mensen.
Resultaten
– Brochure “De rol en betekenis van bijen voor het landbouwbedrijf en mens” (werktitel)
– Winterconferentie over de sociale aspecten van bijen en hun betekenis voor het landbouwbedrijf
– Publieksuitgave of App “De BijenWijzer” waarbij burgers heldere en relevante informatie op consumentenniveau aangereikt krijgen om o.m. met bijen aan de slag te gaan in hun eigen omgeving.
Plan van Aanpak
– Ter voorbereiding worden bronnen over de rol van bijen in de natuur specifiek voor de landbouw en voor de maatschappij geraadpleegd;
– Bedrijven die bijen houden en verzorgen op het bedrijf worden bezocht en ondervraagd over de betekenis van bijenvolken op het bedrijf: Wat verandert er na de komst van bijenvolken?
– Imkers en deskundigen worden ook bevraagd over hun kennis over en ervaringen met bijen;
– Via de bijen gaan we in op de processen van bestuiving en daaraan gekoppeld de zaaizaadveredeling en -vermeerdering.
Door alle waarnemingen en interviews te bundelen ontstaat een levend beeld van de bijen in onze BD- landbouwcultuur. In de brochure “De rol en betekenis van bijen voor het landbouwbedrijf” verspreiden we naast kennis ook inspiratie voor boeren en burgers. De uitgave van de brochure wordt mede gedragen door stichting Demeter. Bij de uitingen kunnen evt. bijkomende sponsoren gezocht worden.
Budget (indicatief)
– Kennisverzameling, verwerken en bundelen, 150 uur € 15.000
– Onderzoek en monitoring, 200 uur € 20.000
– Uitgave brochure (opmaak en drukkosten) € 3.000
– Publieksuitgave / App De BijenWijzer € 5.000
– Conferentie over betekenis van bijen € 3.500
Totaal € 46.500
Contact
Wij danken u van harte voor uw verzoek. Wij hopen dat dit voorstel u aanspreekt en dat bijdragen vanuit de Kerstactie de uitvoering van dit project mogelijk maken. Voor vragen of bijkomende informatie kunt u contact opnemen met Chris Koopmans, per mail c.koopmans@louisbolk.nl of telefonisch via 0343-523.860.’
‘Alle Monate wieder müssen Europas Volksvertreter zwischen Brüssel und Straßburg hin- und herpendeln. Dieses Ritual kostet Tausende Arbeitstage, 15000 Tonnen CO₂ werden dabei pro Jahr in die Atmosphäre geblasen, rund 180 Millionen Euro Steuergelder werden so verbrannt. Die meisten Abgeordneten haben keine Lust mehr, Wanderzirkus zu spielen. Vor wenigen Tagen stimmten sie mit großer Mehrheit für einen Antrag des Grünen-Abgeordneten Gerald Häfner, künftig selbst den Sitz ihrer Institution wählen zu dürfen. «Hier geht es um die Frage: Wollen wir weiter als Marionetten in den Händen anderer gelten – oder nimmt sich dieses Haus selbst ernst?», so Häfner. – Spiegel online/CC’
Dat kennen we uit het gewone nieuws. Alleen niet dat Gerald Häfner daar achter zat. John Wervenbos hielp me dit Nederlandstalige bericht
erover te vinden, van rond 20 november op de website van het Europees
Parlement, ‘Discussie over de vestigingsplaats van het Europees Parlement’:
‘Het Europees Parlement (EP) is gevestigd in twee steden, Brussel en Straatsburg. De dagelijkse gang van zaken van het EP wordt afgehandeld in Brussel. Daar zitten naast andere Europese instellingen zoals de Europese Commissie en de Raad van de Europese Unie ook alle diplomatieke vertegenwoordigingen, lobbygroepen, journalisten en meer.
Iedere maand worden er plenaire sessies gehouden in Straatsburg, waardoor het voltallige Europese Parlement plus gevolg maandelijks de grens over moet. Deze verplichte verhuizing is door de lidstaten vastgelegd in het verdrag van Amsterdam in 1997. Omdat deze verplaatsing jaarlijks € 103 miljoen kost, tijd kost én slecht is voor het milieu vanwege de CO2 uitstoot, woedt er een discussie over een eventuele afschaffing van deze maandelijkse reis.
In 2011 werd een onderzoek gedaan door de vicevoorzitter van het EP, Edward MacMillan-Scott. Daarin hield hij een enquête onder de meer dan 700 Europarlementariërs waaruit bleek dat 88% van hen het liefst Straatsburg als vergaderplaats geschrapt ziet. Ook een aantal lidstaten pleiten voor het afschaffen van de maandelijkse verhuizing.
De officiële zetel van het EP, Straatsburg, is echter vastgelegd in een protocol bij het Europees Verdrag. Om een wijziging te maken in dit protocol moeten alle 28 regeringen van de EU-lidstaten hiermee instemmen. Het EP kan hierbij alleen een adviserende rol spelen.
De parlementaire Commissie van Constitutionele Zaken boog zich over de zaak. In juni 2013 hebben rapporteurs Gerald Häfner (Groenen, Duitsland) en Ashley Fox (ECR, Verenigd Koninkrijk) een ontwerpresolutie opgesteld, die op 14 oktober 2013 is aangenomen door de parlementaire commissie. De tekst las: “Het Europese Parlement zou effectiever, zuiniger en milieuvriendelijker zijn als het op één enkele plaats gevestigd was.” En verder: “De aanhoudende maandelijkse migratie tussen Brussel en Straatsburg is een symbolisch negatieve zaak geworden.”
Op 20 november 2013 heeft het voltallige EP de resolutie aangenomen. Dit was een unicum, want het is de eerste keer dat het onderwerp in het Parlement besproken werd. De resolutie zal nu aan de lidstaten voorgelegd worden.
In de resolutie staat er dat: “Het Europees Parlement zou efficiënter, goedkoper en milieuvriendelijker zijn als het op één plek gevestigd is”.
Het Parlement wil een verdragswijziging om veranderingen door te voeren die nodig zijn om het “Parlement zelf te laten beslissen waar en wanneer het bijeenkomt en zodat het zelf over zijn interne organisatie kan besluiten”. Sinds het Verdrag van Lissabon kan het Parlement zelf voorstellen bij de Raad indienen voor verdragsaanpassingen.
Lees meer over de stemming van 20 november 2013
Aangenomen tekst 20/11/2013 (doc 2786KB)
Persbericht over de stemming van 14 oktober 2013
Links
Brussels Strasbourg study (EN) http://www.brusselsstrasbourgstudy.eu/
Het rapport over de locatie van het EP http://www.europarl.europa.eu/meetdocs/2009_2014/documents/afco/pr/938/938995/938995en.pdf
Europa nu http://www.europa-nu.nl/id/vh8ml7j9izug/vestigingsplaatsen_europees_parlement
Website van de Commissie Constitutionele Zaken http://www.europarl.europa.eu/committees/en/afco/home.html
Protocol 6 van het Europees verdrag http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2010:083:0201:0328:EN:PDF’
Nu kan ik het toch niet laten om kort (nou ja, kort...) terug
te komen op een controverse die hier voor het laatst uitgebreid ter sprake kwam
op 10 november in ‘Wiel’. En
dan bedoel ik de ‘Rudolf Steiner: Schriften – Kritische Ausgabe (SKA), Band 5,
Schriften über Mystik, Mysterienwesen und Religionsgeschichte, erschienen in
einer Koproduktion zwischen dem frommann-holzboog und dem Rudolf Steiner Verlag
im September 2013.’ Toen ging het over de correspondentie daarover tussen
uitgever en bezorger Christian Clement en critica Irene Diet. Ik stelde ook nog
andere correspondentie, met andere van zulke critici, in het vooruitzicht, maar
ben daar tot nu toe niet aan toegekomen. Intussen is er natuurlijk veel meer
gebeurd. Twee dingen wil ik u op dit moment niet onthouden. Ten eerste deze
humoristische ‘Inmedia+ // Bewegungsmelder-Kolumne von Ramon Brüll’ van 5
december, ‘Von
der geistigen Armut’:
‘Zur Anwendung der Kulturtechnik der Schriftsprache gehören erstens das Schriftstück, zum Beispiel in Form eines Buches, und zweitens die Fähigkeiten des Lesens und Verstehens, die man in zivilisierten Ländern gemeinhin schon in den ersten Schuljahren erwirbt. Sowohl der materielle Notstand, ein Buch nicht verstehen zu können, als auch der Bildungsnotstand, die Zeichenfolge nicht erkennen (und verstehen!) zu können, führen zur geistigen Armut, wenn nicht zur Verblödung. – Das ist eine Binsenweisheit, die ich hier nur deshalb kolportiere, weil mir kürzlich die Folgen in erschreckender Klarheit wieder vor Augen geführt wurden. Und zwar beim Durchblättern einer Zeitschrift, die in manchen anthroposophischen Kreisen gerne gelesen wird, nicht etwa beim Spaziergang in einem der von den sogenannten bildungsfernen Bevölkerungsschichten bevorzugten Stadtvierteln hier in Frankfurt. Es handelt sich um eine Ausgabe des von Thomas Meyer herausgegebenen schweizerischen Magazins Der Europäer.
In dessen Redaktionsstuben muss tatsächlich der geistige Notstand ausgebrochen sein. Ob sich die Kollegen in Basel kein Deutschlexikon leisten können oder nicht das Buch, welches sie besprechen, ist mir ebenso unbekannt wie die Antwort auf die Frage, ob die Damen und Herren Redakteure, Rezensenten und Leserbriefschreiber, die im besagten Blatt eine wichtige Neuerscheinung durch den Kakao ziehen, diese nicht gelesen oder sie nicht verstanden haben. Das ist mir, mit einem guten alten Berliner Spruch, eigentlich auch Pomade. Aber beschämend ist der Umstand allemal.
Das Buch, auf das die publizierende Zunft sich da stürzt, ist der erste erschienene Band der vergleichenden und von Christian Clement kommentierten Ausgabe der schriftlichen Werke Rudolf Steiners. Im wissenschaftlichen Kontext nennt man eine solche Edition eine “kritische Ausgabe”, was nichts anderes heißen will, als dass alle vom Autor selbst seit der Erstveröffentlichung veranlassten Veränderungen, Korrekturen, Ergänzungen und Streichungen bis hin zur sogenannten “Ausgabe letzter Hand” akribisch dokumentiert sind. Sie ermöglicht somit allen, die es interessiert, die Werkentwicklung zu verfolgen. “Kritisch” ist die Ausgabe insofern, als die Herausgeber “gewissenhaft, nach präzisen Maßstäben prüfend” (Duden) dokumentieren, wie der Autor, in diesem Fall Steiner, gearbeitet hat.
Futter für Steiner-Adepten, würde man meinen! Was macht aber der Europäer? Er behandelt die Schriften Kritische Ausgabe (SKA) aus dem Frommann-Holzboog und dem Rudolf Steiner Verlag so, als ob es sich nicht um Steiner-Texte im Original, sondern um übelste Gegnerliteratur handelt. Der Schluss liegt nahe, dass die empörten Publizisten am Rheinknie weder den Titel verstanden noch das Buch jemals zur Hand genommen, geschweige denn gelesen haben. Das könnte noch wirtschaftliche Gründe haben, siehe oben, denn das Buch ist mit 110 Schweizer Franken nicht ganz billig. Wenn aber eine Rezensentin im Europäer allen Ernstes behauptet, Clement würde in seiner Einleitung Steiner des Plagiats bezichtigen, während dort in Wirklichkeit haarfein dargestellt und nachgewiesen wird, dass Steiner auf die Klassiker der Philosophie und der Mystik aufbaut, nicht aber von ihnen abschreibt, und damit Steiner gegen eine neuerliche Mode des Herunterspielens der eigenständigen Leistung verteidigt, dann gibt es dafür nur eine mögliche Erklärung: Die eifrige Rezensentin hat den besprochenen Text schlicht nicht verstanden. Das mag ja bei anspruchsvollen Texten, gelesen von minderbegabten Kritikern vorkommen, aber einer Redaktion sollte das auffallen. Hallo Thomas, bitte merken: Eine kritische Ausgabe hat mit Kritik im Sinne von abwertendem Urteil nichts zu tun! (Zum Weiterlesen: Kommentar meines Kollegen Jens Heisterkamp zum Thema)
Liebe Leserinnen und Leser! Ich stelle den sofortigen Start einer Nothilfeaktion zur Linderung geistiger Armut bei unseren Basler Kollegen anheim. Bis zur Einrichtung eines gemeinnützigen Spendenkontos biete ich an, Ihre Spenden (auch kleine Beiträge helfen!), auf dem Konto des Info3-Verlages zu sammeln:
Kontonummer 15367215, BLZ 430 609 67
Bitte mit Vermerk: Nothilfe gegen geistige Armut.
Sobald die erforderliche Summe erreicht ist, werden wir der Redaktion des Europäer den genannten Band in diskreter Verpackung zukommen lassen. Beim Eingang eines genügend großen Betrages geben wir noch einen Gutschein für einen Volkshochschulkurs “Deutsche Schriftsprache verstehen” hinzu. – Darf ich mit Ihrer solidarischen Hilfsbereitschaft rechnen?’
Het tweede is niet zo hilarisch. Maar wel een uitstekende
bespreking, die echt op de inhoud ingaat, zoals de bedoeling is. En niet kort
is. Om dieper over na te denken; gaat u er maar eens lekker voor zitten. Hij is van Lorenzo Ravagli op zijn ‘Anthroblog’ op 22
november, en draagt de brisante titel ‘Dynamit, das dogmatische Bastionen sprengt’:
‘Wer sich für die Entwicklung von Rudolf Steiners Denken interessiert, soweit diese an den Überarbeitungen seiner Schriften ablesbar ist, hat es schon immer als Mangel empfunden, dass die Befriedigung dieses Interesses aufgrund der Nichtexistenz einer historisch-kritischen Ausgabe unnötig erschwert wurde. Mühsam musste man in Antiquariaten oder Bibliotheken nach den verschiedenen Auflagen suchen (eine Arbeit, die das Internet inzwischen etwas erleichtert) und wenn man sie erst in seinen Besitz gebracht hatte, Satz für Satz miteinander vergleichen.
Einen Schritt, um diesen Beschwernissen abzuhelfen, stellt das verdienstvolle Unternehmen Christian Clements dar, der an der Brigham University in Utah Deutsche Sprache und Kultur lehrt, die wichtigsten Schriften Steiners, mit einem synoptischen Lesartenverzeichnis versehen, herauszugeben.
So gering ausgeprägt das Bedürfnis nach einer vergleichenden Textarbeit bei den verbliebenen dogmatischen Steinerjüngern auch sein mag, so groß dürfte das Entzücken über dieses Unternehmen bei denjenigen sein, die schon immer in der Wandlungsfähigkeit eine der Stärken dieses Geistes sahen, der wohl kaum seinesgleichen im 20. Jahrhundert hat. Dass Wandlungsfähigkeit Treue zu sich selbst nicht aus-, sondern im Falle Rudolf Steiners einschließt, zeigt der Herausgeber eindrucksvoll in seiner Einleitung zum ersten Band der »Kritischen Ausgabe« (dem 5. Band der SKA).
Dieser Band, der Steiners Schriften über Mystik, Mysterienwesen und Religionsgeschichte enthält (die »Mystik im Aufgang...« und das »Christentum als mystische Tatsache...«), besticht durch seine handwerkliche und editorische Sorgfalt, sein Schriftbild ebenso wie seinen umfangreichen Quellen- und Zitatennachweis. Die Bedeutung des Vorhabens unterstreicht die Tatsache, dass der Rudolf Steiner Verlag, der bisherige Herausgeber der Rudolf Steiner Gesamtausgabe, sich zum frommann-holzboog Verlag hinzugesellt hat, der mit seiner Bereitschaft zur Herausgabe bekundet, dass Rudolf Steiner als Gegenstand der wissenschaftlichen Forschung vollends in den ehrwürdigen Hallen der Akademie angekommen ist. Was ihm Zeit seines Lebens nicht gelang: Anerkennung von Seiten des wissenschaftlichen Establishments zu erhalten, gelingt ihm nun post mortem zumindest als Objekt der Forschung.
Man sollte diese Entwicklung nicht unterschätzen, denn bislang schien genau dies, dass die Anthroposophie als Gegenstand wissenschaftlicher Forschung Ernst genommen wird, ein Ding der Unmöglichkeit. Dass die Anthroposophie zu lange ein akademisch tabuisiertes Gelände war, ist nicht allein ihren Vertretern anzulasten, sondern auch den Vertretern einer Wissenschaft, deren Denken von Paradigmen beherrscht war, die sich unter der konsequenten Kritik ihrer Voraussetzungen als wenig konsistent erwiesen haben. Inzwischen hat die Wissenschaftsgeschichte nicht nur jegliche Form des Reduktionismus als selbstverschuldete Befangenheit entlarvt, sondern auch dazu geführt, dass ein begrenztes rationalistisches oder positivistisches Wissenschaftsverständnis endgültig der Vergangenheit angehört.
Wenn die Anthroposophie als legitimer Gegenstand wissenschaftlicher Forschung Ernst genommen wird, kann dies nur zur Folge haben, dass sich die Wissenschaft durch diesen ihren Gegenstand verändert. Denn Erkenntnisgewinn lässt sich – was Helmut Zanders gescheitertes monumentales Experiment eindrücklich gezeigt hat – nicht erzielen, wenn ein reduktionistischer Rationalismus oder Historismus versucht, Methoden auf einen Gegenstand anzuwenden, die diesem nicht konform sind. Gegenstandskonformität ist Bedingung jeder wirklichen Erkenntnis – gleichgültig ob in den Natur- oder Geisteswissenschaften – , die originäre geistige Gestalt der Mystik oder einer aus religiöser Erfahrung entsprungenen Christologie lässt sich nur verstehen, wenn sich die Hermeneutik von ihrem Objekt leiten und belehren lässt. In gewissem Sinne und bis zu einem gewissen Grad muss daher tatsächlich – nach einem zutreffenden Hinweis des Esoterikforschers Arthur Versluis – der Wissenschaftler, der die Mystik oder Esoterik erforschen will, zum Mystiker oder Esoteriker werden. Für ein Verständnis der spezifischen mystischen Erfahrung der Gottinnigkeit oder der esoterischen Denkformen ist wenig bis nichts gewonnen, wenn soziologische oder medizinische Kategorien auf sie angewendet werden. Wer über Erfahrungen spricht, die er selbst nicht wenigstens im Ansatz nachvollzogen hat, spricht wie der Blinde von den Farben; er ist bestenfalls ein Langweiler, schlimmstenfalls ein Schwätzer.
Dass die Publikation der »Kritischen Ausgabe« in den Reihen derer, die sich als die legitimen Erben des esoterischen Charismas betrachten, für hysterische Reaktionen sorgt, war zu erwarten. Denn sie haben einen nicht geringen Teil ihres Sendungsbewusstseins aus dem Anspruch geschöpft, das Deutungsmonopol über die »Geisteswissenschaft« zu besitzen. Indem die Akademie ihnen dieses Monopol entwindet, stellt sie zugleich ihre bisherige soziale Funktion in Frage. Rudolf Steiners Werk ist noch heute Dynamit. Es vermag jegliche Art von dogmatischen Bastionen zu sprengen, hüben wie drüben.
Christian Clement hat diesen Band der »Kritischen Ausgabe« mit einer geistreichen Einleitung versehen, die den prozessualen, lebendigen Charakter von Steiners Denken betont. Wer sich mit der Textentwicklung seiner Schriften befasst, begegnet laut Clement einem »in ständigem Fluss befindlichen, auf immer neue Weise mit der sprachlichen Form ringenden, auch inhaltlich sich revidierenden Denken«. Die Entscheidung, die in diesem Band enthaltenen Schriften entgegen der chronologischen Ordnung als erste herauszugeben, begründet Clement mit ihrer Schlüsselstellung für das Verständnis der spirituellen Entwicklung Steiners und ihrer Bedeutung für die aktuellen Debatten über den kontinuierlichen oder diskontinuierlichen Charakter dieser Entwicklung. In welchem Maß setzen sie die zentralen ideellen Motive des Frühwerks fort und in welchem Maß wurzeln sie in den spirituellen und intellektuellen Traditionen des Abendlandes – oder stellen sie möglicherweise nur den dürftig kaschierten Reflex karrierepolitischer Entscheidungen dar, wie Zander vermeinte?
Für Clement besteht kein Zweifel, dass sich in diesen beiden Werken, die eine Morphologie des europäischen Bewusstseins von der Antike bis zur Neuzeit skizzieren, bereits deutlich die Umrisse der »später ausgebildeten Anthroposophie« abzeichnen. Steiner wendet in ihnen die morphologische Methode Goethes auf seelische und geistige Phänomene an und versucht, die unterschiedlichsten Gestalten des Bewusstseins auf eine Grundform zurückzuführen. Diese Grundform ist die Selbsterfahrung des Geistes im Denken.
Clement sieht in der Anwendung dieses morphologischen Grundgedankens auf die abendländische Bewusstseinsgeschichte so etwas wie einen »Geburtsakt der Anthroposophie«, dem man durch das Fenster dieser beiden Werke gleichsam zuschauen kann. Freilich setzt ein Geburtsakt eine Empfängnis und eine Zeit der Inkubation voraus und insofern weisen diese Werke auf die philosophischen Schriften Steiners vor der Jahrhundertwende zurück, die folglich ebenso zur Geschichte der »später ausgebildeten« Anthroposophie gehören.
Eine besondere, ja zentrale Eigentümlichkeit der beiden Werke sieht Clement in ebendieser – bis heute leider weitgehend übersehenen – bewusstseinsphilosophischen Dimension. Steiner sei weniger an einer historisch und philologisch abgesicherten Darstellung der verschiedenen Strömungen der Mystik interessiert gewesen (zu der ihm auch das Handwerkszeug gefehlt habe), als daran, aufzuzeigen, wie die Grunderfahrung des menschlichen Geistes, die Selbsterkenntnis, in diesen unterschiedlichen Strömungen und ihren Autoren Gestalt angenommen habe.
In diesem Kontext formuliert Clement das erste Mal seine These, Steiners Methode der Interpretation sei die »Selbstprojektion«. Wer wie Steiner der Auffassung sei, im menschlichen Inneren offenbare sich das Wesen aller Dinge, sei nur konsequent, wenn er die Manifestationen dieses Wesens, die sich in seinem eigenen Ich zeigten, auch im Denken anderer Persönlichkeiten aufzuweisen versuche.
Dieses epistemische, gedankenmystische Grundpostulat findet sich laut Clement bereits in Steiners philosophischen Schriften. Auf dialektische Weise verschränkt sich also in der entstehenden Anthroposophie das erkennende Bewusstsein Steiners mit dem Wesen der Welt, das sich in der Bewusstseinsgeschichte des Abendlandes zur denkenden Selbsterkenntnis im Wesen des Menschen hindurchringt. Die Metamorphosen des abendländischen Bewusstseins vom Platonismus über den Neuplatonismus, die mittelalterliche Mystik bis hin zu Goethe und dem deutschen Idealismus erweisen sich im Bewusstsein Steiners als innere Erfahrungen eines erkennenden Subjekts, in dem sich das geistige Wesen der Welt ausspricht.
Wenn sich aber dieses Wesen der Welt im erkennenden Bewusstsein des Menschen ausspricht, dann ist dieses Bewusstsein ein Teil der Selbstentwicklung dieses Wesens. Der Urgrund der Welt, der Gott der Religionen, kommt im sich selbst erkennenden Denken des Menschen zu einem individuellen Selbstbewusstsein. Die objektive Entwicklung des Geistes in der Geschichte spiegelt sich im Bewusstsein, das diese Entwicklung betrachtet, der subjektive Geist, der sich entwickelt, spiegelt sich in der Geschichte der Geister. Wie in einer Versuchsreihe, so Clement, ordne Steiner die ideellen Phänomene der Geistesgeschichte an, um durch deren Betrachtung das Urphänomen aller menschlichen Vorstellungsbildung, die Selbsterkenntnis des Weltgrundes im Menschen, sichtbar werden zu lassen.
Insofern das Wesen der Welt und das Wesen des Menschen im Erkennen immer schon dialektisch ineinander verschränkt sind, erweisen sich Wissenschaft und Mystik als untrennbar aufeinander bezogen, und die Synthese beider, wie die Anthroposophie sie anstrebt, nicht nur – wie Clement meint – als natürliches telos der abendländischen Geistesentwicklung, sondern auch als deren typos. Die Weisheit Gottes faltet sich in der Geistesgeschichte auseinander, um sich im Bewusstsein, das seine Entfaltung in dieser erkennt, wieder zur Weisheit des Menschen zusammenzufalten.
Auch wenn Steiner sich rhetorisch bis in die neunziger Jahre hinein eher von der Mystik distanzierte, war ihm diese als Erkenntniserfahrung von Anfang an präsent. Dies zeigt deutlich sein berühmter Brief an Josef Köck aus dem Jahr 1881, in dem er davon spricht, in sich das von Schelling erwähnte Vermögen entdeckt zu haben, das Ewige in unwandelbarer Gestalt anzuschauen. Auch Clement bezeichnet das von Steiner angedeutete Erlebnis als »mystische« Erfahrung, spricht aber gleichzeitig davon, dieser habe gezögert, es als »mystisch« zu identifizieren, da für ihn dieser Begriff »negativ besetzt« gewesen sei. Dafür habe Steiner später bei Fichte, Hegel und Goethe Formulierungen gefunden, in die er seine eigenen Erkenntniserlebnisse »hineinprojizieren« konnte. Zum zweiten Mal taucht hier der Begriff der »Projektion« auf, über den gleich im Zusammenhang mit dem von Clement postulierten ideogenetischen Gesetz noch zu sprechen sein wird.
Allerdings lässt gerade Steiners Brief an Josef Köck daran zweifeln, dass die von Clement genannten Autoren für ihn lediglich Fundstätten für Formulierungen waren, in die er seine Erlebnisse hineinprojizieren konnte. Spricht Steiner doch davon, er habe ein Jahr lang erforscht, ob Schellings Behauptung, es gebe ein solches Vermögen, das Ewige im Selbst anzuschauen, wahr sei. Seine Entdeckung eben dieses Vermögens erweist sich also als Ergebnis einer ausgedehnten, langwierigen Prüfung des Idealismus und dieser steht nun, nach dieser Entdeckung, »in einer wesentlich modifizierten Gestalt« vor ihm. Leider lässt sich Steiner über diese »wesentliche Modifikation« nicht näher aus, sie muss aber wohl mit der Verifikation von Schellings Behauptung zusammenhängen, die seine »Entdeckung« offenbar für ihn darstellte. Zweifellos war Steiner der Überzeugung, er habe eben jenes Organ oder Vermögen in sich entdeckt, von dem Schelling gesprochen hatte – und diese Entdeckung war – wie gesagt – das Ergebnis einer Selbsterforschung, die ein Jahr dauerte. Hätte Steiner lediglich nach Formulierungen gesucht, in die er seine eigenen wie auch immer gearteten Erlebnisse hineinprojizieren konnte, hätte er dazu wohl kaum einer so lange andauernden Selbsterforschung bedurft.
Ob sich nun Steiner von der Mystik distanzierte, weil deren Begriff für ihn negativ besetzt war, oder weil er bei den anderen, für die er schrieb, negativ besetzt war, was immerhin auch eine mögliche Lesart ist, sei dahingestellt.
Gegen Ende des 19. Jahrhunderts jedoch, in den Jahren 1898/99 lässt sich, wie Clement feststellt, eine deutliche Identifikation Steiners mit der Mystik konstatieren, wenn auch nur mit einer »richtig verstandenen« Mystik. Es wäre durchaus denkbar, dass Steiner nun, da er sich intensiv mit Autoren wie Heraklit, Platon, Plotin, der Theologia Teutsch, Jakob Böhme und Angelus Silesius beschäftigte, erstmals eine historische Gestalt der Mystik vor Augen trat, die philosophisch begründet und begründbar war. Wenn er sich nun explizit mit der »richtig verstandenen Mystik« identifizierte, könnte es sich um jene Mystik handeln, deren Vorhandensein er »schon längst ahnte«, wie es im Brief an Josef Köck heißt, mit der sich zu identifizieren er aber aufgrund möglicher Missverständnisse zögerte. Bemerkenswert ist, dass nun, wie Clement schön herausarbeitet, Steiner eben jene dialektische Verschränkung zweier polarer Geisteshaltungen beschreibt, die bereits weiter oben als zentrales Motiv seiner philosophischen Werke und der abendländischen Geistesgeschichte erwähnt wurde. Der Mystiker wendet sich seinen Innenerlebnissen zu und verliert darob das Interesse an der Außenwelt, der Naturwissenschaftler beschäftigt sich nur mit dieser Außenwelt und verliert darob seine Innenwelt aus den Augen. Laut Steiner kommt es jedoch darauf an, zu erkennen, dass die Außenwelt dasselbe Wesen manifestiert, das der Mystiker in seinem Inneren sucht und dass das Wesen der Außenwelt eben in diesem Inneren zu finden ist, vor dem der Naturwissenschaftler seine Augen verschließt. Wendet der Naturwissenschaftler seine empirischen Methoden auf die Innenwelt an und der Mystiker seine vertiefte Erlebnisfähigkeit auf die Außenwelt, dann werden ihre Erkenntniswege in einer mystisch vertieften Naturwissenschaft oder einer wissenschaftlich fundierten Mystik konvergieren.
Ebendiese dialektische Auffassung der beiden Erkenntniswege findet in der Mystik ihre ausführliche Darstellung, die sich bekanntlich nicht nur mit der Mystik, sondern auch der Naturwissenschaft befasst. Dass beide Erkenntnisformen Abwandlungen eines ihnen zugrunde liegenden Gesetzes des Erkennens sind, genau dies versucht Steiners Schrift über die Mystik aufzuzeigen. Sie versucht dies aber nicht mehr, wie Steiners philosophische Schriften vor der Jahrhundertwende, anhand einer Untersuchung der Grundstruktur des menschlichen Erkennens, sondern indem sie konkrete Vorstellungen und Denkformen, die im Lauf der Bewusstseinsgeschichte entstanden sind, rekonstruiert. Was Steiner laut Clement herauszuarbeiten versucht, ist »das Gesetz von der Entstehung der menschlichen Gottes-, Jenseits- und Naturvorstellungen als verdinglichenden Projektionen der Selbst-Erfahrung«, das Clement als »ideogenetisches Gesetz« bezeichnet.
Was genau versteht Clement unter diesem »ideogenetischen Gesetz«, das Steiner seiner Auffassung nach in Analogie zum biogenetischen Gesetz (der Rekapitulation der Phylogenese in der Ontogenese) seiner geistesgeschichtlichen Untersuchung zugrunde gelegt hat? Kurz gesagt behauptet es, dass alle mystischen und naturwissenschaftlichen Vorstellungen (Mystik-Schrift), sowie alle mythischen, religiösen, künstlerischen und philosophischen Anschauungen (Christentums-Schrift) ihren Ursprung in einer Urtatsache des Innenlebens haben, in der »mystischen Selbsterfahrung des Geistes im Menschen« nämlich. Da alle Gestalten des Geistes letztlich Selbstentäußerungen dieses Geistes sind, müssen all diese Gestalten, die im Lauf der Geschichte des Abendlandes in Erscheinung getreten sind, seien sie nun mythischer, philosophischer, religiöser, mystischer oder naturwissenschaftlicher Art, letztlich Projektionen des Ich in ein wie auch immer ausgestaltetes Nicht-Ich sein. Der Mensch, so Clement, habe »das Wissen von seinem eigensten, innersten Wesen als Wissen von einer Transzendenz aufgefasst«, »als Wissen von ›Gott«, der ›Idee‹ oder der ›Natur‹«, und dabei die tiefere Natur dieses Wissens, Selbsterkenntnis und Selbstentäußerung zu sein, verkannt. Das ideogenetische Gesetz besagt demnach laut Clement – wenn wir es richtig verstehen –, dass alle objektiven Gestalten des Geistes unbewusste Objektivierungen und Projektionen des erkennenden Subjektes sind, dass sie Selbstentäußerungen des menschlichen Ich darstellen, die es nicht als solche erkennt. Im Folgenden erklärt Clement dieses Gesetz zur »grundlegenden Leitidee der Anthroposophie«, insofern diese sich selbst als Versuch einer umfassenden Dokumentation der Selbst-Erfahrung des Seinsgrundes im menschlichen (bzw. steinerschen) Bewusstsein darstellt.« Hier fassen wir ein zentrales Motiv von Clements Deutung der Anthroposophie, eine Denkform, die abgewandelt auch in späteren Teilen der Einleitung wiederkehrt. Die etwas umständliche Formulierung des ideogenetischen Gesetzes fasst der Begriff der »Projektion« offenbar zusammen, dem Clement wenig später den Begriff der Imagination zur Seite stellt, den er offensichtlich für gleichbedeutend hält.
Wie man vielleicht bemerkt, hebt diese von Clement formulierte These in gewisser Weise sich selbst auf. Denn wenn alle objektiven Gestalten des Geistes nur Projektionen des subjektiven Geistes sind, was bleibt da als objektiver Seinsgrund übrig, der sich im menschlichen Bewusstsein erfahren könnte? Entweder der Seinsgrund existiert nur im Menschen und projiziert sich unbewusst in die Gestalt unterschiedlichster Erkenntnisgegenstände, um sich im nachhinein in diesen wieder zu erkennen, oder er existiert unabhängig vom menschlichen Bewusstsein, um erst dieses hervorzubringen, und sich hernach in diesem als sein eigener Schöpfer und Ursprung zu erkennen. Im ersteren Fall ist das Subjekt das erste und letzte Prinzip seines Seins und seiner Erkenntnis, im letzteren Fall geht das Subjekt aus einem von ihm unabhängigen Seinsgrund hervor, der es mit der Fähigkeit ausstattet, sich selbst und das ihm vorauslaufende Seinsgeschehen zu erkennen. Ich denke, die Alternative ist deutlich. Haben wir es aber auch tatsächlich mit einer Auffassung Steiners zu tun? Ich denke nicht.
Clement führt seine These vom ideogenetischen Gesetz, das angeblich die Leitidee der gesamten Anthroposophie ist, als Analogie zum biogenetischen Gesetz ein, das bekanntlich Haeckel formuliert hat. Das biogenetische Gesetz besagt, dass die Individualentwicklung des Embryos eine zeitlich geraffte Wiederholung der Artentwicklung ist. Was aber soll das Individuum in seiner Entwicklung wiederholen, wenn gar keine Art vorausgesetzt werden kann, die sich entwickelt? Könnte der Embryo überhaupt existieren, wenn er nicht zuvor gezeugt würde? Wer ist denn der Erzeuger des erkennenden Subjektes – zwar nicht seiner Erkenntnisakte, aber der Bedingungen der Möglichkeit dieser Akte und seines vorauslaufenden Seins, das diese Akte erst ins Dasein ruft? Neigt das ideogenetische Gesetz, so wie Clement es formuliert, nicht bedenklich zum Solipsismus? Vielleicht verstehen wir ja nur falsch, was Clement eigentlich sagen will. Betrachten wir daher einige weitere Ausführungen, die sich auf dieses Gesetz beziehen.
Clement wendet den Begriff der »Projektion« auch an, um Steiners methodisches Vorgehen, seine Erkenntnisweise zu charakterisieren. So schreibt er etwa, Steiner habe zu den von ihm behandelten Mystikern dadurch einen Zugang gesucht, dass er die in seinen philosophischen Frühschriften skizzierte Innenerfahrung in diese »hinein imaginiert« habe. In einer Anmerkung fügt er präzisierend hinzu, er verwende den Begriff der »Imagination« oder »Ein-Bildung« – hier können wir wohl ergänzen, auch den der »Projektion« – in einem positiven Sinn, so wie ihn die abendländische Mystik benutzt habe: der Mensch bilde sich nicht bloß etwas ein, und erschaffe so eine subjektive Fiktion, sondern »der Grund des Seins selbst« bilde sich »im Menschen einen Spiegel seines eigenen Wesens«. In diesem Sinne habe Böhme davon gesprochen, die Seele des Menschen erhalte ihr Wesen in der Imagination jeweils von der Welt in die sie sich eineigne und ergebe. Steiners Versuch, sich selbst in die Äußerungen der jeweiligen Denker hinein zu imaginieren, könne man im Sinne dieser Auffassung als Versuch verstehen, das Wesen dieser Denker, »genauer, das in seinem und ihrem Denken vorstellungsbildend wirkende Wesen überhaupt zur Erscheinung zu bringen.«
Dem aufmerksamen Leser dürfte nicht entgehen, dass Clement hier unsere weiter oben formulierten Einwände hinsichtlich eines möglichen Solipsismus aufgreift. Hier spricht er offenbar von jenem vorauslaufenden Sein, das sich dem Menschen einbildet, um sich in ihm zu spiegeln. Ergänzt werden müsste hier allerdings, dass das Spiegelbild ein selbstständiges Sein erlangt und seinen Inhalt nicht nur aus dem sich spiegelnden Wesen empfängt. Während weiter oben die objektive Seite des geistigen Weltprozesses unerwähnt blieb, besteht hier die Gefahr, dass das Umgekehrte geschieht: das eigenständige Erkenntnissubjekt verschwindet im objektiv ontologischen Vorgang der Spiegelung. Sehr schön beschreibt diese Seite des doppelseitigen Erkenntnisprozesses ein Absatz der »Grundlinien einer Erkenntnistheorie...«, auf dessen Kommentierung durch Clement wir gespannt sein dürfen: »Wenn der eine, der ein reiches Seelenleben hat, tausend Dinge sieht, die für den geistig Armen eine Null sind, so beweist das sonnenklar, dass der Inhalt der Wirklichkeit nur das Spiegelbild des Inhaltes unseres Geistes ist und dass wir von außen nur die leere Form empfangen. Freilich müssen wir die Kraft in uns haben, uns als die Erzeuger dieses Inhaltes zu erkennen, sonst sehen wir ewig nur das Spiegelbild, nie unseren Geist, der sich spiegelt. Auch der sich in einem faktischen Spiegel sieht, muss sich ja selbst als Persönlichkeit erkennen, um sich im Bilde wieder zu erkennen.« Allerdings muss dieser Absatz durch einen anderen ergänzt werden, der sich auf die gegenüberliegende Seite dieses Vorganges bezieht: »Der Gedankeninhalt ist ein solcher, dass nur überhaupt ein geistiges Organ notwendig ist zu seiner Erscheinung, dass aber die Zahl der mit diesem Organe begabten Wesen gleichgültig ist. Es können also unbestimmt viele geistbegabte Individuen dem einen Gedankeninhalte gegenübertreten. Der Geist nimmt also den Gedankengehalt der Welt wahr, wie ein Auffassungsorgan. Es gibt nur einen Gedankengehalt der Welt. Unser Bewusstsein ist nicht die Fähigkeit, Gedanken zu erzeugen und aufzubewahren, wie man so vielfach glaubt, sondern die Gedanken (Ideen) wahrzunehmen.« Der »Gedankengehalt der Welt«, so Steiner, erscheint das eine Mal »als Tätigkeit unseres Bewusstseins, das andere Mal als unmittelbare Erscheinung einer in sich vollendeten Gesetzmäßigkeit, ein in sich bestimmter Inhalt.«
Auch in seiner Behandlung des »Christentums als mystische Tatsache...« greift Clement auf die Begriffe der »Imagination« und »Projektion« zurück. Hier fasst er Ausführungen Steiners über den antiken Mythos dahingehend zusammen, dieser sei der Auffassung, Mythen seien letztlich »nichts anderes als aus dem naiven Volksbewusstsein heraus spontan entstandene, gewissermaßen wild gewachsene bildhafte Objektivierungen derjenigen seelischen und geistigen Gesetzmäßigkeiten, nach deren Bewusstmachung man in den Mysterien systematisch gestrebt« habe. Auch die Mysterien hätten diese Einsicht in ihren Schülern hervorrufen wollen: »Der Schüler habe einsehen sollen, dass die ›Götter‹, wie sie sich in Volksreligion und Mythos darstellen, letztlich Schöpfungen und Spiegelbilder des menschlichen Bewusstseins sind, Projektionen von Aspekten und Gesetzmäßigkeiten des Seelischen und Geistigen im Menschen.« Die Assoziation zu Feuerbach liegt nahe, und so verwundert es nicht, wenn Clement fortfährt: »Aus Steiners Sicht begann somit die traditionelle Einweihung mit einem Akt radikaler Religionskritik, wie sie sich philosophisch schon bei Xenophanes und Feuerbach findet.« Die mit diesen Einsichten verbundene Gefahr habe darin bestanden, dass der Myste nun in Gott oder dem Geist nichts anderes mehr zu sehen vermochte, als subjektive Vorstellungen und Illusionen und somit in Atheismus und Materialismus zu verfallen. Diese Gefahr sei dadurch umschifft worden, dass der Myste den Blick von den »selbstgeschaffenen Göttern« auf die »götterschaffende Tätigkeit des eigenen Bewusstseins« habe lenken müssen. »Der Mysterienschüler habe erfahren sollen«, so Clement weiter, »dass in dieser nicht nur er selbst als ›Subjekt‹, sondern vielmehr der Subjekt und Objekt umfassende Grund des Seins als solcher am Werk ist.« In einer Anmerkung potenziert Clement noch einmal die mit diesen Sätzen angesprochene Erkenntnisproblematik, wenn er schreibt: »In diesem ›Anschauen der götterschaffenden Tätigkeit‹ liegt unzweifelhaft eine ideelle Metamorphose des in der Philosophie der Freiheit an zentraler Stelle auftauchenden Theorems von der ›Beobachtung des Denkens‹ vor. Somit wird deutlich, dass Steiner, wie schon zuvor in die mittelalterlichen Mystiker, so auch hier in die antiken Mysterien letztlich seine eigenen mystisch-philosophischen Vorstellungen bzw. Erfahrungen hinein projiziert. (Dass dieses Projizieren bzw. Imaginieren durchaus nicht nur negativ gesehen werden muss, ...wurde bereits angedeutet.) Im Lichte dieser Beobachtung erscheint, zumindest im Nachhinein, schon Steiners philosophisches Hauptwerk von 1894 als im Geiste der antiken Mysterienidee gestaltet, wie Steiner sie ab 1901 imaginierte. Sein späteres Insistieren, dass die Philosophie der Freiheit als ein ›anthroposophisches Buch‹ zu lesen sei, erscheint insofern nicht ganz ungerechtfertigt.«
Clement findet hier die bisher klarste Umschreibung des doppelseitigen Prozesses der pneumatischen Selbstentfaltung, spricht er doch von einem »Subjekt und Objekt umfassenden Grund des Seins«, der sich durch die götterschaffende Tätigkeit des Subjektes manifestiere. Der Vorgang der Projektion oder des Imaginierens ist demnach nicht bloß subjektiv epistemisch, sondern auch objektiv ontologisch aufzufassen. In den »wild gewachsenen bildhaften Objektivierungen« geistiger Gesetzmäßigkeiten – den Mythen – und den Projektionen von Gesetzmäßigkeiten des Geistigen im Menschen – den Göttern – haben wir es folglich nicht nur mit subjektiven Artefakten zu tun, sondern zugleich auch mit Offenbarungen und Epiphanien eines objektiven Seinsgrundes: in den Mythen verschaffen sich die schöpferischen Urbilder der Welt durch die Seele des Menschen Ausdruck, in den Göttern offenbaren sich die schöpferischen Numina von Raum und Zeit in kulturell gefärbter Gestalt. Die Frage erhebt sich nur: welchen Status haben wir den »Imaginationen« und »Projektionen« Steiners zuzusprechen? Offenbart sich in ihnen ebenfalls der »Subjekt und Objekt umgreifende Seinsgrund«, kommt in ihnen also etwas vom objektiven Geist der Mythen und Mysterien, vom Geist des Christentums zum Ausdruck – oder drückt sich in ihnen nur Steiners eigener Geist aus? Spiegelt sich in Steiners Schriften also der ontologische Prozess der Selbstentfaltung des Weltgeistes, oder nur die subjektive Entfaltung seines eigenen Geistes?
Ein weiterer Hinweis auf das hier erörterte Problem findet sich in Clements Ausführungen über Steiners Deutung der theogonischen und kosmogonischen Vorstellungen des Altertums. Die Mysterienschüler, fasst er Steiner zusammen, hätten im mentalen Nachvollzug des Schöpfungsprozesses diesen als eigenes seelisches Schicksal erleben und auf diesem Wege zur Erkenntnis oder zum Erlebnis der Einheit ihres »individuellen Geistes mit dem im Schöpfungsprozess wirksamen universellen Geistigen« gelangen sollen. Dadurch sei die Kosmogonie (bzw. Theogonie) »individualisiert« und die in dieser Kosmogonie auflebende Seele zugleich zur Erfahrung des schöpferischen Geistes geführt worden. Hier scheint Clement also von der tatsächlichen Existenz eines schöpferischen Geistes auszugehen, der im Werden der Welt (der Kosmogonie) wirkt und der nicht lediglich eine Projektion des menschlichen Geistes darstellt. Nebenbei gesagt, entdeckt er hier die Keime der »Geheimwissenschaft im Umriss«, die genau dies zu leisten versucht habe: den Leser durch »imaginativen« Nachvollzug der Kosmogonie in das schöpferische Wirken des Weltgeistes einzuweihen.
Erneut thematisiert Clement die Ideogenese bei seinen Ausführungen über den Geist-Begriff in der »Mystik im Aufgang...«. Er stellt fest, Steiner habe diesen Begriff in den unterschiedlichen Phasen seiner geistigen Entwicklung doch unterschiedlich gefasst. Für den frühen Steiner sei Geist vor allem menschlicher Geist, »Innenleben«, der späte hingegen spreche vom Geist in der Natur und im Kosmos und verstehe darunter etwas Universelles, das nur im menschlichen Bewusstsein in Subjekt und Objekt auseinanderfalle. (Man halte aber die weiter oben zitierten Passagen aus den »Grundlinien einer Erkenntnistheorie...« dieser These entgegen). Diese Metamorphose sei mit der seines Christus-Bildes vergleichbar: von einem immanenten Prinzip zu einem transzendenten Prinzip, – das aber seinen Bezug auf die Immanenz nicht verliert, sondern als wesentlich beibehält: beim späten Steiner inkarniere sich »der Logos« in Jesus, der Geist manifestiere sich objektiv in der Natur. Und hier nun die änigmatische Bemerkung: »Die steinersche Esoterik kann als eine zum Zweck der Anschaulichkeit vorgenommene ideelle Umstülpung seiner Philosophie verstanden werden, in welcher dasjenige, was zuvor Inneres war, als Äußeres angeschaut wird, und umgekehrt.« – Als mehr nicht? Die Steinersche Esoterik nichts als eine Allegorie zur besseren Veranschaulichung seiner schwer begreiflichen Philosophie? Der in der Natur sich manifestierende Geist, der Logos, der sich in Jesus inkarniert, der schöpferische Geist, der sich in der Kosmogonie entäußert und verleiblicht – nichts als eine zum Zwecke der Veranschaulichung geschaffene Allegorie? Anthroposophische Hermeneutik demnach Allegorese und nicht Wandlung des Erkenntnissubjekts und der ihm zugänglichen Wirklichkeit?
Am Ende seiner Einleitung hebt Clement noch einmal hervor, dass die in diesem Band enthaltenen Schriften sich vordergründig zwar mit Mystik, Mysterienwesen und Christentum befassten, im Grunde aber Fallstudien darstellten, die der Illustration des »viel weiter ausgreifenden und viel tiefer reichenden ideogenetischen Grundkonzeptes dienen«, nach dem die Anthroposophie für Steiner nicht nur der legitime Erbe der europäischen Mystik und des deutschen Idealismus sei, sondern auch eine der modernen Naturwissenschaft gleichberechtigte Geisteswissenschaft. Eine gründliche kritische Auseinandersetzung mit dieser programmatischen Dimension der beiden Schriften und dem damit verbundenen philosophischen Selbstverständnis der Anthroposophie stehe aber noch aus.
Wie man sieht, ist Clements Einleitung, von der hier nur einige wenige Ausschnitte berührt worden sind – im Gegensatz zum Vorwort des Mystikforschers Alois Maria Haas, auf das hier nicht weiter eingegangen werden muss – außerordentlich gedankenreich. Man fasse die hier vorgebrachten Überlegungen nicht als Versuch auf, ihre Bedeutung zu schmälern oder ihren Wert zu mindern, sondern als ernsthafte Erkenntnisfragen, die durch diese Einleitung angeregt worden sind. Es wäre ohne Zweifel außerordentlich fruchtbar, die hier begonnene Diskussion weiterzuführen. Von einer solchen Weiterführung darf man sich die schönsten Früchte versprechen, zumal Clement einen Standard gesetzt hat, der in der akademischen Welt seinesgleichen sucht. Sollte sich die wissenschaftliche Auseinandersetzung mit der Anthroposophie weiterhin auf diesem Niveau bewegen, dann wird sich dies nicht nur für die Anthroposophie, sondern auch für die Wissenschaft als folgenreich erweisen.
9 opmerkingen:
Inzake de SKA, Clement en de controverses daarover :
Ik neig (ook) naar de opvatting van Lorenzo Ravagli, die de situatie i.m.o. goed verwoord heeft.
Ik vond de inleiding van Clement daarom zo interessant, omdat hij een dynamisch perspectief schetst van hoe Steiner's opvattingen zijn geëvolueerd - wat deze uitgave (SKA band 5) betreft dan vooral in de tijd omstreeks de eeuw-wisseling en het decennium daarna, de theosofische periode en de ontluikende antroposofie daarna.
Het voorwoord van Alois Maria Haas is om nog een andere reden belangwekkend. Haas is één van de zeer weinigen die buitengewoon goed thuis zijn in de geschiedenis van de europese mystiek.
Zijn relaas geeft aan de inleiding van Clement nog een extra, buiten-antroposofsche kleur.
Immers, langs eenzelfde (exotere) lijn kan men ook het werk (en publicaties) van Wouter Hanegraaff (UvA) zien. Nog 20, 30 jaar geleden werd het onderwerp 'europese mystiek' als marginaal weggezet, verwaarloosd, niet interessant. Dat is nu wel anders - er lijkt zich een 'objectieve' basis voor bestudering van 'de' mystiek te ontvouwen.
Dat 'de' duidt op de myriade uiteenlopende interpretaties en verschijnselen in 'de' mystiek - waarin eigenlijke antroposofische aspecten maar een klein onderdeel zijn. Wat Clement ontvouwt is het waard om in dat verband ontwikkeld te worden.
Of, wat Clement doet, op hetzelfde nivo zal blijven als ook andere delen (SKA 1-4 en 6-8) gaan uitkomen, is iets om met spanning naar uit te kijken. In de kaders, die Haas en Hanegraaff (in historisch verband maar ook actueel) schetsen, is er ruime aanleiding voor een preciezere plaatsbepaling van mystieke aspecten van de antroposofie ('wie erlangt man', 'theosophie'). Of Clement daarvoor een aanzet gaat geven ?
Weet je nog wat ik voor opmerkelijks weergaf op zondag 23 september 2012 in ‘Discours’, sassoc? Dat ging over Wouter Hanegraaffs nieuwste boek ‘Esotericism and the Academy: Rejected Knowledge in Western Culture’, dé bijbel op dit gebied. Ravagli schreef resumerend:
‘An dieser Stelle muss auf eine bemerkenswerte Lücke in Hanegraaffs Geschichtserzählung aufmerksam gemacht werden. Sie betrifft genau jene Zeit, als sich in Deutschland zwischen 1900 und 1925 unter dem Namen »Anthroposophie« eine Form von Esoterik zu entfalten begann, die den Anspruch erhob, eine wissenschaftliche Erkenntnisform zu sein. (...) Hier erhebt sich eine Frage von großer Tragweite: warum ignoriert Hanegraaf die Anthroposophie?’
Ja ; was me dat bewust, en goed dat je dat hier ophaalt.
Het esoterische erfgoed, dat Hanegraaff beschrijft, is een uiterst bonte verzameling van velerlei verschijnselen en kleuren, duizelingwekkende verschillen in diepgang en interpretaties - onmogelijk om in die kaleidoskopische verwarring enige common ground te vinden ; wat H dan ook niet doet.
Definieren van esoterie verschaft nog niet de common ground voor een unifying concept. Terwijl de historicus H 'esoterie als geschiedenis' beschrijft, onthoudt hij zich van oordelen, zijn werk is dat van een verzamelaar die bijeen brengt en classificeert.
In de uitgebreide bespreking die Ravalgi geeft van het werk van H, ontbreken (aldus R, cit.) referenties aan antroposofie, aan Steiner. Theosofie wordt wel genoemd, en dan vooral de geschiedenis en historische verwikkeling ; het fundamenteel-esoterische komt daar evenmin ter sprake - wat misschien ook niet de opgave van geschiedsschrijving is.
Blijft de constatering van R. Die constatering is in zoverre opmerkelijk, dat nogal wat buitenstaanders de laatste jaren het onderwerp antroposofie hebben aangegrepen om al dan niet objectieve beschrijvingen ervan te publiceren en discussie erover aan te gaan ; recent voorbeeld is Zanders (die overigens tot de inner circle van de ESSWE behoort, net als H). Het lijkt wel alsof recente exotere antzroposofische successen daartoe hebben aangezet : antroposofische initiatieven, zoals in scholen, in landbouw, geneeskunde, verslaving, banken ; maar ook New Age, consumerism, publieke financien, sustainability, de overstelpende overvloed, onbehagen alom, politieke impasse, ja, zelfs natuurrampen.
Ook in antroposofische kringen gist het - voorbeelden te over - overigens niet iets van uitsluitend de laatste tijd. Zou het zo zijn dat de embedding van de antroposfie in de samenleving nog steeds gaande is, nog niet volwassen geworden, nooit voltooid, ook niet na honderd jaar, en daarom zo heftige exotere reacties veroorzaakt ? Is het eigenlijk niet zo dat de exotere uitkomsten van de antroposofie duidelijker en steviger zijn dan de esoterische ? In dat geval is te begrijpen dat antroposofie als esoterische stroming nog in statu nascendi verkeert, in een staat van flux, van onderkendheid en verkeerd begrepen. De waarde van Clement als editor zit in de aanzet hiertoe, tot dat inzicht. Blijft interessant om te zien hoe standvastig zijn uitkomsten blijven v.w.b. de nog uitkomende delen 1-4 en 5-8 van de SKA.
@ sassoc hierboven
Correctie, laatste regel - moet zijn :
delen 1-4 en 6-8 van de SKA
Ik moet bekennen dat ik altijd wat moeite heb met de termen esoterisch en exoterisch. Wie bepaalt wat esoterisch en exoterisch is? Dat is toch voor iedereen verschillend (vorige week benoemde Michael Eggert verschillende van de hierbij optredende problemen en valkuilen in ‘Einige unangenehme Fragen nach dem “Schulungsweg”’). Daarom maak ik eigenlijk geen gebruik van die termen. Ik kan meer met wat voor ‘specialisten’ geldt, en wat voor een algemeen publiek van ‘leken’. Ik houd helemaal niet van geheimzinnigdoenerij en heb het liefst alles open, openlijk en openbaar. Uiteraard binnen natuurlijke grenzen. Als het dan toch moet, heb ik het liever over datgene wat ‘innerlijk’ zich afspeelt en wat ‘uiterlijk’ voor iedereen zichtbaar is. Dat vind ik zinniger. Het probleem dat je aansnijdt, is interessant genoeg om op door te gaan. Is het waar dat antroposofie momenteel ‘uiterlijke successen’ kent, zoals je beschrijft? Ik geloof dat dat niet bestaat en dus ook niet kan. Als het geen ‘innerlijk succes’ is, is het geen succes, maar een mislukking. Wat is dan dat ‘innerlijk succes’, waaruit bestaat het? Dat iedereen opeens antroposofie belijdt of zoiets dergelijks? Nee, maar dat men een innerlijke punt heeft gevonden van waaruit men de dingen anders, innerlijker, vanuit een bepaalde innerlijke houding kan doen. Dat is precies wat Steiner beschrijft in zijn ‘voor-’ en ‘vroeg-antroposofische’ werken. Daarom zijn die ook zo leuk (oei, modewoord...), zo geschikt om studie naar te verrichten. Daar gaat het niet zozeer om de inhoud, om de inzichten, de verrassende uitzichten, maar om de manier om daar te komen. En die manier kan voor iedereen gelden en inzichtelijk maken waar je eigenlijk mee bezig bent. Namelijk dat innerlijke punt vinden. Nou ja, als ik dit zo opschrijf, voelt het een beetje als vaag mystiek geklets. Ik weet niet of daar veel aan is te doen... Ik geloof wel dat de tijd ons een bepaalde kant op duwt, al die verschijnselen die je benoemt en die ons momenteel zo ontzettend tot bewustzijn móeten komen, die bewerkstelligen een innerlijke gesteldheid die aanzet tot nieuwe keuzes. Of in ieder geval tot het overdenken tot eerder gedane en gemaakte keuzes. Het is alsof de antroposofie nu pas als een volwassen geestelijke stroming gezien kan gaan worden. Maar dat hangt ook af van hoe deze stroming zich tegenwoordig presenteert, en daarin kan nog heel veel verbeterd worden. Ik vind dat wij antroposofen daarin flink achterlopen en een aantal behoorlijke stappen zouden moeten nemen. Bepaalde oude en zeer versleten manieren van doen moeten verlaten en nieuwe aankweken. Of de antroposofie nu zo verkeerd begrepen wordt, daar heb ik zo mijn twijfels over. Ik denk dat het beter begrepen wordt dan wij denken, maar dat er geen goede reden is om zich er openlijk bij te voegen. Wij zitten dat waarschijnlijk te veel in de weg. De geestelijke potentie ervan is enorm en dat wordt ook waargenomen. Maar potentie is alleen maar mogelijkheid, geen realiteit. Wanneer je geen mogelijkheid ziet die realiteit te benaderen, dan bedenk je je wel tweemaal voordat je ermee in zee gaat. Nou, tot zover mijn meer filosofische en nogal abstracte gedachten hierover.
Oeps ! Zo ver doorgedacht - dat was niet wat ik wilde aangeven met de termen esoterisch en exoterisch.
Je omschrijft eigenlijk kernachtig (richting "innerlijk", richting "uiterlijk") wat de aanduidende bedoeling was van de termen eso- en exoterisch : gewoon de kortst mogelijke woorden waarvoor anders omstandig uitleg nodig is. Meer zit er niet achter. Ik verkies die korte bewoording, en dat (yeah, i know) in afwijking van de conventionele usance, die jij, heel terecht overigens, aangeeft.
De uitleg over eso- en exoterisch - - toegegeven, die is gecompliceerd. Dat weten we, het blijkt alleen al uit de lengte van je reactie. “Weiss doch der Gärtner - -“, en daarop volgen nog duizend regels.
Ik zie overigens wel de merites van "antroposofische impulsen" die zichtbaar worden in de exotere wereld - bedoeld is : de alledaagse samenleving, "op straat", de “buitenwereld”.
Geen twijfel aan de esoterische oorsprong (de "binnenkant" van die impulsen) ; wel als die van lieverlee aan erosie zou gaan lijden. Je verwijzing naar Michael Eggert is precies en juist.
Zomaar enkele voorbeelden : de rekeninghouders van Triodos zijn niet allemaal fervente beoefenaars van antroposofie of “esoterisch ingeblazen”, en stemmen toch in met werkwijze en resultaat. Zelfde vraag t.a.v. ekologische landbouw-routines. Derde vraag : ook docenten in scholen, anders dan Vrije Scholen, kunnen het pedagogisch “goed” doen - zijn die “aangeblazen” door de juiste soort van esoterie, “by implication” ? Wie het weet mag het zeggen ; en caveat Eggert.
Dit kritische schrijven van Wilfried Hammacher vind ik wat dit onderwerp aangaat zeker ook interessant en relevant: Beim Lesen der SKA
Wilfried Hammacher - Dezember 2013. Hammacher pleit ervoor dat Rudolf Steiner-Verlag zich distantieert van het project en de samenwerking beëindigt.
Voor iets meer aanvullend commentaar, in verlengde van mijn bovenstaande reactie, zie ook dit Facebook bericht.
À propos, ook op Antroposofie in de pers zie ik de Google Blogspot gadget 'Recente reacties' sinds een tijd buiten werking.
Een reactie posten