Deze ‘derde kerstdag’ gaan we twee jaar in de tijd terug. Nou ja, niet echt. U herinnert zich die penibele periode misschien nog wel (zie ook ‘Failliet’ op 27 december 2011). De Stentor schreef negen dagen geleden, op 18 december, in ‘Kinderen Michaelshoeve verhuizen naar Eefde’, onder meer het volgende:
‘De Michaelshoeve, op antroposofische leest geschoeid, balanceerde twee jaar terug op het randje van de afgrond. De toenmalige eigenaar, Stichting Zonnehuizen, ging failliet en de Michaelshoeve werd begin 2012 overgenomen door LSG-Rentray uit Eefde. Die zorginstelling heeft sinds kort een nieuwe naam: Intermetzo. Een deel van de kinderen en jongeren gaat nu bij Intermetzo aan de Mettrayweg in Eefde wonen. De overige cliënten komen terecht in Apeldoorn en Deelen.’
Op de websites van Zonnehuizen en LSG-Rentray is hierover
weinig tot niets te vinden; wel op die van Intermetzo. Ook op 18 december liet
men daar weten dat ‘Michaelshoeve Brummen gaat verhuizen’:
‘Met ingang van 20 december 2013 gaan de kinderen, jongeren en medewerkers van de Michaelshoeve in Brummen verhuizen naar locaties in Eefde, Apeldoorn en Deelen.
Vanwege de slechte staat van onderhoud van de panden zijn we al geruime tijd bezig om verhuizing naar een ander terrein mogelijk te maken. Het opknappen van de panden vergt een te grote investering. Er is gezocht naar mogelijkheden in de omgeving van Brummen, maar die voldeden niet aan de gestelde eisen voor een veilige en leefbare omgeving. Uiteindelijk zijn voor alle kinderen en jongeren drie geschikte locaties gevonden in Eefde (terrein Intermetzo), in Deelen (terrein De Hoenderloo Groep/ Pluryn) en in Apeldoorn.
Overdracht panden
De panden in Brummen worden op verzoek van de curator van Stichting Zonnehuizen voorlopig beheerd door de Vastgoed Beschermer, een organisatie gespecialiseerd in tijdelijk beheer van leegstaande panden.’
Helemaal nieuw is dit niet; wij vernamen er reeds van op dinsdag
12 juli 2011 in ‘16
miljoen’, wat twee dagen later leidde tot dit uitvoerige bericht over de ‘Michaelshoeve’.
Op de website van LSG-Rentray schrijft men nu over de Michaelshoeve onder het
hoofdstuk ‘Corporate’:
‘Michaelshoeve is een orthopedagogisch behandelcentrum voor kinderen en jongeren in de leeftijd van 8 tot 20 jaar met een (lichte) verstandelijke beperking in combinatie met gedragsproblematiek. Zij hebben een geïndiceerde zorg- en/of hulpvraag voor behandeling en begeleiding en kunnen niet meer thuis wonen. Michaelshoeve biedt plaats aan ruim 70 kinderen en jongeren.
We werken vanuit een antroposofische inspiratie. Dit betekent dat we iedereen als uniek individu met een gezonde individuele kern benaderen. We gaan ervan uit dat ieder mens zich kan ontwikkelen. Het is ons doel de ontwikkeling van al onze jeugdigen zoveel mogelijk te stimuleren.
Aanbod
In 2013 zijn binnen de organisatie Intermetzo (voorheen LSG-Rentray & Zonnehuizen) wijzigingen doorgevoerd om de nieuwe koers “Naar een betekenisvol bestaan” verder vorm te geven. Hierdoor is de organisatie anders ingedeeld.
Michaelshoeve is verspreid over drie locaties, waarbij de locaties Eefde en Kop van Deelen onder het onderdeel “Behandelen” vallen en locatie in Apeldoorn onder “Wonen & Opgroeien”.
Er wonen ook jongeren in gezinshuizen in Brummen en Dieren.
Voor behandeling en zorg zijn er naast de groepsleiding ook orthopedagogen, BOPZ/AVG arts, verpleegkundige, therapeuten en activiteitenbegeleiding.
Het onderwijs wordt verzorgd door Intermetzo voor locatie Eefde en De Hoenderloo College verzorgt het onderwijs voor locatie Deelen. De jongeren in Apeldoorn volgen onderwijs in de omgeving. De wens is om het basisonderwijs door de Lans te laten verzorgen; het voorstel hiervoor ligt bij de Inspectie van het onderwijs.
Daarnaast wordt veel aandacht besteed aan vrijetijdsactiviteiten zoals sport en spel, recreatieve en educatieve activiteiten.
Vrijwilligers gezocht!
Wij zijn op zoek naar vrijwillers voor vrijwilligerswerk op verschillende afdelingen. Wilt u weten welke werkzaamheden dat zijn? Klik hier voor een overzicht. Voor meer informatie en aanmelding kunt u contact opnemen met Marja ten Hove, mtenhove-becker@lsg-rentray.nl of 06-11880045. Aanvragen van een Verklaring Omtrent Gedrag maakt deel uit van de procedure.
Contactgegevens
Michaelshoeve
Postbus 94, 7200 AB Zutphen
T: 088 547 7000
E: info@intermetzo.nl
Michaelshoeve, Kop van Deelen
Delenseweg 85
Routebeschrijving
Michaelshoeve Eefde
Mettrayweg 25
Routebeschrijving
Michaelshoeve Apeldoorn
Mariannalaan 8
Routebeschrijving’
Hoe is het dan gesteld op De Lans, de aanpalende bijzondere
vrijeschool, waarover ik ook al op 14 juli 2011 schreef in de ‘Michaelshoeve’?
Die dag reageerde men officieel als volgt:
‘School De Lans, gevestigd op het terrein van de Michaelshoeve te Brummen, wordt niet met sluiting bedreigd. Deze school voor (voortgezet) speciaal onderwijs maakt onderdeel uit van de Stichting Vrijescholen Athena en dus niet van de Zonnehuizen.’
Op de website van De Lans lees ik nu over ‘Afscheid van de Michaelshoeve’:
‘De leerlingen van de Melchiorklas wilden nog een keer over het terrein van de Michaelshoeve wandelen. Vier van de 9 leerlingen hebben hier vele jaren gewoond. Eén leerling woonde hier toen hij nog jonger was. Ook meester Nico heeft hier 18 jaar van zijn leven in het Jorishuis gewoond, het eerste gezinshuis van de Michaelshoeve. Het was dus echt een soort van sentimental journey...
Het heilpedagogisch instituut De Michaelshoeve heeft 63 jaar voor een ongekend groot aantal mensen heel veel betekend. Voor veel mensen in de wijde omgeving is zij een bron van inspiratie geweest: Denk aan het antroposofisch cultuur impuls in Zutphen, de betekenis van de biologische (dynamische) landbouw, het Vrije School Onderwijs. Veel initiatieven en bedrijven hebben door het werk op de Michaelshoeve – direct of indirect – een sterke impuls gekregen. En wie heeft er niet allemaal gewoond en gewerkt in de zorg en op school...
Het impuls blijft verder leven in al die initiatieven die hun wortels in Brummen hebben.’
Maar ook De Lans zelf blijft niet onberoerd. Ik schreef daar
eerder over in ‘Beeldmerk’
op zondag 20 oktober. Ik lees in het nieuwsoverzicht op de website om te
beginnen ‘Door
het oog van de naald’:
‘Reorganisatie op school De Lans
Update 21.12.13
Afscheid. Het is geschied. Op vrijdag 20 december hebben wij afscheid genomen van alle Michaelshoeve leerlingen. Het was een lange, emotionele en ook feestelijke dag. Tijdens het laatste ochtendlied in de Elckerlijk zaal hebben wij de tekst van de grondsteen gesproken, waarin de intentie is verwoord, waarmee wij iedere dag op school aan het werk zijn. In de grote kring gaven wij elkaar een hand en liepen in een grote spiraal zingend naar buiten. Wij danken alle ouders die dit moment hebben bijgewoond voor hun aanwezigheid.
Blik op de toekomst. In de klassen is er verder aandacht besteed aan kerstmis en het afscheid van elkaar. Wij hebben ook allemaal een blik op de toekomst geworpen en de achterblijvende kinderen verteld wat zij na de vakantie op de Lans aan zullen treffen. Neemt u van ons aan: dat zal vooral weer boeiend onderwijs zijn! De medewerkers van de Lans hebben enorme inspanningen verricht om u als ouders op tijd en zo volledig mogelijk te kunnen informeren over de klassensamenstelling vanaf 2014. Zelfs de roosters zijn zowat gereed gekomen vóór de vakantie. Als het goed is heeft u dan ook van ons een brief ontvangen met een algemene informatie over 2014 en een lijst met de klassensamenstelling. Binnenkort zal de informatie op onze homepage ook verder aangepast worden.
De Michaelshoeve. Wanneer u nu op het terrein van de Michaelshoeve komt ziet u dat er maatregelen zijn getroffen om de gebouwen en het terrein te beveiligen. Een groep van betrokken mensen ontfermt zich over het terrein, zodat behouden blijft wat behouden moet worden. De huur voor de gebouwen van de Michaelshoeve die de Lans huurde voor onderwijstaken is opgezegd. Alle activiteiten vinden nu uitsluitend binnen en rondom de gebouwen van de school plaats.
Kijk naar de fotoimpressie van een laatste wandeling op de Michaelshoeve (Knop Thema’s: Afscheid van de Michaelshoeve)!
Meer info. Wij zijn nu met vakantie. Vanaf 6 januari 2014 staan wij weer met hernieuwde krachten klaar. Aan het einde van de eerste schoolweek komt er weer een update - want wie op weg is maakt veel mee!’
Dan is er ook deze ‘Update: 12 december 2013’. Daaruit
blijkt pas hoe ernstig de situatie ook voor De Lans zelf is:
‘Op de ouderavond hebben ouders aangegeven dat de informatie omtrent de (nabije) toekomst van de school op z’n minst voor verbetering vatbaar is. De interimbestuurder van Stichting Vrije Scholen Athena en de directeur van De Lans, Jac Net, hebben aangekondigd dat dit per direct anders gaat.
De school bevindt zich in een kritieke fase van haar bestaan. Immers, op 20 december a.s. (de laatste schooldag voor de kerstvakantie) gaan de 36 Michaelshoeve leerlingen naar elders verhuizen. Voor hen begint een nieuwe, onzekere fase in hun leven. Dit geldt ook voor de Lans. Echter, als pedagogen zijn wij van natuur positief gericht op de toekomst.
Hoe ziet de school eruit na de kerstvakantie?
De overgebleven leerlingen zijn dan allen opnieuw ingedeeld in 5 klassen, te weten:
Eén SO klas (alle onderbouwleerlingen tot 12), VSO 1 (12 +), VSO 2 (de oude Melchior-, Balthasar- en Kasparklas samengevoegd tot 1 klas), VSO 3 (werkopleiding, 1 klas) en de zorg-onderwijsklas Peronniek/ Rafaelklas, samengevoegd tot één geheel.
In Zutphen bevindt zich dan nog de behandelklas Aquamarijn (locatie Zutphen) met 13 leerlingen. Deze afdeling maakt nog steeds deel uit van De Lans.
Op dit moment zijn de leerkrachten aan het werk om een rooster voor de nieuwe klassen vorm te geven, zodat wij na de vakantie direct aan de slag kunnen in de “nieuwe school”.
Over de exacte indeling van de leerlingen wordt u apart op de hoogte gebracht. U zult dan ook geïnformeerd worden over hoe het onderwijs gestalte zal krijgen in de nieuwe klas en wie de aanspreekpersoon is m.b.t. uw (pleeg-) zoon of dochter.
Wie geven er les?
Het vertrek van deze grote groep leerlingen noodzaakt de Stichting Athena om het aantal personeelsleden opnieuw in balans te brengen met het abrupt gedaalde leerlingen aantal op De Lans. Dat betekent: leerkrachten vertrekken naar elders om daar onderwijstaken op zich te nemen of worden begeleid naar ander werk. Door de financiering in het onderwijs hebben wij de ruimte tot aan de zomer om uitvoering te geven aan het sociaal plan. Wij beschikken dus nog een tijd over extra personeel, die wij in kunnen zetten voor extra zorg en onderwijstaken. Ondertussen blijven, zoals u zult begrijpen, personele verschuivingen plaats vinden. Ouders ontvangen nog vóór de vakantie informatie over de klassensamenstelling vanaf januari.
Neemt u van ons aan, dat wij als team van de Lans ons uiterste best doen om zoveel mogelijk de continuïteit voor de leerlingen te waarborgen. Ondertussen werken wij aan leerroutes, zodat iedereen met een duidelijk doel aan de slag kan.
Meer vragen? Neem contact op met de leerkracht van uw zoon of dochter. Maar u kunt ook de collega’s van leerlingenzorg of de directie benaderen met uw vraag.’
Kortom, de situatie is echt ernstig en kritiek, daar ook bij
De Lans. Goed, dan iets positievers. Dit vond ik vandaag bij Uitgeverij
Nearchus, namelijk ‘Blije lezers’:
‘“Ik had niet gedacht dat het onderwerp zo veelomvattend zou zijn. Dat moet een hele klus geweest zijn om de tekst af te bakenen en te ordenen en dan in een toegankelijke vorm te gieten. Dat is het werk van jaren geweest, dat is duidelijk. Door de verscheidenheid aan onderwerpen is het boek ook interessant voor niet-vakgenoten. Zelf ben ik geen spraakkunstenaar, maar in het hoofdstuk over dichtkunst heb ik met veel plezier zitten lezen. Dat is een gebied dat mij altijd geboeid heeft, en dan met name het vormaspect. En daar ga je in je boek uitvoerig op in.”
“Twee weken geleden heb ik uw boek aangeschaft. Ik ben er zo blij mee, het is zo helder en duidelijk beschreven. Geweldig om dit als studieboek en naslagwerk te hebben. Hartelijk dank voor alle inspanningen hieromtrent!”
“Ik kan het niet laten om je nog een keer een enorme pluim op je hoed te geven. Wat heb je een goed stukje werk geleverd. Wat zit dat boek over de spraak goed in elkaar. Wat een werk, tijd en energie. Zo goed ingedeeld met een nuchtere, goed begrijpende, duidelijke taal weergegeven. In mooi Nederlands en met veel liefde voor de spraak/taal overzichtelijk verwoord! We (vooral mensen die met de spraak ‘bezig’ zijn) mogen blij zijn dat er nu eindelijk een gedegen spraakleerboek in het Nederlands verschenen is.”
(Enkele lezersreacties op Spreekkunst van Michaëla Klinkenberg)’
En dan wil ik graag nog terugkeren naar waar ik ook de
vorige keer, in ‘Zover’ op
dinsdag, de dag voor Kerstmis, mee kwam. Ik ontdekte toen namelijk de weblog
van Lieven Debrouwere met de aparte titel ‘Vijgen na Pasen’. Vandaag
ben ik het een en ander daar gaan lezen en erg enthousiast geworden. Ik heb die weblog dan ook onmiddellijk in mijn blogroll opgenomen. Hij is niet kort van stof, onze Lieven, die
kunst beheerst hij niet zo. Maar wat hij schrijft is wél lekker leesbaar en
onconventioneel antroposofisch, om het zo maar eens uit te drukken. Ik ga
hemzelf hier nu aan het woord laten; ik ga ervan uit dat u deze kerstdagen
genoeg tijd hebt om lekker lange stukken te lezen. Eerst over zichzelf, zoals
hij schrijft in ‘De Boom’:
‘Ik ben Lieven Debrouwere en nee, ik maak geen films. Lieven De Brauwer is iemand anders. Hij woont weliswaar in de buurt, heeft ook wortels in het verre Gullegem en is onwaarschijnlijk sympathiek, maar verder houdt de gelijkenis op.
Ik ben geboren in Lier, op 5 november 1954, uit Westvlaamse migranten. Mijn vader was militair, mijn moeder huisvrouw, vandaar het tegelijk militante en huiselijke karakter van dit blog. Na een kort oponthoud in Brugge trok ons gezin (ik had inmiddels een zus als gezelschap) naar Mechelen waar het zich na drie pogingen – verhuizen was onze regel wel – definitief vestigde in de Voetbalstraat, in een huis waarvan de rolluiken geschilderd waren in de rood-gele kleuren van de Malinwa.
Ik verdeelde mijn jeugd tussen de straat, Racing Mechelen (destijds het Miami Heat van het Belgische basket, met in zijn rangen de legendarische Lee Clark, de LeBron James van de Winketkaai), het Scheppersinstituut (onder de hoede van de Broeders van Liefde) en de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (een spin-off van de aloude Antwerpse academie). Mijn fysieke activiteiten beperkten zich tot het maken van eindeloze fietstochten en het gooien van een bal naar (en soms in) een korf. Mijn geestelijke activiteiten speelden zich af op een veel kleiner gebied. School en academie lagen aan weerszijden van dezelfde straat. Nog een straatbreedte verder stond de imposante Sint Romboutstoren die deed wat torens doen: boven alles uittorenen. Religie, kunst en wetenschap lagen op één lijn van niet eens honderd meter lang. Een metafoor, zo zou later blijken.
De schoolbanken veranderden langzaam maar zeker in pijnbanken. Zonder de ezels van de academie zou ik ze wellicht niet overleefd hebben. Hoe duisterder mijn schoolse weken werden, des te lichter werden de zondagse uren die ik on the sunny side of the street doorbracht. Het geloof dat ik in de kerk verloor, vond ik weer in de kunst. Het zou een steun en toeverlaat worden voor het leven.
Na een dramatisch laatste humaniora-jaar, trok ik naar Leuven op aanraden van mensen die het goed met me voor dachten te hebben en achteraf nog gelijk bleken te hebben ook. Maar zo voelde het toendertijd niet aan. Ik koos voor het minste kwaad: Germaanse. Wetenschappelijk zeveren, daar kwam het op neer. Ik zeverde vijf jaar lang de pannen van het dak en haalde zo mijn diploma. Gelukkig deed ik in die dagen ook zinnige dingen: ik studeerde astrologie, werd macrobioot en leerde mijn vrouw kennen.
Nadat ik eerst twee jaar in Antwerpen had gewoond (ik was smoorverliefd op de koekestad), trouwden An en ik in Zwevegem. An heet officieel eigenlijk Ann, want het gemeentebestuur accepteerde in de jaren ’50 van de vorige eeuw zo’n volksvreemde naam als An niet.
We gingen in Melle wonen, want An had werk gevonden in de toen nog piepjonge Gentse Steinerschool. Zelf was ik tot mijn stomme verbazing ambtenaar geworden bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht in Brussel, alwaar ik zes jaar lang volstrekt zinloos werk verrichte. Toen werd ik aan de deur gezet en verwisselde mijn status van tewerkgestelde werkloze voor die van echte werkloze.
Ik was intussen vader geworden van Helena en mijn vrouw was als vanzelfsprekend gestopt met werken om te kunnen moederen. Het werd financieel dus een beetje krap. Ik schoof iedere dag aan voor een stempel en gleed langzaam weg in een depressie waaruit ik me pas drie jaar later – ik was toen 33 – bevrijdde, en wel door mijn pogingen te staken om te doen wat anderen van mij verwachtten. Voor het eerst in mijn leven nam ik zelf het initiatief: ik besloot om weer te gaan tekenen, ongeacht de gevolgen.
Ik vroeg en kreeg vrijstelling van stempelcontrole en keerde terug naar de mythische plek waar ik was ingewijd in de kunst: de academie van Mechelen. Vijf jaar lang zou ik er blijven. Ik leerde er niks meer, maar was wel getuige van de tragische ondergang van die ooit zo bloeiende instelling. Zelfs mijn oude, geliefde leraar deelde in de brokken: hij viel ten prooi aan Alzheimer.
Ik naderde de 40. M’n schepen waren verbrand. Ik begon aan een carrière als karikaturist, want dat was zowat het enige waar ik goed in was. Het begon veelbelovend maar meer dan af en toe een mooie zakcent zou ik er nooit mee verdienen.
Gelukkig was An weer beginnen werken. Ze sprokkelde jobs bij elkaar om de eindjes aan elkaar te knopen en de inmiddels drie kindermonden (na Helena waren Jan en Marianne er nog bijgekomen) te voeden.
Intussen was ik ook beginnen schrijven. Iedere maand leverde ik een artikel voor De Mare, het tijdschriftje van de Gentse Steinerschool. Ik schreef zoals ik tekende: ongenadig overdrijvend maar altijd gelijkend. Ik mocht dan wel een overtuigd antroposoof zijn geworden, ik was het op mijn manier en die viel niet bij iedereen in goede aarde. Na 7 jaar werd ik het gezeur moe en begon met een eigen tijdschrift, Het Vijgeblad, dat ik eigenhandig volschreef, illustreerde, uitgaf en naar de post bracht. Iedere maand, vier jaar lang.
Toen ik vaststelde dat ik mezelf begon te herhalen, en mijn rug het bovendien liet afweten, gaf ik er de brui aan. Veertig nummers: het was welletjes geweest. Ik was inmiddels bijna 50 geworden en we waren verhuisd naar Destelbergen. Ik stortte me nu op het grote werk. Ik vertaalde een boek en begon er zelf een te schrijven. Maar mijn arm bleek te kort, zoals ze in Antwerpen zeggen. Gefrustreerd gaf ik het op. Ik wilde voortaan alleen nog schilderen. Kleur, dát had ik nodig in mijn leven! Er was één klein probleem: ik moest het nog leren. Ik was een tekenaar, geen schilder.
Het kleine probleem bleek een groot probleem te zijn. De olieverf wilde niet luisteren. Ze deed haar eigen zin. Ik rukte me de resterende haren uit het hoofd. Wat moest ik doen? Hulp zoeken? Ik wist wat moderne schilders aan moderne academies leren. Ik had echter al een opleiding professioneel zeveren achter de rug. No way dat ik het nog eens in kleur zou overdoen! Dus nam ik mezelf als leraar onder de arm. Slecht idee natuurlijk. Vraag nooit hulp aan familie! Het werd een enorme worsteling, maar met de moed der wanhoop zette ik door. Na jaren vechten met mezelf – ik kan dit niet! ik ben te oud! het is te laat! – kreeg ik de opstandige olieverf min of meer in het gareel.
Intussen ontdekte ik in een boek dat ik aan autisme leed. Alweer een probleem opgelost! Althans in theorie. Want in de praktijk veranderde er niks. De wereld bleef met donderend geweld bij me naar binnen stormen en ik kon daar niet veel anders tegen doen dan me zo klein mogelijk maken.
Schilderen hielp. Daar werd ik weer wat groter van, als het lukte tenminste. Maar kleur alleen was toch ook niet alles. Ik kon me niet voorstellen dat ik de rest van m’n leven alleen maar zou schilderen. Wie zou dat trouwens betalen? Mijn arme vrouw die zich krom werkte? Nee, ik kon niet leven zonder de scherpe lijnen van het denken. Ik wilde weer schrijven. Het was bovendien veel goedkoper. En zo ontstond, na een digitale lijdensweg, Vijgen na Pasen. Hoe het verder gaat, dat leest u op deze blog.’
Een echte kunstenaar dus! Na deze ongenadige presentatie van
zichzelf in ‘De boom’ zou ik natuurlijk kunnen overschakelen naar ‘De vruchten’, maar die
laat ik maar even hangen. Ik ga liever meteen door naar waar ik al lezend vanochtend mee
begon, en dat een direct vervolg vormde van wat ik op dinsdag plaatste. Het is
al van 13 december en heet ‘Het laatste stukje van de antroposofische puzzel’, en dat
moet toch aanspreken:
‘De Brug valt in de bus.
Altijd een spannend moment: wat zal er dit keer in staan?
Nummer 82 (reeds) opent met de vraag:
Hoe staat het met de Antroposofische Vereniging?
In antroposofische kringen is dat een geliefde vraag.
Om de zoveel tijd vragen antroposofen zich af hoe het verder moet, hoe het beter kan, wat de problemen zijn.
En daarna doen ze gewoon weer verder.
Dat is althans de indruk die ik krijg.
Zo lees ik in het eerste artikel van ene Steffen Hartmann dat hij in Dornach drie stromingen waarneemt: de moderniseerders (Bodo von Plato, Paul Mackay en co), de bewaarders (Sergej Prokofieff en Peter Selg) en Judith von Halle (de vrouw-met-de-stigmata).
Dat doet bij hem de vraag rijzen: hoe komen we tot een vruchtbaar “samen-in-onze-tegenstellingen”?
Hij citeert in dat verband Anton Kimpfler: “Als alle antroposofen zouden samenwerken, dan was de antroposofie de sterkste kracht ter wereld.”
Een tweede artikel is van de hand van Johannes Greiner.
Hij schrijft:
“De talloze conflicten die sinds de dood van Rudolf Steiner in de Antroposofische Vereniging gewoed hebben, zijn een van de treurigste zaken voor iemand die zich in de antroposofie verdiept. Ook vandaag nog gaat er zoveel kracht verloren aan vitterijen en wederzijdse bestrijding.
Alsof Rudolf Steiner ons tot inquisitie aangezet heeft!
Toen hij merkte dat hij niet veel tijd meer had, hield hij de karmavoordrachten. Dat is zijn nalatenschap aan ons.
Uit het inzicht in het verleden kan men zijn eigen opgaven aflezen en vooral: zich bewust worden van de eigen schaduw. Samenwerken met mensen die de eigen dubbelganger spiegelen is de karmische kunst van de toekomst!
Als men het niet kan opbrengen om bij zijn eigen handelen voortdurend een tegengewicht te creëren dan doen anderen dat voor ons. Als we bij de oude gewoonte blijven om de tegenstander te bestrijden en alleen het eigen standpunt te laten gelden, dan stort alles in.
Om concreet te worden, wil ik een blik werpen op het Goetheanum.
Daar hebben zich de laatste jaren twee tegengestelde groepen gevormd, zo meen ik althans waar te nemen.
De ene groep wil in alle eerbied het werk van Rudolf Steiner verzorgen, de esoterie verdiepen en de christologie in het centrum stellen van het eigen streven.
De tweede groep richt de blik meer naar de buitenwereld en vraagt hoe men de antroposofie in de wereld kan plaatsen zonder deze te veel af te schrikken.
Deze twee groeperingen zijn als dag en nacht, als yin en yang.
Ze roepen elkaar als tegenstelling op.
Als er geen derde element als bemiddelaar tussenkomt, dan kan uit de strijd slechts de onderdrukking van één van beide volgen.
Een grondimpuls van de Weihnachtstagung was een verbinding te leggen tussen de openheid naar de wereld en de innerlijke arbeid, een verbinding zoals tussen de twee koepels van het eerste Goetheanum.”
Tot zover Johannes Greiner.
Ik ben het volledig eens met beide auteurs, al heb ik zo mijn twijfels bij Judith von Halle als “derde stroming”.
Mij lijkt ze tot de “stroming” van Prokofieff te behoren, ook al ligt ze juist met hem zwaar in de clinch.
Zo gaat dat: de grootste ruzie maak je altijd met “verwanten”.
Daarom maken antroposofen ook zoveel ruzie: omdat ze allemaal (geestelijk) verwant zijn.
In feite zijn antroposofen kleine kinderen: ze maken voortdurend ruzie.
Dat hoort nu eenmaal bij de jeugd.
De vraag is natuurlijk of antroposofen na 100 jaar al niet wat volwassener zouden moeten zijn.
Op het eerste gezicht ben je geneigd daar volmondig ja op te antwoorden.
Maar als je ziet hoe de twee meest vooraanstaande antroposofen – Marie von Sivers en Ita Wegman – niet eens konden wachten tot Steiners assen koud waren om elkaar in de haren te vliegen, dan vraag je je af: waren die twee werkelijk zo kinderachtig of was er meer aan de hand?
Toen ik las wat Hartmann en Greiner schrijven, moest ik onwillekeurig aan Anna denken, onze kleindochter die dit weekend bij ons logeerde.
Dat leverde volgend tafereeltje op.
Ik zit vooraan in mijn zetel-naast-de-kachel aan mijn blog te werken, en An en Anna zijn in de keuken bezig.
Ga je drinkbeker eens halen, hoor ik An zeggen.
Die beker staat vlak naast me, op een stapel boeken, precies op Anna’s ooghoogte.
Dat wordt dus een makkie.
Anna komt vanuit de keuken aangestoven, wild enthousiast over de haar opgedragen taak.
Vlak voor de beker blijft ze staan.
Ze kijkt speurend om zich heen.
Ze werpt een blik in haar poppenbedje, doet de deur van haar kastje open, tilt de kussens van de sofa op.
Niks.
Verbaasd kijkt ze rond.
Ze staat weer vlak voor de drinkbeker.
Je zoekt het te ver Anna, zeg ik, het is vlakbij!
Terstond laat ze zich op haar knieën vallen en steekt haar hoofd onder de kast.
Anna toch!
Ze springt weer overeind en haalt haar schoudertjes op, beide handjes omhoog stekend als om te zeggen: beker is weg!
Hij staat vlak voor je neus, dummie!
Ze kijkt opnieuw, maar ziet nog altijd niks.
Ik begin nu luid te lachen en er verschijnt een blik vol onbegrip in haar donkere ogen.
Ik sta op, grijp haar hoofdje met beide handen vast en duw haar neus op de drinkbeker.
Geen reactie.
Wel verrek, denk ik.
Ik laat echter niet los, en op een gegeven moment rolt de knikker van haar aandacht dan toch in de goede richting.
Eureka, de beker, ze ziet hem!
Met een wilde zwaai grijpt ze het ding vast en holt ermee naar de keuken, trots op haar vondst.
Ik ga hoofdschuddend weer zitten.
Een mens vraagt zich af wat zo’n kind allemaal ziet en – vooral – niet ziet.
Ik vergeet gemakshalve dat dergelijke dingen me ook regelmatig overkomen.
Ik zie alles, behalve wat vlak voor mijn neus staat.
En ik ben niet de enige.
Als An roept: waar is de...?, antwoord ik altijd: vlak voor je neus!
In de helft van de gevallen klopt het nog ook.
Als het mij overkomt, zeg ik altijd: maar daarnet lag het er niet!
En ik probeer An ervan te overtuigen dat dingen zich kunnen verstoppen.
Ik geloof dat zelf wel niet, maar ik wil de mogelijkheid toch openhouden.
Zei C.G.Jung niet dat dingen ‘wegverwonderd’ kunnen worden?
Er kunnen alleszins vreemde dingen gebeuren met iemands aandacht.
Het ene moment kun je stekeblind zijn voor iets, en het volgende moment zie je het zo helder dat je niet kunt begrijpen dat je ’t niet eerder gezien hebt.
Waaraan ligt zo’n tijdelijke blindheid?
Toeval?
Ik heb daar zo mijn twijfels over.
Vanwaar komen gedachten, invallen, inzichten?
Uit het niets.
Maar is dat “niets” niet gewoon een woord voor wat we niet kennen?
Wat mij betreft, kan het net zo goed iémand zijn die me een idee ingeeft of mijn blik ergens op richt. Een geest zeg maar, een wezen dat je niet kunt zien.
En waarom zouden die geesten ook geen dingen kunnen “verbergen”?
Dat wil zeggen: ervoor zorgen dat we ze niet zien?
Daar moest ik dus aan denken toen ik las wat Hartmann en Greiner schrijven.
Want ik dacht: zien ze het nu écht niet?
Allebei onderscheiden ze twee tegengestelde groepen (Judith doet even niet mee).
Allebei pleiten ze voor samenwerking tussen deze twee groepen.
Allebei zien ze daarin zowel het probleem als de oplossing.
Greiner heeft het ook nog eens over de Weihnachtstagung die de twee stromingen met elkaar verbond zoals de koepels van het afgebrande Goetheanum.
En alsof het nog niet genoeg is, presenteert hij Steiners karmavoordrachten als datgene-wat-hij-ons-op-het-hart-wilde-drukken.
Maar geen van beiden rept met één woord over oude en jonge zielen, terwijl iedereen kan zien dat het daarover gaat.
Ze staan met hun neus op het antwoord dat ze zoeken, en toch zien ze het niet.
Twee volwassen antroposofen, en ze gedragen zich zoals een kleuter van drie.
Want er is geen antroposoof die niet gehoord heeft van oude en jonge zielen.
Of die niet weet wat herders en koningen zijn.
Het is de oerdualiteit van de antroposofie.
Maar ze zien het niet.
Alsof ze opeens met blindheid geslagen zijn.
Alsof het zielenthema ‘wegverwonderd’ is.
Ik schud mijn hoofd, net als bij Anna.
Het lijkt wel of ze het niet WILLEN zien!
Uit hun tekst valt op te maken dat ze heel goed weten waar het om gaat en wat het probleem is, maar ze krijgen de woorden “oude en jonge zielen” niet over hun lippen.
Ze kunnen of durven of willen het probleem niet bij de naam noemen.
De laatste beslissende stap zetten ze niet.
De stap van denken naar doen.
De stap van theorie naar praktijk.
De stap die alles in beweging zet.
Rudolf Steiner zegt over het thema van oude en jonge zielen het volgende:
“Als we volgens deze inzichten onze plaats in het leven bepalen, dan is dat een intensieve toepassing van de theorie op het leven. Dat iemand veel over karma praat, hoeft niet zoveel pijn te doen. Maar als het bij wijze van spreken in het eigen vlees snijdt, dan komt het al dichter bij het eigen wezen. En dat is precies wat de antroposofie op aarde wil brengen: verdieping van het wezen van de mens.”
Hartmann en Greiner doen me denken aan mensen die een puzzel maken en nog slechts één stukje moeten inpassen: de oude en de jonge zielen.
Het is maar een klein stukje vergeleken bij de vaak indrukwekkende stukken die ze al op hun plaats hebben gelegd. En toch komen ze er niet toe om dat laatste gaatje op te vullen en het beeld compleet te maken.
Waarom?
Wat houdt hen tegen?
Het is de herkenning.
Ze deinzen terug voor wat er zichtbaar zal worden als ze dat laatste stukje inpassen.
Ze deinzen terug voor het levend worden van het samengepuzzelde beeld.
Ze voelen dat ze het beeld zullen herkennen.
Dat ze contact zullen maken met wie of met wat zich (nu nog) in dat beeld verbergt.
En die ontmoeting zal alles veranderen.
Als je tussen onbekenden opeens een bekend gezicht ontdekt, dan wordt alles anders.
De antroposofie gaat over de mens.
Zij wil het wezen van de mens verdiepen zodat er een ontmoeting kan plaatsvinden met de kern van dat wezen, met het diepste wezen van de mens.
Dat is, zou je kunnen zeggen, het doel van de antroposofie: de mens weer in contact brengen met wie hij in wezen is.
Want de mens is vervreemd van zichzelf.
Hij weet niet meer wie hij is.
Hij weet ook niet meer wie de ander is.
Mensen zijn vreemden geworden voor elkaar.
Ons diepste wezen – ons Ik – heeft zich in de loop der tijden losgemaakt uit zijn omhullingen, zoals ook een kind dat stelselmatig doet wanneer het opgroeit.
Op die manier wordt het stap voor stap volwassen en zelfstandig.
Die zelfstandigheid hebben we echter zwaar betaald: zonder omhulling staan we als vreemden in de wereld en tegenover elkaar.
Maar voor het eerst in de geschiedenis opent zich nu ook de mogelijkheid om de ander in zijn naakte Ik-zijn te herkennen en te ontmoeten.
Niet via ras of volk of familie of sociale klasse of welke andere omhulling ook, maar rechtstreeks van Ik tot Ik.
Dat is een grote stap, want zo’n ontmoeting is op louter vertrouwen gebaseerd.
Wordt dat vertrouwen beschaamd, dan slaat dat diepe wonden.
En voor die pijn deinst de moderne mens terug.
Maar er is meer.
Een Ik-ontmoeting vereist een totale overgave.
Anders kun je een mens niet echt ontmoeten.
Is je eigen Ik echter niet sterk genoeg, dan dreig je jezelf te verliezen in die overgave.
En dat is een nog groter gevaar dan het gekwetst worden.
Om de mens voor dat gevaar te behoeden – het gevaar dat hij niet alleen zijn omhullingen maar ook zijn Ik kwijtspeelt – is er de dubbelganger.
Hij is het (geestelijke) wezen dat ons belet de stap over de drempel te zetten als we daar nog niet sterk genoeg voor zijn.
En die sterkte kunnen we aflezen aan ons vermogen om onze dubbelganger onder ogen te zien.
Kunnen we hem onder ogen zien zonder los te barsten in verontwaardiging of afschuw of woede of geweld of welke vorm van ontkenning ook, dan zijn we er klaar voor. Dan kunnen we onze dubbelganger bewust meenemen in onze ontmoeting.
Want hij hoort bij ons, hij is een deel van ons wezen, zonder hem zijn we niet “heel”.
Ja, zonder hem stellen we vaak niet veel voor.
Kijken we maar naar de “bange, blanke man”: hij is in veel opzichten een zwakke, meelijwekkende figuur, juist omdat hij reeds het grootste deel van zijn omhullingen heeft afgelegd. Hij staat daar in al zijn Ik-naaktheid en de hele wereld ligt bij wijze van spreken op de loer om dit lekkere hapje op te peuzelen.
Dubbelgangers vormen een soort internationale gemeenschap.
Ze hebben de neiging om samen te smelten met elkaar, juist omdat ze geen Ik hebben.
En dan vormen ze een enorme, dreigende kracht die het voorzien heeft op het Ik van de mens.
Want de dubbelganger wil niets liever dan verenigd worden met het Ik van de mens.
Maar hij kent slechts één manier om dat te doen: die van het roofdier.
Dat roofdier hebben we allemaal in ons.
Het vertoont zich uitgerekend op het moment dat we onze laatste omhullingen afleggen en ons Ik zichtbaar wordt.
Het loert met name op de antroposofie, waar het Ik van de mens centraal staat.
Van zodra Rudolf Steiner begon met de ontsluiering van het Ik-geheim werd hij aangevallen door demonen.
Naarmate ze doorkregen met wie ze te doen hadden, werden hun aanvallen heviger.
Ze culmineerden een eerste keer in de moordaanslag die op Steiner gepleegd werd.
Daarna volgde de brandstichting van het Goetheanum.
Een jaar later, onmiddellijk na de Weihnachtstagung, sloegen ze opnieuw toe.
Negen maanden later, kort na de onthulling van het zielenthema, maakten ze een eind aan zijn openbare leven.
Zes maanden later stierf Steiner en opnieuw sloegen ze toe: ze scheurden de hele Antroposofische Vereniging in twee en legden ze lam.
Volgens Ita Wegman was er een rechtstreeks verband tussen deze scheuring en de opkomst van Hitler.
Hitler zorgde ervoor dat heel Europa in twee gescheurd werd.
En daarmee was het nog niet gedaan.
Het ‘verscheuren’ gaat door, tot op de huidige dag.
Als de antroposofie is wat ze beweert te zijn, dan hebben de ruzies in haar schoot een representatief karakter: het zijn mensheidsruzies.
Wat in de antroposofie op geestelijk (en minder geestelijk) vlak wordt uitgevochten, wordt elders in de wereld op fysiek vlak uitgevochten.
De dubbelganger van de antroposofie is in feite de dubbelganger van de mensheid.
Hij is als het ware de som van alle individuele dubbelgangers.
Een roofdier van kosmische afmetingen.
De draak zelve.
Toen Rudolf Steiner – dat machtige mensen-Ik – stierf, stond de antroposofische vereniging naakt en onbeschermd tegenover de draak.
En die zag zijn kans schoon.
Hij reduceerde al die “spirituele” figuren tot kinderachtige wezens die ruzie maakten over prullaria.
Ik hoor het Anna zo roepen: is mijne!
Ik ben de afgelopen 30 jaar getuige geweest van verschillende antroposofische ruzies.
Wie niet gelooft in de draak moet zich maar eens in zo’n ruzie mengen.
Je ziet mensen voor je ogen veranderen in totaal andere wezens, alsof je ze nooit gekend hebt en hun ware aard pas nu bovenkomt.
Maar het is natuurlijk hun dubbelganger die het heft overneemt.
Antroposofische ruzies zijn bijna altijd ruzies tussen dubbelgangers, ruzies waarbij de mensen en de menselijkheid ruw aan de kant worden geschoven en alle spiritualiteit in rook opgaat.
En steeds weer wordt een gemeenschap in twee gedeeld.
Steeds weer gaat het om dezelfde tweedeling: die tussen oude en jonge zielen.
Ik heb het al zo vaak zien gebeuren, en ik zie het nog altijd gebeuren.
Zoals ook nu weer in Dornach.
Het is altijd hetzelfde liedje.
En we herkennen de melodie maar niet.
Want we WILLEN ze niet herkennen.
Of beter: onze dubbelganger wil dat niet.
Want hij leeft in en van de broederstrijd.
Als we die strijd herkennen, herkennen we de dubbelganger.
En dan verliest hij zijn macht over ons.
Dat jaagt hem evenzeer de stuipen op het lijf als hij ons de stuipen op het lijf jaagt.
Want hij vreest het menselijke Ik kwijt te raken en in peilloze diepten neer te storten.
De mens is namelijk zijn enige hoop op verlossing.
Daarom klampt hij zich aan ons vast alsof zijn leven ervan afhangt.
En wij duwen hem van ons af alsof... ons leven er eveneens van afhangt.
Dat is de tragiek van onze relatie met de dubbelganger.
Het is ook de tragiek van de relatie tussen oude en jonge zielen.
Want zij zijn elkaars dubbelganger.
Of beter: zij zien hun dubbelganger in elkaar.
Want dat is wat dubbelgangers doen: zij projecteren zichzelf op de ander.
En hoe meer die ander op ons lijkt, hoe groter de verwantschap is, des te duidelijker is de projectie.
Daarom zijn broedertwisten de ergste van allemaal.
“Broers” zien hun dubbelganger zo duidelijk in de ander dat ze het niet kunnen verdragen en de spiegel – hun broeder dus – willen stukslaan.
De enige manier om dat te vermijden, is door onszelf in de (verafschuwde) ander te herkennen.
Maar dat is juist de zwaarste opgave.
Onszelf herkennen in datgene of diegene die we het meest verafschuwen?
Dat voelt als... zelfvernietiging.
Ik herinner me ooit een boek gelezen te hebben waarin het Duitse en het joodse volk met elkaar vergeleken werden.
En wat bleek?
Ze waren “broers”: ze spiegelden elkaar op tal van gebieden.
De Duitsers herkenden zichzelf in de joden, maar niet bewust.
En daarom probeerden ze de joodse spiegel te vernietigen zodat ze niet langer met hun spiegelbeeld geconfronteerd zouden worden.
Maar juist het vermijden van die (bewuste) confrontatie bracht hen op de rand van de totale zelfvernietiging.
Dat is dan ook – nog altijd – de keuze waarvoor de mensheid staat: zelfherkenning of zelfvernietiging.
We moeten kiezen tussen de gevoelsmatige zelfvernietiging (die een gevolg is van het bewuste herkennen van de eigen dubbelganger) en de reële zelfvernietiging (die een gevolg is van het uit de weg gaan van die herkenning).
De pijn van de ontmoeting met de dubbelganger – de zelfherkenningspijn van het menselijke Ik – mag absoluut niet onderschat worden.
De dubbelganger gaat tekeer als een roofdier dat in de val zit.
Hij kan diepe wonden slaan.
Ik herinner me nog een familie-uitstapje in de Ardennen.
We hadden zowat de hele dag in de wilde natuur gewandeld toen we aan de rand van een bos opeens een buizerd aantroffen die in een klem was terechtgekomen, u weet wel zo’n ding met tanden dat dichtklapt en niet meer opengaat.
Het was een hele klus om dat dier te bevrijden.
Want het was niet blij om ons te zien, wel integendeel.
Van zodra we naderden sloeg het wild met zijn vleugels en haalde het uit met zijn bek en zijn ene vrije klauw.
De buizerd zag ons als de vijand en hij vocht voor zijn leven.
We moesten dus én dat wilde dier in bedwang houden én die klem openkrijgen.
Dat vergde een nauwe samenwerking, maar na een verwoed gevecht slaagden we erin de buizerd vrij te krijgen.
Hij koos meteen het luchtruim.
Een bedankje kon er niet af.
Waarschijnlijk klopte zijn hart al even fel als het onze.
Maar onze dag was goed.
We hadden een kwaad ongedaan gemaakt.
De dubbelganger is een roofdier dat niet zonder handschoenen mag worden aangepakt.
Hij is werkelijk gevaarlijk.
Maar het gevaar bestaat vooral uit onwetendheid, aan beide kanten.
En juist daarom heeft Rudolf Steiner ons – op de valreep – het weten geschonken omtrent de oude en de jonge zielen.
Het was het laatste stukje van de grote antroposofische puzzel.
Op het eerste gezicht lijkt het onaanzienlijk, een beetje banaal zelfs:
Er zijn twee soorten antroposofen.
Het klinkt bijna kinderachtig, alsof ook de antroposofie zijn cowboys en indianen telt.
Dan kun je het toch beter hebben over de rozenkruisers, of over de manicheïsten, of over de Michaëlstroom, of de graalstroming.
Dat klinkt veel spiritueler.
Maar nee, oude en jonge zielen.
Antroposofie voor kinderen...
We vergeten echter dat Steiner zijn grote liefdesoffer op kerstmis bracht, in een soort stal: het schrijnwerkersatelier, de werkplaats van de timmerman.
De koninklijke antroposofische tempel was afgebrand.
De antroposofie stond als het ware op straat.
Naakt en berooid.
En toen gebeurde het: Steiner werd weer kind.
Hij offerde zijn indrukwekkende geestelijke grootheid op om deel te worden van de antroposofische vereniging, een verzameling kleine kinderen die voortdurend ruzie maakten.
Hij leverde zich aan hen over, ze mochten met hem doen wat ze wilden.
En dat deden ze ook.
In plaats van zich als ouders te gedragen en de zorg voor het kind op zich te nemen, gingen ze gewoon door met ruzie maken.
Met al hun persoonlijke besognes scheurden ze Steiner als het ware in stukken.
En hij protesteerde niet, hij liet het allemaal gebeuren.
Hij was een kind geworden dat uit louter liefde bestond.
Hij had maar één boodschap meer: hebt elkander lief.
En hij gaf het voorbeeld.
Hij vertelde ook een eenvoudig verhaaltje, over twee broers, een oudere en een jongere.
Het klonk nogal onnozel, althans voor degenen die belangrijker zaken aan hun hoofd hadden.
Maar degenen die met hun hart luisterden, hoorden de stemmen uit de hoogste hiërarchieën, want van daaruit sprak Steiner tijdens zijn karmavoordrachten.
Hij had nog veel meer willen vertellen vanuit deze hoge kinderlijke sferen, maar zijn offer belette dat.
Hij was tot de daad overgegaan.
Hij had – op het allerhoogste niveau – de stap gezet van theorie naar praktijk.
En daarmee nodigde hij ons uit diezelfde stap te zetten, maar dan op ons niveau, dat van de ruziemakende kinderen, de oude en de jonge zielen.
Het was een stap waarop de demonen furieus reageerden.
Het is een stap waarop ze altijd reageren.
Dat kan afgelezen worden aan het feit dat de antroposofische vereniging die ene kleine stap nog altijd niet gezet heeft.
Bijna 100 jaar nadat Rudolf Steiner het geheim van de oude en de jonge zielen onthulde en zijn toehoorders op het hart drukte om na te denken over dit thema, is er nauwelijks een antroposoof die weet of hij een oude dan wel een jonge ziel is.
Ofschoon Steiner het zielenthema in verband bracht met het voortbestaan van de menselijke beschaving, leeft het totaal niet in de antroposofische vereniging.
Tenzij dan onbewust, in de talloze ruzies en onenigheden die de antroposofie verhinderen ‘de sterkste kracht ter wereld’ te worden, een kracht die de verscheurde wereld meer dan ooit nodig heeft.
Het is dus niet de geest van Rudolf Steiner die de huidige antroposofische vereniging bezielt, het is de geest van de dubbelganger.
Hij heeft de antroposofie stevig in zijn greep.
Hij maakt haar blind voor “het kind”.
Hij belet haar de drieledige constellatie te zien waarin dat kind geboren wordt: een Ik dat ontvangen wordt door twee liefhebbende ouders.
Die ouders zijn in dit geval de oude en de jonge zielen, de koningen en de herders.
Zolang zij niet samenwerken, bewust en vrijwillig samenwerken, is er in de herberg van antroposofische vereniging geen plaats voor de tot kind geworden geest van Rudolf Steiner.
Er is dan alleen maar plaats voor broedertwisten.
En voor de vraag: wat is er toch aan de hand?
Friedrich Rittelmeyer in gesprek met met Rudolf Steiner
“Denkt u werkelijk dat de antroposofie erin zal slagen meer te worden dan een krachtige impuls in onze beschaving? Denkt u dat ze echt kan doorbreken als een nieuwe cultuur?”
Hij werd buitengewoon ernstig.
“Als de mensheid niet aanvaardt wat haar aangeboden wordt, zal ze opnieuw honderd jaar moeten wachten”, zei hij.
Hij zag er diep bewogen uit.
En het waren niet zomaar emoties, het was meer iets als de donder van het oordeel.
Hij zei niets meer.
Nooit meer heb ik gezien (of had ik voordien gezien) hoe de ziel van een heel tijdperk kan beven in de ziel van één mens.
(Friedrich Rittelmeyer: Mijn ontmoeting met Rudolf Steiner)’
Ook enthousiast ben ik over ‘Van twee naar drie (2)’ van 31
oktober, met een verwant thema:
‘In deel (1) van “Van twee naar drie” heb ik proberen uit te leggen dat driegeleding niet compleet is – lees: niet leeft – als ze niet verbonden is met tweegeleding.
Dat komt mijns inziens tot uiting in de Grondsteenspreuk, die Rudolf Steiner aan het eind van zijn leven formuleerde en die de hele antroposofie in een notedop bevat.
Deze spreuk-der-spreuken bestaat uit een drieledig gedeelte (drie keer “O mensenziel”) en een tweeledig gedeelte (over de koningen en de herders).
Zowel het onderscheiden als het verbinden van deze twee werelden – de drieledige en de tweeledige – blijkt nog altijd een struikelblok.
Ook Henk Verhoog belicht in zijn boek “Al het goede komt in drieën” uitvoerig het drieledige luik van de Grondsteenspreuk, maar wijdt aan het tweeledige luik slechts een paar terloopse regels.
En hij is geen uitzondering.
De stiefmoederlijke behandeling van het “tweeledige luik” is in de antroposofische wereld de regel.
De tweeledige, dualistische wereld is de aardse, materialistische wereld van vandaag.
De drieledige wereld is de spirituele antroposofische wereld.
En het water tussen beide is te diep.
Er gaapt een diepe kloof tussen de antroposofie en de moderne wereld.
Maar die kloof loopt ook dwars door de antroposofie heen.
Het is de kloof tussen driegeleding en tweegeleding.
Het is “de wonde van de visserkoning”.
Het is de onmacht die men wel beleeft, maar niet onder ogen ziet.
De moderne antroposoof komt er niet toe de verlossende Parsifalvraag te stellen.
En dus dwaalt hij eenzaam rond in de moderne wereld, terwijl de antroposofie een kwijnend bestaan leidt, niet in staat om overeind komen, laat staan om de wereld redden.
De Parsifalvraag is eigenlijk een vraag van een “herder” aan een “koning”.
Zij luidt: Sire, wat scheelt er met u?
Men begrijpt meteen het probleem: zoiets vraag je niet aan een koning.
En zeker niet als “dwaze” herder.
De driegeleding is het kroonjuweel van de antroposofie, en dat wil men niet in tweegelede handen laten vallen.
De tragiek is echter dat Parsifal, de “reine dwaas”, geroepen is om die kroon op zijn hoofd te zetten.
En dat kan hij niet, zolang hij de verlossende vraag niet heeft gesteld.
Ik wil hier eens proberen om die Parsifalvraag te stellen, en dus een brug te slaan tussen de aardse, herderlijke tweegeleding en de hemelse, koninklijke driegeleding. Het zal “koninklijke” antroposofen misschien in het verkeerde keelgat schieten, maar de kans dat deze “dwaze” blog lezen is niet bijster groot.
In deel (1) heb ik een en ander in abstracto gedaan, in deel (2) wil ik een stapje verder gaan.
Ik begin met een korte schets van de Weihnachtstagung, de fameuze kerstbijeenkomst van 1923 in Dornach, waarop Rudolf Steiner de Grondsteenspreuk formuleerde en beide werelden – de wereld van de exoterische tweegeleding en de wereld van de esoterische driegeleding – met elkaar verbond.
Rudolf Steiner nam daarmee het grootste risico van zijn leven.
Hij deed iets wat nog nooit gedaan was.
Hij doorbrak de eeuwenoude esoterische wet die zei dat spirituele en wereldse zaken gescheiden moesten blijven.
Daarom was Steiner zelf geen lid van de Antroposofische Vereniging.
Hij liet zich niet in met het bestuur en de werking ervan.
Hij was de geestelijke leraar, hij nam alleen de spirituele kant voor zijn rekening.
De materiële kant moest door anderen worden opgenomen.
Maar die anderen maakten er een potje van, zelfs in die mate dat Steiner het niet meer zag zitten en wilde kappen met de hele vereniging.
Hij overwoog ernstig om zich samen met een paar leerlingen terug te trekken en alleen nog met hen verder te werken.
De malaise bereikte een hoogtepunt toen het Goetheanum op nieuwjaarsavond 1923 in brand werd gestoken.
De brandstichter kwam van buitenaf (een katholieke priester), maar de brandstof, aldus Steiner, kwam van binnenuit.
Ze bestond uit een mengsel van hoogmoed, sektarisme en bureaucratische verstarring.
Dat kwam pijnlijk tot uitdrukking in de manier waarop de oude garde de jongere generatie behandelde.
Die oudere generatie bestond niet zelden uit ontwikkelde, aristocratische figuren, mensen die iets betekenden in de wereld en dat ook wisten.
Zij hadden de Antroposofische Vereniging opgebouwd en daarbij heel wat weerstanden moeten overwinnen.
Ze waren trots op hun werk en wilden het niet zomaar in handen geven van een paar jonge blagen die van toeten of blazen wisten.
Veel van die jonge blagen kwamen recht van de slagvelden van de eerste wereldoorlog.
Ze hadden het inferno fysiek overleefd, maar hun ziel was diep geschokt.
Ze hadden het vertrouwen in de oude wereld verloren en zochten iets nieuws.
Dat vonden ze in de antroposofie.
Maar ze botsten op een Vereniging die nog helemaal volgens de oude hiërarchische structuren was opgebouwd.
Rudolf Steiner ervoer dat als een tragedie, want hij herkende in de jonge generatie degenen die de antroposofie in de wereld moesten plaatsen.
Hij koos dan ook hun zijde, maar kon en mocht niet ingrijpen in de Vereniging.
De situatie toen is vergelijkbaar met de situatie vandaag.
De Antroposofische Vereniging is weliswaar veel groter geworden en heeft nu vertakkingen over de hele wereld, maar ook de geestelijke nood van de wereld is gegroeid en met name de jongere generaties snakken naar iets nieuws.
Ze zouden dat in de antroposofie kunnen vinden, maar ze botsen op een Antroposofische Vereniging die, net als 100 jaar geleden, vastgeroest is in oude vormen en haar sektarisme niet kan overwinnen.
Ik kan ervan meespreken, want ofschoon ik al 30 jaar een overtuigd en enthousiast antroposoof ben, heb nooit toegang gevonden tot de Antroposofische Vereniging.
Ik heb ooit op het punt gestaan om lid te worden, maar toen gebeurde er weer iets waarvan ik dacht: met dat soort mentaliteit wil ik niks te maken hebben.
Als ik soms naar een bijeenkomst of een voordracht ga (en dat doe ik hoogst zelden), dan lijkt het wel of ik in een ouderlingentehuis terechtkom.
Jonge mensen vormen de uitzondering op de regel.
De antroposofie spreekt nog altijd niet de taal van de wereld waarin ze leeft, zoals Steiner dat van haar verwachtte.
En dat is doodjammer, zowel voor die wereld als voor haarzelf.
Want die twee hebben elkaar nodig, meer dan ze beseffen.
Rudolf Steiner zag in het afbranden van het (eerste) Goetheanum een beeld van de toestand waarin de Antroposofische Vereniging verkeerde.
Het laaiende vuur was de luciferische hoogmoed en sektarische sfeer.
De zwarte assen waren de dode, bureaucratische structuren en de harteloosheid waarmee men de jongeren behandeld had.
Steiner kwam in een diepe crisis terecht, hoewel daar, zoals steeds, uiterlijk niet veel van te merken was.
Hij zag niet alleen het Goetheanum, maar zijn hele levenswerk ten gronde gaan.
De brand was slechts de buitenkant van een veel grotere innerlijke ramp.
Zoals gezegd worstelde Steiner met de vraag of het nog zin had om verder te doen.
Maar toen nam hij een onverwacht besluit.
Een jaar na de brand stak hij... zichzelf in brand.
In plaats van zijn handen af te trekken van de Vereniging, ging hij er middenin staan, midden in dat luciferische vuur van hoogmoed en sectarisme.
En door dat vuur werd hij verteerd.
Vijftien maanden later was zijn lichaam opgebrand en verast.
Maar dit keer was het geen vreemde (lucifer) die het vuur had aangestoken.
Steiner koos er zelf voor om in dat luciferische vuur te gaan staan.
Bovendien nam hij ook het kruis van het voorzitterschap op zich, met alle bestuurlijke beslommeringen en verantwoordelijkheden van dien.
En hij deed dat uit vrije wil, volkomen bewust van de gevolgen die het kon hebben.
Achteraf heeft hij meer dan eens gezegd dat hij wist niet of de goden zijn beslissing – die een overtreding van hun wetten inhield – zouden accepteren.
Als ze dat niet deden, zou hij niet alleen zijn leven verliezen, maar ook de zin ervan.
Al zijn werk zou dan vergeefs zijn geweest.
Tot zijn grote vreugde stemden de goden in met zijn besluit.
Het feit dat de draak onmiddellijk wraak nam, kon die vreugde niet doven.
Meteen na de Weihnachtstagung, nog tijdens het gezellig samenzijn na afloop, werd hij dodelijk ziek, vergiftigd volgens sommigen.
“Als door een zwaardhouw getroffen”, zei zijn vrouw.
Steiner overleefde die slag slechts met de grootste wilsinspanning.
Het was het begin van zijn kruisweg.
De tijd die hem nog restte, werd één lange worsteling met de dood, een doodsstrijd die op een uiterst pijnlijke en vernederende manier eindigde.
Hij werd letterlijk gesloopt, en dat was hem ook aan te zien.
Maar terwijl zijn lichaam “opbrandde”, steeg zijn geest als een feniks tot steeds grotere hoogten.
In dat laatste jaar leverde hij zijn grootste geestelijke prestaties.
Hij onthulde toen ook het geheim van de oude en de jonge zielen, het geheim dat tot op de dag van vandaag onverteerbaar blijft voor de meeste antroposofen.
Het is hét tweeledige geheim bij uitstek.
De antroposofische beweging bestaat namelijk uit twee “soorten” antroposofen: oude, koninklijke zielen en jonge, herderlijke zielen.
Andere zielen zijn er niet.
Op dit geheim – het ontbreken van een antroposofisch midden – rust nog altijd een loodzwaar taboe.
Op alle mogelijke manieren wordt dit dualisme ontweken, genegeerd of gerelativeerd.
Ook Henk Verhoog doet dat.
Aan het eind van zijn boek schrijft hij:
“Bij het maken van de opzet van dit boekje was ik niet van plan ook iets over stromingen binnen de antroposofische beweging te zeggen. De aanleiding om dit toch te doen, vormde de hernieuwde lezing van het boek ‘Over de redding van de ziel’ van Lievegoed.”
En in navolging van Bernard Lievegoed onderscheidt hij drie stromingen: de antroposofische stroming, de manicheïsche stroming en de rozenkruisersstroming.
Over oude en jonge zielen: geen woord.
Nochtans is deze tweedeling (en niet de driedeling) voorwaarde voor de antroposofische vrijheid. Want ze laat – in het midden – ruimte voor de vrije mens.
Tijdens zijn leven stond Rudolf Steiner in dit midden, tussen beide zielengroepen in, bemiddelend, verzoenend, verbindend.
Tijdens de Weihnachtstagung wérd hij zelfs dit midden: de levende trait d’ union tussen de oude en de jonge zielen.
Toen hij een half jaar later het geheim van de twee zielentypes onthulde, was dat in feite zijn “nieuwe testament”.
Want hij wist dat er na zijn dood een gat zou vallen in het midden van de vereniging, en hij wilde zijn leerlingen het werktuig geven waarmee ze dat gat konden dichten.
Zijn “oude testament” – de driegeleding – zou daarvoor niet volstaan, want het veronderstelde een (bestaand) middengebied, en dat zou er dan juist niet meer zijn.
Hij wilde zijn leerlingen tonen hoe ze, vanuit het dualisme dat na zijn dood zou ontstaan, weer tot een driegelede Antroposofische Vereniging zouden kunnen komen.
Dat dualisme was er vóór de Weihnachtstagung trouwens ook al.
Het was de oorzaak van de grote crisis in de vereniging: er was geen midden.
Oude en jonge zielen slaagden er niet in overeen te komen en samen te werken.
En dus werd Rudolf Steiner zelf dat midden.
Het was zijn navolging van Christus.
Zoals Christus de Vader verliet om een mens van vlees en bloed te worden, zo verliet Steiner de driegelede wereld van de geest om voorzitter te worden van een (in twee) verdeelde aardse vereniging.
Toen hij na zijn dood weer terugkeerde naar de geestelijke Vaderwereld, was het aan zijn volgelingen om zijn – christelijke – voorbeeld te volgen en zelf “midden” te worden.
Zoals Steiner Christus navolgde, zo worden antroposofen verondersteld Steiner na te volgen, en eveneens de stap van de (geestelijke) driegeleding naar de (aardse) tweegeleding te zetten.
Het is de stap naar de “menswording” van de antroposofie.
Naast een aangelegenheid van het hoofd en de wil, wordt ze nu ook – en vooral – een aangelegenheid van het hart.
De paradox is dus dat door de stap naar de tweegeleding te zetten, de antroposofie opnieuw drieledig wordt.
Haar midden dat door de dood van Steiner leeg achterbleef, wordt dan weer “bemand” en veroverd op de draak.
De stap van driegeleding naar tweegeleding is dus tegelijk een stap van tweegeleding naar driegeleding.
Het is een stap van het (antroposofische en dus drieledig denkende) hoofd naar het (tweeledige) hart, een stap die de mens weer heel zal maken en hem doen stralen als een vijfvoudige ster.
Het is ook een stap over de kloof tussen de antroposofie en de moderne wereld, want het licht van die ster zal schijnen in de moderne duisternis en waargenomen worden door al wie zoekende is.
Het is, kortom, een stap over de drempel, en dat is een stap die alleen in vrijheid kan worden gezet.
Het is in dat verband bijna ontroerend om zien hoe omzichtig Rudolf Steiner omgaat met de vrije wil van zijn leerlingen.
Enerzijds legt hij de grootst mogelijke nadruk op het oude- en jonge-zielenthema.
Hij brengt het zelfs in verband met het voortbestaan van de menselijke beschaving.
Anderzijds noemt hij de onthulling van dit geheim een “intermezzo”, alsof het een soort entr’acte is, een pauze, een moment van ontspanning en gezellig samenzijn.
Hij laat het als het ware aan zijn toehoorders over om dit begrip in de letterlijke of figuurlijke zin te begrijpen.
In de figuurlijke zin is een intermezzo iets waar je geen aandacht moet aan besteden.
In de letterlijke betekenis is het de vrije ruimte tussen twee bedrijven in, en als zodanig het sluitstuk, het hart van de hele antroposofie.
Over dat hart spreekt Steiner op waarlijk Michaëlische toon.
Enerzijds slaat hij spijkers met koppen en brengt hij de oorzaak van de voorbije (en toekomstige) malaise in de vereniging aan het licht.
Hij strijdt met de draak en ontmaskert hem, tot ontzetting van zijn publiek.
Anderzijds spreekt hij bijna badinerend over een intermezzo, alsof het niet om een hevige strijd maar om een spel gaat, dat opgewekt en vrolijk moet gespeeld worden.
We mogen niet vergeten dat de draak uitgerekend tijdens zo’n “intermezzo” Rudolf Steiner een dodelijke slag toebracht, namelijk tijdens het gezellig samenzijn na afloop van de Weihnachtstagung, tussen de thee en de koekjes zeg maar.
Het was een voorafspiegeling van wat er na zijn dood zou gebeuren.
Want ook toen sloeg de draak verwoestend toe op een moment waarop niemand het verwachtte, namelijk onmiddellijk na afloop van de “begrafenisplechtigheid”, het moment waarop het gezelschap zich naar de koffietafel begeeft.
De draak sloeg toe als een Schorpioen en raakte heel precies de achillespees van de antroposofische beweging: het lege midden tussen beide zielengroepen.
In die vrije ruimte raasde hij als een herfststorm door Dornach en rukte er alle bladeren af.
De meest vooraanstaande leerlingen van Steiner stonden er opeens in al hun kleinmenselijke naaktheid.
De Antroposofische Vereniging ontmoette haar dubbelganger en raakte in zijn greep.
Ze kon hem niet onder ogen zien.
En dat kan ze nog altijd niet.
Het vernederende fiasco roept onbewust nog altijd diepe schaamte op.
Instinctief wordt de hele kwestie uit de weg gegaan.
En dat heeft niet alleen tot gevolg dat de antroposofische beweging voor de drempel blijft staan, maar ook dat de wereld aan de overkant – de moderne, in duisternis dwalende wereld – het zonder licht moet doen.
Noblesse oblige.
De antroposofische beweging heeft een roeping.
Ze is niet verplicht die te volgen, want ze is vrij.
Maar de gevolgen moet de hele wereld dragen.
Want die wereld heeft de antroposofie nodig.
Ze wacht tot de antroposofie de stap over de drempel zet en haar de helpende hand reikt.
Ze wacht tot de antroposofie een hart krijgt en begint te stralen in de duisternis.
Op het keerpunt der tijden
Betrad het wereldgeesteslicht
De aardse wezensstroom.
Nachtduister
Heerste niet langer,
Daghelder licht
Straalde in mensenzielen.
Licht,
Dat verwarmt
De arme herdersharten.
Licht,
Dat verlicht
De wijze koningshoofden.
Goddelijk licht,
Christuszon,
Verwarm
Onze harten.
Verlicht
Onze hoofden.
Dat goed worde
Wat wij
Vanuit ons hart oprichten,
Wat wij
Vanuit ons hoofd leiden
Willen.
(Grondsteenspreuk, tweede luik)’
.