Schreef ik eergisteren in ‘Feedback’ over de grote afwezigheid van Hugo Verbrugh op het wereldwijde web (en knoopte daar in één moeite door allerlei theorieën en filosofieën aan), haalt Frans Wuijts me uit de droom. Hugo Verbrugh publiceert wel degelijk regelmatig op internet. Op ‘De Ster Online’ namelijk. Dat is een plaatselijk huis-aan-huisblad voor Kralingen en omstreken te Rotterdam. Hugo schrijft daar volgens mij al sinds mensenheugenis in. Sinds februari is dit huis-aan-huis blad ook online. En zijn er sindsdien vijf columns van Hugo Verbrugh verschenen. Die ook geschikt zijn om hier op ‘Antroposofie in de pers’ weer te geven, want er zijn nogal verwante thema’s in zijn teksten voor dit periodiek te ontdekken. Op 25 maart was dat ‘Jean Louis Boele van Hensbroek en Emmanuel Levinas’:
‘De Boekenweek krijgt dit jaar in Kralingen een heel bijzonder karakter, met een melancholieke ondertoon. Afgelopen zaterdag opende burgemeester Aboutaleb het nieuwe EerstelijnsGezondheidsCentrum (EGC) Levinas.
Wat zouden die twee evenementen met elkaar te maken hebben? Het verband tussen de mededelingen in de eerste twee zinnen loopt via Jean Louis Boele van Hensbroek (1911-1999). Die richtte in 1963 de uitgeverij Lemniscaat op. Die bestaat nog steeds en is nog steeds gevestigd in het majestueuze pand aan de Vijverlaan waar ze een halve eeuw geleden begon. Kort daarna kwam ik naar Rotterdam, en een van de eerste stukken post die ik daar ontving was een lange brief van Lemniscaat-directeur Boele. Hij leek aan mij persoonlijk geadresseerd te zijn en dat was ook wel zo, maar tegelijk ging hij naar alle andere antroposofen in Rotterdam. ’t Was zo een kunstig gefabriceerde brief waarin de algemene tekst wat betreft inhoud niet in tegenspraak was met de persoonlijke adressering en aanhef. Dat was destijds nieuw, dus een zo opgemaakte brief las je met grote aandacht.
Boele maakte ons attent op zijn uitgeverij en op een boek dat hij had uitgegeven van een Amerikaanse antroposoof, Frank Emil Winkler, “De mens, brug tussen twee werelden”. Dat boek heb ik toen wel gekocht en ik heb het nog steeds, maar voor nu is van meer belang dat ik via via een mooie relatie kreeg met uitgever Boele. Die was op en top een gentleman – helemaal in de geest van de gentleman-uitgever die zijn Engelse collega Fredric Warburg bedoelde in zijn autobiografie “An Occupation for Gentlemen”.
Met name één gesprek met Boele staat me na bijna een halve eeuw nog voor de geest alsof het gisteren was. Hij was op een of andere manier op het spoor gekomen van Emmanuel Levinas (1906-1995). Dat was een Russische jood die naar Frankrijk emigreerde en zich onder invloed van Husserl en Heidegger als filosoof ontwikkelde. Zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen hij zijn familie verloor en zelf in krijgsgevangenschap zat, hebben zijn denken ingrijpend beïnvloed. Na de oorlog publiceerde hij zijn filosofische hoofdwerken, in de eerste plaats “Totalité et infini – Essai sur l’extériorité” (De totaliteit en het oneindige), 1961.
In de eerste jaren werd hij slechts bij weinigen bekend. “De receptie van zijn gedachtegoed is pas laat op gang gekomen (in Nederland in de jaren ’70 en daarna),” haal ik van Wikipedia, “en deze maakt een sterke ontwikkeling door sinds zijn overlijden in 1995. Bij de opleving van de belangstelling zou zelfs sprake zijn van een Levinas-‘mode’ en die zou in Nederland en België zijn begonnen...”
Maar gentleman-uitgever Boele was zijn tijd vooruit en had een goede intuïtie voor de avantgarde. Hij had Levinas ontdekt en publiceerde omstreeks 1964 een boek van hem. Dat laatste meen ik me althans te herinneren, maar het stomme is dat ik het nergens kan terugvinden. Uitgeverij Lemniscaat, nu geleid door zoon Jean Christophe, geeft in zijn publiciteitsmateriaal hoog op van Levinas, maar ik heb niets van vóór 1970 kunnen vinden.
Maar daar gaat het me in dit stukje niet om. Het gaat me erom, en dat is de “melancholieke ondertoon” in de aanhef, dat de avant garde door de moderne tijdgeest bij het grof vuil gezet is. “De tijd dat schrijvers konden volstaan met het ... concipiëren van meesterwerken die hen als vanzelf beroemd ... zouden maken, is definitief voorbij,” aldus een stukje in de VPRO-Gids van vorige week over Boekenweekgeschenk 2012-auteur Tom Lanoye. Onder de bijna 20.000 titels die per jaar in Nederland verschijnen zijn nog steeds vele tientallen goede filosofische boeken, maar ik kan me niet voorstellen dat iemand als Boele van Hensbroek nu nog zo’n ontdekking zou kunnen doen als hij destijds deed.’
Op 1 april werd ‘De dokter tussen Levinas en de Ander’
geplaatst:
‘“Apetrots zijn ze, de zorgverleners van Levinas in hun nieuwe gezondheidscentrum aan het Noordeinde [in Kralingen]. Trots op hun gebouw, op wat ze tot nu toe bereikt hebben en trots op hun visie op de zorgverlening”.
Zo stond het vorige week in een groot artikel op blz. 5 in De Ster onder de kop “U, wij, één geheel”.
Zorgverleners die “trots zijn ... op hun visie op de zorgverlening” – dat lees je niet vaak. Zou auteur Coby Jansen het in het artikel gezet hebben of zouden de Levinas-zorgverleners zelf dat woord gebruikt hebben? Dat laatste kan ik me haast niet voorstellen...
Zeker wel van de Levinas-zorgverleners zelf komen de woorden waarin ze hun visie samenvatten. Marjolijn van Lynden [zij “verzorgt de communicatie naar de buitenwacht”] vertaalt:
“Levinas, een filosoof uit de 20e eeuw en hun grote voorbeeld, stelde de mens centraal in zijn werk. De patiënt is meer dan zijn kwaal. ‘Als zich een patiënt met een lichamelijke klacht meldt, letten wij tijdens het gesprek en onderzoek goed op andere signalen... In Gezondheidscentrum Levinas staat de mens in het middelpunt omdat er naast de medische kennis ook oprechte aandacht is voor de patiënt’.
Er wordt niet alleen naar de klacht gekeken maar juist verder geblikt. ... De groep stelt zich ook kwetsbaar op. Ze wil regelmatig zogenaamd ervaringsonderzoek doen onder de cliënten en de Seniorenraad Kralingen-Crooswijk daarbij betrekken. Patiënten mogen gevraagd en ongevraagd advies geven. Levinas wil gesprekspartner zijn voor de politiek en voor andere zorggevende instanties in de wijk. Ook wil ze themabijeenkomsten over ziekten en zorg organiseren voor wijkbewoners. ... Als slot hier een vrij vertaalde overdenking uit de brochure over Levinas: Je kunt alles proberen af te breken maar wat blijft is de zorg voor mensen (naar de Levinas-kenner Jan Keij).’
Dat klinkt mooi, en ik stel graag een paar overwegingen ter discussie.
“De mens centraal” enzovoort is niet bijster origineel. Een béétje eigentijdse dokter of andere zorgverlener denkt en werkt zo, zeker in een eerstelijnscentrum.
En Emmanuel Levinas (1906-1995) is niet zomaar een filosoof uit de 20e eeuw. Hij is waarschijnlijk de op één na meest duistere en moeilijk te doorgronden filosoof van die eeuw, en zijn filosofie reikt verder en, vooral, dieper dan mevrouw Van Lynden aanduidt.
Kort samengevat: Levinas verdient het zeker om als sublieme profeet van de filosofie van de geneeskunde ook opgevoerd te worden als naamgever van een revolutionnair medisch centrum. Hij bracht een synthese tot stand van fenomenologie [= wijsgerige reflectie op de werkelijkheid zoals die zich aan je voordoet zonder daar meteen theorie bij te halen; zeg maar de patiënt als verschijnsel in zijn zijn eigen recht], ontologie [= de leer van het ware Zijn, de filosofie van hoe het echt is] en ethiek [= de leer van het goede handelen]. Die synthese maakte hij concreet in zijn visie op de Ander [altijd met een hoofdletter geschreven]. Levenskunst is die Ander zó te ontmoeten, dat je via die Ander iets ontwaart van de eeuwigheid [“l’infini”, de oneindigheid, in de terminologie van Levinas zelf] – iets van het ware wezen van die ander, en dat je daarmee zó omgaat dat je die Ander helpt zichzelf te worden.
Dat is een hoog ideaal en het past bij deze tijd en bij onze stad om daarnaar te streven, maar om dat realistisch te kunnen doen, is nog enig theoretisch graaf- en spitwerk nodig. In volgende nummers van De Ster kom ik daarop terug. Hier noteer ik alleen nog even dat Levinas Fransman was en dat je dus zijn naam uitspreekt met de klemtoon op de laatste lettergreep: Levinás.’
En op 3 april notabene ‘Rotterdam, Rudolf Steiner en het geheim van de antroposofie’:
‘Rotterdam, Rudolf Steiner en de antroposofie – dat is een bijzonder verhaal. Ik noem vier argumenten voor die stelling.
(1) Rotterdam is de stad die de leegte eert, hebben we geleerd van Ben van Berkel, de architect van onze Erasmusbrug, en antroposofie is de kunst om de leegte van het bestaan creatief te vullen.
(2) Eind jaren dertig van de vorige eeuw was de meest controversiële figuur uit de geschiedenis van de antroposofie, Valentin Tomberg, filiaalhouder van de Antroposofische Vereniging in Nederland in, of all places, onze stad.
(3) Onze universiteit was de eerste in Nederland waar een antroposoof professor werd: Bernard Lievegoed (1905-1992) was van 1954 tot 1963 buitengewoon hoogleraar in de Sociale Pedagogie aan de Nederlandse Economische Hogeschool.
(4) En in ons eigen Crooswijk hebben we nog steeds Cagliostro, de uitgeverij van piratenedities van werk van Rudolf Steiner.
Deze herinneringen kwamen bij me op toen ik de afgelopen weken de biografie las die Helmuth Zander heeft geschreven over Steiner, de eerste schepper van de antroposofie. Zander is godsdienstwetenschapper en het prototype van een steile Duitse skeptisch-regulier-wetenschappelijk denkende onderzoeker. Zijn boek is, een eeuw nadat de antroposofie begon, de eerste kritisch-wetenschappelijke analyse van leven en werk van Steiner.
Het boek is in Duitsland in het algemeen en door de antroposofen aldaar in het bijzonder met gemengde gevoelens ontvangen; in Nederland heeft er tot nu toe niet één haan naar gekraaid. Voor iemand als ik, zoals ik mezelf beleef, een doorgefourneerde “soof”, terwijl ik tegelijk mijn levensbestemming gevonden heb in de reguliere universiteit, is het fascinerende lectuur. Op blz. 469-470 onthult Zander zelfs, om het met enige dramatiek te zeggen, het geheim van de antroposofie.
Ik geef in een vrije, om niet te zeggen creatieve eigen vertaling weer wat Zander daar zegt. Voor een buitenstaander is die hele antroposofie een raadsel. Hoe kan het dat een zó onbegrijpelijk, deels hoogst controversieel, onjuist en achterhaald verhaal wereldwijd zóveel mensen, waaronder redelijk intelligente, zó totaal aanspreekt? Dat komt, aldus Zander in mijn vertaling, omdat enerzijds al die teksten van Steiner zó afstotend moeilijk en onbegrijpelijk zijn dat bijna niemand ze meer leest en helemaal niemand ze kritisch leest, terwijl anderzijds het charisma van Steiner zó uniek was, dat het in de non-verbale communicatie nog steeds levensgroot doorwerkt. Het is gewoon – nou ja, “gewoon”... – een kwestie van empathie.
Tussen eind 19e eeuw en 1925 hebben miljoenen mensen via de media en ander drukwerk kennis genomen van de persoon en het werk van Steiner. Daarnaast hebben tienduizenden hem in cursussen en voordrachten “live” meegemaakt, en hebben duizenden met hem samengewerkt of persoonlijk ontmoet. In de herinneringen die velen van de mensen die hem persoonlijk hebben meegemaakt hebben opgetekend, is altijd één leidmotief: de weergaloze empathie die Steiner uitstraalde. Die was “weergaloos” in de zin dat de ander door zijn ontmoeting met Steiner echt een beetje veranderde, zelf ook een beetje sterker empathisch werd dan hij al was.
Empathie is tegenwoordig een actueel begrip. Het wordt gedefinieerd als de kunst om je in te leven in een ander, maar het is meer dan dat. Empathie is leven en werken in een niemandsland tussen “ik” en “de ander”. In de antroposofie heet dat land “de geestelijke wereld”, zelf gebruik ik bij voorkeur de uitdrukking “perifere identiteit”; mijn beide vorige stukjes in De Ster over Levinas gingen daarover.
De werking van empathie verklaart het onvoorstelbare succes van de antroposofie, zo duid ik de uitleg van Zander. Dat succes komt door de rechtstreekse overdracht van inspiratie in de “ik-en-gij”-interactie. Zelfs de gedrukte teksten van Steiner stralen voor de goede verstaander iets daarvan nog door.
Via empathie worden herinneringen van anderen mijn eigen herinneringen. Dat is tegenwoordig een actueel thema in de cognitieve psychologie – het belangrijkste wetenschapsgebied in de FSW van de EUR, oftewel de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Erasmus Universiteit, de instelling voor wetenschappelijk onderwijs waar Lievegoed een halve eeuw geleden professor was.
Tussen de regels door onthult, of all people, Zander dit geheim. Overigens lokaliseert hij uitgeverij Cagliostro in AMSTERdam – maar ja, zulke dingen doen buitenlanders.’
Op 12 april, wat ook op zijn eigen weblog staat, ‘Maand van de filosofie: de ziel is een zoekplaatje’:
‘April is de maand van de filosofie en dit jaar is dat de maand van de ziel. “De ziel” – bestaat die nog? Kunnen we daar nog iets mee?
“Wat leert ons de zielkunde” was de titel van een boek dat ik me van medio vorige eeuw herinner. Ik ging op internet zoeken of het nog bestaat. Ik vond het niet. Wel vond ik allerlei andere verwijzingen naar “zielkunde”. Dat was eigenlijk hetzelfde als wat wij nu psychologie noemen.
Verder zoekend kwam ik op een uit het Duits vertaald boek van ene Christian Friedrich Handel uit 1837, “Beknopte zielkunde voor ouders en onderwijzers”. De aanhef is heel duidelijk: “De ziel is datgene in den mensch, wat denkt, gevoelt en wil. Zij toont zich aanwezig in het eerste ontwaken van het zelfbewustzijn, waardoor wij ons als ik leeren kennen. De eerste indrukken verkrijgt de mensch van de hem omringende Wereld door de vijf zinnen, en daardoor leert hij tevens zijn ik, van alles, wat buiten hem is, onderscheiden. Alle werkingen of verrigtingen der ziel kunnen tot drie hoofdsoorten gebragt worden, namelijk tot voorstellingen, gevoelens en (begeerten) pogingen. Deze vooronderstellen van zelf drie hoofdvermogens der ziel, het voorstellingsvermogen, het gevoelvermogen en het begeervermogen.”
Dat is niet alleen heel duidelijk, het is eigenlijk nog steeds bruikbaar, denk ik stiekem. Mijn ik heeft drie instrumenten: denken, voelen, willen. Dat leren wij in de antroposofie, waar het stukje van vorige week over ging. In ietwat andere bewoordingen staat dat ook in deze aanhef.
In het meest recente Nederlandse boekje over de ziel staat het heel anders. Voor de maand van de filosofie schreef verpleeghuisarts en filosoof Bert Keizer “Waar blijft de ziel?”
Goeie vraag! Kun je dat woord nu nog wel gebruiken? Nee, eigenlijk niet. Het woord “ziel” is onbruikbaar geworden. Bestáát het eigenlijk nog wel, datgene wat vroeger de “ziel” heette?
Bert Keizer geeft vooral argumenten voor “nee”. Er is misschien nog net iets over van de ziel, maar dat zal gauw afgelopen zijn. De psychologen die de ziel onderzoeken werken met man en macht aan de vernietiging ervan. Ze stellen “wij zijn ons brein” en concluderen uit hun stelling dat de ziel, voor zover die misschien bestaat, dus in het brein zit, onderzoeken vervolgens dat brein alsof het een levenloos mechaniek is, vinden zodoende niets anders dan een oneindig aantal mini-mechaniekjes en concluderen uit de resultaten van hun onderzoek ten eerste “de vrije wil bestaat niet” en ten tweede zoiets als de ziel kán helemaal niet bestaan. Tel uit je winst. Dit is anti-filosofie in mega-formaat.
Zo vat ik “Waar blijft de ziel?” van Bert Keizer samen. Het is een even magistrale als persoonlijke afrekening met de “neurosofie”, zoals hij het noemt: het pseudo-filosofisch geredeneer van Dick Swaab en Victor Lamme en hun geestverwanten [beter gezegd: hun “ziels(!)verwanten”]. Mijn eigen conclusie staat in de kop boven dit stukje.
Volgende week schrijf ik hier verder over dit omslagbeeld [van het boekje van Bert Keizer, aldaar afgebeeld, MG]. Zelf zie ik daar namelijk iets heel anders in, vandaar de kop boven dit stukje.’
Het meest recent, van 17 april, is ‘Maand van de filosofie: 2’:
‘Het is nog steeds april en nog steeds Maand van de Filosofie en de ziel is nog steeds levensgroot aanwezig. Vorige week schreef ik hier over het boekje “Waar blijft de ziel?” dat verpleeghuisarts en filosoof Bert Keizer heeft geschreven voor de Maand van de Filosofie van dit jaar. Ik schreef over mijn vreugde bij het zien van de illustratie op de omslag en die vreugde werd nog groter toen ik in het boekje las dat die tekening iets heel anders verbeeldt dan ik gedacht had.
Ik zag en zie een prachtige eigentijdse uitbeelding van de grens tussen het aardse bestaan hier en nu en het zogeheten hiertussenmaals, door sommigen het hiernamaals genoemd. Die grens wordt gevormd door een rivier. Die rivier heet in de klassieke mythologie de Styx (eenmaal ín de onderwereld wordt de overledenen verzocht om te drinken uit de Lethe, de rivier van de vergetelheid). In de klassieke mythologie is de roeier een man, Charon, zoon van de waternymf Nyx en de oer-god van de duisternis Erebos. In het plaatje lijkt de roeiende figuur een vrouw te zijn – dat is een echt eigentijds-emancipatorische metamorfose van de mythe!
De ziel van gestorvene staat op de voorplecht. Ze is mooi heldergeel geschilderd en tegelijk het centrum van het verhaal en ruimtelijk ogenschijnlijk onopvallend links onderin het omslagplaatje als geheel geplaatst. Voor haar staat dwars op de boot een even gele kist. Die kist past niet in mijn uitleg dus daar had ik gewoon overheen gekeken... – zo werken de zintuigen en het brein. Rechts rijst, heel symbolisch, een onecht groot brein uit het water, maar het grootste deel van het brein valt buiten het beeld. Het brein als beeld voor de ziel is een fragment, hoogstens “het topje van de ijsberg”; de ziel als geheel kun je niet zien.
Een kunstenaar kan alleen in het gemoed van de kijker een innerlijk beeld van de ziel oproepen. Mooi dubbelzinnig is ook de achtergrond van het plaatje: een vaag bos van nauwelijks gevormde donkere bomen. Hun ongevormdheid en donkere kleuren suggereren het hiernamaals – de ziel van de gestorvene gaat naar de onderwereld. Maar in de onderwereld is geen leven in biologische zin, dus daar zijn geen bomen. Daardoor wordt meteen ook de suggestie gewerkt dat het misschien niet een gestorven ziel is op weg naar het hierna, maar een ongeboren ziel die in omgekeerde richting vanuit het hiervoormaals naar het aardse hier en nu geroeid wordt.
Dit ging twee weken geleden allemaal door me heen toen ik het boekje in handen kreeg... – nou, mooi niet dus. Volgens Bert Keizer zijn de roeier en de gele gestalte neurowetenschappers die op weg zijn om de ziel in het brein te begraven.
Hoe verzint een mens (Bert Keizer) het – maar even goed: wat kan een mens (ik) zich vergissen! Hoewel... “vergissen”...? Ik heb gewoon mijn eigen invulling gegeven aan het beeld. Dat mag, daar zijn beelden voor. Juist daardoor bevestigen beelden en onze reacties erop het bestaan van de vrije wil. En juist dát, de realiteit van de vrije wil, wordt door Keizer in dit echt ietwat geniale boekje uitgewerkt. Dick Swaab en Victor Lamme en de andere profeten van “wij zijn ons brein” en “de vrije wil bestaat niet” zijn gewoon hooligans. Koop en lees het boekje “Waar blijft de ziel?” en word wijs. Het is uitgegeven door Uitgeverij Lemniscaat in Rotterdam Kralingen. Lemniscaat is ook de uitgeverij die, een jaar of tien geleden, de Maand van de Filosofie startte.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten