Het is donderdag. Om de berichten van de laatste tijd af te
maken, meld ik nu ook aflevering 8 van De Hokjesman, ‘De Socialisten’:
‘De Hokjesman gaat op onderzoek in de volkse beweging die van onder af is opgebouwd en langzaamaan door wil stuwen naar de hoogste regionen van de parlementaire macht: de SP. De partij die opkomt voor de arbeiders, de gewone mensen. De mensen onder aan de ladder die het gevoel hebben niet mee te tellen. Die als aso’s worden bestempeld en worden weggezet als minder waard. Die keihard werken maar er nooit op vooruitgaan. Waar alleen hulp van buiten hen een beter leven kan geven. Die heel veel van de politiek verwachten en zo graag willen geloven dat een leider hun situatie kan verbeteren. Die uitkijken naar een sterke man die zich opwerpt als hun leider. Als een vader die voor zijn lammeren moet zorgen.
Maar het is bovenal een partij die de pet inruilt voor de hoge hoed. Die de switch aan het maken is van: wij hier aan de onderkant van de samenleving zijn er ook nog en weten het beter dan die politici in Den Haag, naar: wij zijn de politici in Den Haag (maar gaan het echt anders doen). Een partij die eerst rotte tomaten gooide en nu tam aan iedereen tomatensoep uitdeelt.
Wordt er één duidelijke route gevaren? En wie staan er aan het roer? Is er inspraak mogelijk over de koers?’
Hugo Hoes schreef op zijn beurt in de VPRO Gids ‘Over rood’:
‘De hokjesman (slot)
Ned 3, 21.35-22.30 uur
“U ziet er helemaal niet uit als een SP’er.” Wat krijgen we nou? Terwijl we de hokjesman nooit eerder op vooroordelen hebben betrapt, lijkt de onderzoeker bij zijn laatste veldwerk last te hebben van enige vooringenomenheid.
Hij is in Schijndel, in een volkswijk waar het rondbrengen van de partijkrant nog een serieuze klus is. Als daar een goed verzorgde dame vertelt ook van de partij te zijn, kan hij zijn ongeloof niet verbergen. Deze Brabantse SP’ers zijn naar zeggen “gewone mensen; wij hebben geen air”. In de wandelgangen van het Kamergebouw hoort hij dat SP’ers vooral verongelijkt zijn. Die kwalificatie komt echter van de SP-watcher bij de VVD, dus uit verdachte hoek. Op het partijcongres is de eensgezindheid opvallend groot. Wellicht hangt dat samen met de lesjes die men heeft geleerd op de door de hokjesman ook bezochte SP-kaderschool of tijdens een SP-zomerkamp voor jongeren. Natuurlijk wordt ook een bezoek gebracht aan de woning van stamhoofd Jan Marijnissen. Daar gaat alle aandacht naar zijn boekenkast. Komt het daar allemaal vandaan? Dag hokjesman. Wanneer kom je terug?’
Ja, dat is de vraag. Vandaag werd het programma door
televisierecensent Hans Beerekamp in NRC Handelsblad uitverkozen als nummer één
in ‘Beste tv in nieuw jaar’, namelijk de eerste twee maanden januari en
februari. Hij schrijft:
‘1. De hokjesman (VPRO). Pastiche op ouderwetse volkenkunde slaat precies de goede toon aan bij het in kaart brengen van schuwe minderheden als antroposofen, mariniers en Molukkers. Trucje van Michael Schaap en regisseur Jurjen Blick werkt net iets beter dan Michiel van Erps tongue in cheek in het vergelijkbare Hollands Welvaren (VPRO).’
Dan mag je trots zijn dat het De Hokjesman ook heeft behaagd
om antroposofen tot onderwerp van zijn studie te maken, zich hier ernstig en
gedegen in te verdiepen en daardoor van deze cultuur een liefdevol, artistiek
en ethisch hoogstaand portret te maken. Dan past vooral dankbaarheid dat er
zoveel energie en geld in is gestoken om deze serie van acht afleveringen te
maken, dankbaarheid die ook wel eens uitgesproken mag worden, wat ik echter van
expliciet antroposofische zijde nog geen keer heb zien gebeuren en dat lijkt
mij toch een miskenning en gemiste kans. Zo afzijdig van de wereld hoef je je
toch niet te houden? Hoe zei Steiner dat ook alweer, notabene in Den Haag tegen
Nederlanders: probeer met de wereld samen te groeien. (Dat was op 18 november
1923, na te lezen in ‘De bovenzinnelijke mens’.) Ridzerd van Dijk heeft juist
de laatste dagen op zijn weblog ‘De grote Rudolf Steiner Citatensite’
hieraan de mooiste citaten gewijd, gisteren culminerend in ‘Zou
het maar niet beter zijn om zich tijdens het leven af te keren van de
zintuiglijke wereld?’ Hoe toepasselijk!
Alle uitzendingen zijn nog te bekijken op de website van De Hokjesman, of bij Uitzending Gemist. Waar overigens blijkt dat de aflevering
over de antroposofen veelbekeken is; het laatst uitgezonden, heeft het al drie
andere afleveringen achter zich gelaten en nu slechts drie vóór zich (wat dan
ook de drie eerst uitgezonden afleveringen zijn). Maar zoals Michael Schaap
eerder op Facebook opmerkte: het is géén wedstrijd!
What’s next? Bionext! Dat schreef maandag over ‘Duits
onderzoek naar fraude met eieren in volle gang’:
‘In de Duitse deelstaat Niedersaksen loopt een onderzoek naar grootschalige administratieve fraude met Freiland eieren en biologische eieren. Justitie in de regio Oldenburg, die de zaak in onderzoek heeft, heeft verklaard dat er ook Nederlandse leveranciers bij betrokken zijn. Zij zouden kippen hebben geleverd aan de verdachte Duitse kippenboerderijen. Om welke bedrijven het gaat en of ze biologisch gecertificeerd zijn, is nog niet bekend gemaakt door de autoriteiten.
Voor zover nu bekend zijn er echter geen Nederlandse legpluimveehouders bij betrokken. De biologische eieren van Nederlandse pluimveehouders zijn op dit moment dus niet verdacht. Nederland importeert vrijwel geen biologische eieren uit Duitsland. We exporteren wel veel: circa 70% van de Nederlandse biologische eieren gaat naar Duitsland. Nederlandse biologische eieren zijn herkenbaar aan de code op het ei, die begint met 0-NL.
In Nederland is Skal door de overheid aangewezen als onafhankelijke controle- en certificeringsorganisatie voor de biologische sector.’
Gisteren volgde ‘Bionext
bepleit betere controles op frauderende namakers’:
‘Het vertrouwen van consumenten in biologische kwaliteit is groot en dat is misschien wel het grootste collectieve goed van de sector. Daarom bepleit Bionext extra controles om frauderende namakers van biologisch geen kans te geven. Ook wil Bionext extra transparantie in de biologische voedingsketen. Dit naar aanleiding van berichten dat in de Duitse markt op grote schaal de hand gelicht is met alle eieren met een kwaliteitsaanduiding, zoals scharrel, Freiland en biologisch.
Frustrerend voor de Nederlandse biologische sector is dat de negatieve verhalen over bio-eieren uit Duitsland ook hier het consumentenvertrouwen kunnen raken. Gelukkig zijn er geen Nederlandse biologische bedrijven betrokken bij het schandaal. Dit blijkt uit het onderzoek dat door de nVWA in Nederland wordt uitgevoerd in opdracht van het Openbaar Ministerie. De Nederlandse biologische eieren zijn dus echt biologisch en zijn herkenbaar aan de code 0 NL op het ei.
De Nederlandse biologische sector is blij met de krachtige biologische controleorganisatie Skal. Alle Nederlandse biologische bedrijven staan verplicht onder controle van Skal Biocontrole. Alle biologische bedrijven worden minimaal een maal per jaar gecontroleerd en een groot aantal zelfs twee maal, door middel van flitsinspecties, boekhoudkundige controles en cross-checks tussen bedrijven onderling. Ook zet Skal het instrument residu- en herkomstanalyses in om de kwaliteit te borgen. Wat Skal niet kan controleren is of gangbare bedrijven in strijd met de wet producten als biologisch in de markt proberen te zetten.
Hoe goed de controles van Skal op de biologische sector ook zijn, een sterk groeiende sector trekt ook goudzoekers die het minder nauw nemen en bedrijven die gewoon de zaak proberen te belazeren om snel geld te verdienen. Dat lijkt in Duitsland aan de hand en valt ook in Nederland nooit helemaal uit te sluiten.
Consumenten hebben veel vertrouwen in biologische kwaliteit en dat vertrouwen wil de sector ook blijven waarmaken. Bionext zal samen met de biologische bedrijven, Skal en de overheid nog meer aandacht besteden aan de borging van de biologische kwaliteit en de bescherming van het biologische keurmerk.
De beste garantie op kwaliteit is transparantie in de keten: wie is het gezicht achter het product dat u eet en wat is zijn verhaal? Bionext bepleit maximale transparantie in de biologische ketens. De consument moet makkelijk kunnen terugvinden wie het product gemaakt heeft.’
Een week geleden maakte ik in ‘Retour’
melding van het feit dat de Stichting Vrijescholen Athena ‘in gesprek met
voorzitter PO-raad’ gegaan is, vanwege het advies van de Onderwijsraad over
kleine scholen en de reactie van de PO-raad daarop. Nu blijkt vrijdag 22
februari de Vereniging van vrijescholen ook een ‘Reactie op rapport Onderwijsraad: “Grenzen aan kleine scholen”’ te hebben gegeven:
‘Met belangstelling hebben wij kennisgenomen van het rapport van de Onderwijsraad “Grenzen aan kleine scholen”. Het onderzoek laat op basis van feitelijke informatie zien, hoe de Onderwijsraad denkt om te moeten gaan moet krimp in de regio’s. Een financieel gestuurd betoog, waarbij onderwijskwaliteit wel wordt genoemd, maar ondersneeuwt in de opsomming van getallen en economische feiten. We kunnen niet anders concluderen dat het dus om bezuinigingen gaat.
Inhoudelijke benadering
Welke benadering staan wij voor? Een inhoudelijke benadering. Bijvoorbeeld: Wat is een school? Wat is de eigen omstandigheid van een school in een dorp of stad, zodat deze werkgemeenschap onderwijs tot waarde laat zijn. Dan zijn diverse indicaties aan de orde. Willen we vooral grote steden? Willen we de stroom naar de steden versterken? Willen we kwalitatief onderwijs? Onderwijs op maat? Investeren in de sociale omgeving?
Kleine scholen?
In onze besturenorganisaties kennen we voldoende kleine scholen (< 100). In 2007 betreft dat 17 scholen waarvan 1 met minder 50 leerlingen. In 2013 zijn dat 14 scholen met minder dan 100 leerlingen en geen enkele school meer met minder dan 50 leerlingen. In deze periode zijn twee scholen gesloten. Sinds 2006 is er een indringend beleid gevoerd door de aangesloten besturen om de kleine scholen kwalitatief te laten zijn. Hebben deze scholen een basisarrangement? Ja. Zijn deze kwetsbaar? Ja. Vallen deze onder grotere besturen met ondersteuning vanuit de interne organisatie? Ja. Is het daarom haalbaar om kleine scholen in stand te houden? Ja, mits...
Identiteit
Kleine scholen sluiten op de voorgestelde wijze: niet doen. Samenwerken stimuleren door tijd én geld ter beschikking te stellen om inhoudelijke discussies te voeren. Ja. Doen! Identiteit is de aankomende jaren een sleutelwoord. Verzuiling uit het verleden is meer en meer uitgewerkt. Ouders zoeken betrokkenheid. Vertrouwen, de meester weet het wel, is vandaag de dag anders ingezet tussen ouders en school. Het wordt daarom nog belangrijker om waarden en keuzes over te houden voor de toekomst, ook in de kleine dorpen.
Kwalitatief onderwijsaanbod
Waarom 100 leerlingen als maatstaf? Waarom niet gekoppeld aan klassengrootte, leerlingenaantallen in omgeving. Aantal scholen in de omgeving. Grootte van de samenwerkingsvorm. Samenwerkingsvormen ook vanuit perspectief van opvoeding. Waarom niet naar de omstandigheden gekeken en daarin geïnvesteerd. Wel kleuteropvang en BSO erbij betrokken. De brede school en kindcentra zijn juist in de kleinere gemeenten ingezet om een kwalitatief onderscheid te maken en niet, heel rationeel, vanuit cijfers te dirigeren. In Scandinavië zijn verschillende voorbeelden te vinden waarin kleinschaligheid kwalitatief onderwijsaanbod genereert. Zelden echter uitsluitend vanuit onderwijs gezien. Muziek, sport, sociale, culturele gebeurtenissen en andere buitenschoolse activiteiten zorgen dat onderwijs en opvoeding dichter bij elkaar komen en elkaar steunen. Is dat een oplossing? Wellicht kunnen we op die manier ook proberen te denken over oplossingen voor krimp. Niet tegen elke prijs! Maar wel de moeite van het overwegen waard!
Sociale cohesie
Laten we het geld dat vrijkomt door noodzakelijk sluiting van scholen, waar dit niet te vermijden is, inzetten om sluiting van andere kleine scholen te voorkomen. Laten we onze verworven rijkdom aan keuzes voor diverse richtingen in het aanbod van onderwijs in Nederland niet verder uithollen door uitsluitend economische afwegingen.
Onderwijs op maat. Sociale cohesie als uitgangspunt voor de toekomst.
Bijlages:
Download de samenvatting van het rapport
Download de integrale tekst van het rapport’
In ‘Retour’ meldde
ik ook dat de Vereniging van vrijescholen sinds kort op haar website ‘Wat maakt de vrijeschool uniek?’ heeft
staan, ‘Een digitaal boekje over de identiteit van de vrijeschool.’ Ik
identificeerde dit als het langverwachte ‘Identiteitsdocument’ waar zo veel om
te doen was. Ik heb het nog even opgezocht, want hier zit een hele geschiedenis
achter en onder, die ik de afgelopen jaren geprobeerd heb te documenteren. Op 9
juni 2008 bleek namelijk in ‘Smakelijk
en vermakelijk’ dat de Vereniging van vrijescholen al in oktober 2007 een
gebrek aan identiteit signaleerde en van plan was daar wat aan te gaan doen. En
op 4 april 2009 in ‘Bijblijven’
dat er in 2008 een notitie ‘Identiteit van vrijescholen’ was geschreven en toen
op de Algemene Ledenvergadering besproken. De vraag was wat de achterban ervan
vond. Dat bleek uit enige regiobijeenkomsten, waarvan er bijvoorbeeld een aan bod
kwam op 29 december 2009 in ‘Voetballen’.
Dat was blijkbaar toch niet zo’n succes, want op 30 augustus 2010 werd in ‘Schoolbegin’
bericht dat er een fase 2 van het identiteitstraject nodig was geworden, wat
overigens ook niet in goede aarde viel. Ten slotte had ik op 5 september 2010 in
‘Sigaretten’
de originele tekst van het eerste identiteitsdocument zoals dit door de
oorspronkelijke auteur (Annemarie Sijens) was opgesteld. Inderdaad dus een hele
geschiedenis. Des te verheugender dat er nu eindelijk iets concreets en
toonbaars is uitgekomen. Behalve als digitaal of pdf-boekje, is de hele tekst
nu ook prominent op de website van de Vereniging van vrijescholen geplaatst.
Zodat ik die nu hier integraal kan laten volgen. De titel is dus ‘Identiteit van de vrijeschool’:
‘De vrijeschool heeft als uitgangspunt: onderwijzen is ook opvoeden. Onderwijs gaat verder dan alleen goed leren lezen of rekenen. Onderwijs staat ook in dienst van de persoonlijkheidsvorming, zowel individueel als in relatie tot de sociale gemeenschap. De vrijeschool wil in het leven van een kind van betekenis zijn. Ieder kind heeft van zichzelf bepaalde talenten.
De vrijeschool wil dat het kind deze kan ontdekken en ontwikkelen. Dat vraagt om onderwijs dat verbreedt en de ontwikkeling van een vrije persoonlijkheid aanmoedigt in cognitiviteit, inventiviteit, originaliteit en creativiteit. Een aanpak gebaseerd op het mensbeeld uit de antroposofie, een visie op de mens, bestaande uit lichaam, ziel en geest.
Vrijeschoolonderwijs vraagt om situaties waarin leraren en leerlingen het beste dat ze in huis hebben laten zien, zich door elkaar laten uitdagen en elkaar inspireren. Zodat kinderen uitgroeien tot mensen die zelf betekenis en richting aan hun leven geven. Die hun eigen plek weten te vinden in de huidige, snel veranderende samenleving.
Vrijeschoolonderwijs
1. Maatschappij en de toekomst
2. Nederlandse onderwijsbestel
3. Onderwijs in leeftijdsfasen
4. Seizoenen en de natuur
5. Euritmie
6. Leren, een creatief proces
7. Periodeonderwijs
8. Leerkracht in voorbeeldfunctie
9. Ontvankelijkheid van het kind
10. Een vertrouwensbasis
Films over vrijeschoolonderwijs
Maatschappij van de toekomst
Vrijescholen bereiden kinderen voor op de maatschappij van de toekomst
Leerlingen van de vrijeschool worden voorbereid om te kunnen gedijen in een snel veranderende wereld. Zodat ze als zelfstandige mensen volwaardig en creatief deel kunnen nemen aan de maatschappij van de toekomst. We willen dat ze zich gewild en gezien voelen en dat ze leren op zichzelf te vertrouwen binnen hun beschermde omgeving. De school draagt bij aan de verbreding en verdieping van hun interesse voor de maatschappij en de wereld. Van jongs af aan worden ze als volwaardig deelgenoot aan hun eigen leerproces benaderd in de driehoek ouder, kind en leerkracht.
De vrijeschool in het Nederlands onderwijsbestel
Vrijscholen zoeken de uitdaging in de realiteit zoals die is
De vrijeschool maakt deel uit van het Nederlandse onderwijsbestel en opereert in een vrije pedagogische ruimte. We zijn bewust bezig met wat de samenleving van ons vraagt en verwacht. We voldoen aan de onderwijscriteria die de overheid hanteert. Aanvullend zijn we overtuigd van de meerwaarde van onze pedagogische uitgangspunten. Onze uitdaging blijft deze te verwezenlijken en hiervoor ook erkenning te vinden.
Waar de onderwijscriteria van de overheid nog veel op het cognitieve vlak liggen, blijven we strijden voor de zaken die wij even belangrijk vinden. Sociale intelligentie. Creativiteit. Ontwikkelingsruimte geven aan het eigen talent. Om zo deze kenmerken blijvend te integreren in het geheel.
De verhouding tussen verwezenlijking van onze doelen en recht doen aan de huidige realiteit vraagt om samenwerking en overleg. Binnen de vrijeschool vindt dan ook een constante uitwisseling plaats over onze idealen, ideeën en kennis. Dit identiteitsdocument vormt daarbij een basis voor een gezamenlijke focus en de zoektocht naar nieuwe mogelijkheden. Op die manier houden we zelf het stuur stevig in handen.
Onderwijs in leeftijdsfasen
Vrijescholen bieden onderwijs in leeftijdsfasen
Binnen het vrijeschoolonderwijs is de ontwikkeling van het kind de leidraad. Kinderen doorlopen verschillende fases in hun jonge leven. Daar worden het onderwijs en de lesstof op afgestemd. Zodat ieder kind zich optimaal kan ontwikkelen.
In drie leeftijdsfasen van zeven jaar worden de kinderen tegemoet getreden. Jonge kinderen zijn nog één met de omgeving. De ervaringen die zij daarbij opdoen komen nog diep binnen. Zij dienen daarin behoed en beschermd te worden. Daarom brengen kleuters nog voornamelijk spelend - lerend de dag door.
De tweede periode, de fase van schoolkinderen, kenmerkt zich doordat kinderen zo rond het 10e levensjaar zichzelf als eigen ik gaan beleven, los van hun omgeving. Kinderen in deze leeftijd ervaren de wereld vaak in beelden. Het leren komt voort uit die beelden en ervaringen. Jongeren ontmoeten graag de werkelijkheid zoals die is, waaraan zij hun vermogen tot oordelen kunnen vormen.
Vrijescholen bieden vanuit hun leerplan en in ieder leerproces daarmee begeleiding aan de ontwikkeling van leerlingen in elk van de leeftijdsfasen. Zo komen mensen van school die hun eigen evenwicht herkennen. In harmonie leven met hun omgeving, betrokken bij de maatschappij. Flexibele, weerbare mensen, die actief in het leven staan.
Seizoenen en het ritme van de natuur
Op vrijescholen volgen we de seizoenen en het ritme van de natuur
De vrijeschool hecht aan de wijsheid van de natuur en het ritme van de seizoenen. Op de vrijeschool wordt het jaarritme van de natuur gevolgd. Door het vieren van jaarfeesten worden kinderen zich bewust van het jaarverloop en stimuleren we verbondenheid met de natuur.
Euritmie
Euritmie als vak dat alle vakken ondersteunt
Vrijeschoolonderwijs vraagt kinderen zich open te stellen. Naar andere leerlingen, naar leerkrachten en naar zichzelf. Daarin is een belangrijke rol weggelegd voor het klassikaal gegeven vak euritmie. In deze bewegingsvorm komen klank, ritme en woord samen. Euritmie verbindt, stimuleert de sociale samenhang, maar zorgt er bovenal voor dat kinderen zich openstellen voor de eigenheid in relatie tot de ander en de omgeving. Op basis van deze ervaringen ondersteunt dit vak alle andere vakken en vormt daarmee een wezenlijk onderdeel van het vrijeschoolonderwijs.
Leren, een creatief proces
Bij vrijescholen is ieder leren een creatief proces.
Op de vrijeschool is leren een creatief proces, dat ruimte biedt aan authenticiteit, spontaniteit en situationeel handelen. De vaardigheden om op die manier te leren, ontwikkelen we ook door veel aandacht voor kunstzinnige vakken als schilderen, handenarbeid, handwerken, muziek en toneel. Leren dient de leerling ruimte te bieden voor originaliteit. Voor een eigen inbreng. De vrijeschool staat voor onderwijs dat leerlingen prikkelt in hun creativiteit. Waardoor leerstof een levende, bewegende wereld wordt.
Periodeonderwijs
Periodeonderwijs biedt de mogelijkheid lesstof te verdiepen
Vrijescholen werken vanuit een mensbeeld. Een visie op de mens, bestaande uit lichaam, ziel en geest. Die visie uit zich in een geïntegreerde onderwijsaanpak. Een aanpak waarbij het aanbod van de lesstof aansluit op zowel de innerlijke ontwikkeling van het kind, als op vragen die het kind vanuit de buitenwereld bereiken. Integratie van de leerstof vindt plaats in de hersenen.
Periodeonderwijs geeft de leerlingen vanaf groep 3 de gelegenheid zich gedurende een aantal weken in de eerste twee uren van de dag te verbinden met lesstof over één onderwerp. Dat wordt inhoudelijk verdiept en vanuit verschillende kanten aangevlogen. Zo’n periode biedt bij uitstek de gelegenheid om de geboden stof te verwerken. In wisselwerking met de leerlingen ontwerpt de leerkracht de periode, waarbij zijn rol verschuift van expert naar adviseur naar begeleider. Wat eigen is gemaakt, vindt zijn vervolg in vaklessen of werkuren om geoefend, geuit en geautomatiseerd te worden. Een geïntegreerde manier van lesgeven, die aan het eind van de periode leidt tot het eigen maken en kunnen presenteren van deze stof.
Leerkracht in voorbeeldfunctie
Vrijeschoolleerkrachten zijn zich bewust van hun voorbeeldfunctie
Wij vragen van onze leerlingen dat ze zich blijven ontwikkelen. Dat ze betrokken zijn en een open houding aannemen. Leerkrachten geven daarin het goede voorbeeld. Elke opvoeding is immers zelfopvoeding.
In de eerste fase van hun ontwikkeling krijgen kinderen van kleuterleerkrachten een omgeving geboden waar nagebootst kan worden in gewoontevorming, gedrag en bezigheden. De leerkracht is hierin zelf vaak bewust en onbewust een middelpunt.
Leerkrachten in de tweede fase dragen een voorbeeldfunctie in hun verhouding tot de wereld. Ze vertegenwoordigen voor de schoolkinderen de maatschappij en hoe je daar van binnenuit mee om kunt gaan in al haar facetten.
Leerkrachten in de derde fase worden door jongeren gevolgd in hun existentie, hun passie en voorkeuren.
Ontvankelijkheid van het kind
Vrijescholen ontwikkelen de natuurlijke ontvankelijkheid van het kind
Jonge kinderen zijn ontvankelijk en open voor indrukken. Veel waarnemen en leren gaat impliciet. Dat proberen we zoveel mogelijk te behouden. Zodat leerlingen een open houding ontwikkelen ten opzichte van nieuwe kennis, vaardigheden en zienswijzen.
Die wens uit zich in alles wat de school doet. Voor de jongsten uit het zich bijvoorbeeld in het gebruik van natuurlijke materialen. Zodat ze respect voor kwaliteit ontwikkelen. Voor de wat oudere kinderen uit onze aanpak zich in de manier waarop we verhalen vertellen en perioden behandelen. Zodat kinderen kennis maken met natuur, cultuur en menselijke ontwikkeling.
Wis-, natuur- en scheikunde, filosofie en religie enz. dienen voor meer dan alleen het overdragen van kennis. We brengen leerlingen in verbinding met de medemens, de mens in de natuur, in de wetenschap, de mens in zijn streven naar hogere doelen, de mens en zijn plaats in het universum.
Vertrouwensbasis
Vrijescholen creëren een vertrouwensbasis
De vrijeschoolleerling krijgt de kans zich verbonden te voelen met zijn omgeving en zijn tijd. Dichtbij in de zin van klasgenoten, ouders, leraren, gezin en school, waarin het geheel altijd meer dan de delen kan worden. Verder weg in maatschappij, land, wereld en wereldgeschiedenis. Het biedt vertrouwen om meer en meer zicht te krijgen op het feit dat je als mens een plaats hebt in het universum en ertoe doet. Dat je onderdeel uitmaakt van een groter geheel, waarin jouw eigenheid een plek krijgt.’
Hier word je toch blij van, als je dit leest? Zoals ik
vorige week al schreef: ‘Een prachtboekje, met korte en heldere teksten.’ Dan heb ik dit bericht van Hogeschool Windesheim, ‘Creativiteit als noodzaak’, over de ‘Installatie en lectorale rede van Jeroen Lutters’:
‘De 21-ste eeuw is een wit doek dat we moeten leren vullen. Dat vraagt om creatieve vermogens. Nodig daarvoor zijn nieuwe vaardigheden: durven confronteren, associëren, fouten maken en je verbeeldingskracht gebruiken. Het hoger onderwijs kan bij het leren daarvan een belangrijke rol spelen. Het dient daarom ook een experimenteerplek te zijn voor deze essentiële 21st century skills.
Het Lectoraat Didactiek en Inhoud van de Kunstvakken richt zich om deze reden op de vorming van de scheppende mens als motor achter deze ontwikkeling. Het werkt in het Maestro-programma aan de ontwikkeling van een eigentijds persoonlijk meesterschap. In het kader daarvan wordt gewerkt aan nieuwe curricula, docentontwikkeling, methodiekontwikkeling en het scheppen van een krachtige didactische leeromgeving.
Didactiek van de kunstvakken
De educatieve domeinen van de hogescholen Utrecht, Amsterdam, Inholland en Windesheim werken intensief samen om de didactiek in het onderwijs een nieuwe impuls te geven. Daartoe zijn vier lectoraten in het leven geroepen rond de didactiek van de sciencevakken (HU), de talen (Inholland), de maatschappijvakken (HvA) en de kunstvakken (Windesheim). Dr. Jeroen Lutters, tevens rector van het Bernard Lievegoed College for Liberal Arts, gaat vanuit Windesheim vorm en inhoud geven aan de didactiek van de kunstvakken.
Gastspreker Erwin Olaf
Wij zijn blij dat de toonaangevende foto- en videokunstenaar, documentairemaker en schrijver Erwin Olaf de installatie van dr. Lutters op 8 maart 2013 met een presentatie komt opluisteren. Olaf onderschrijft het enorme belang van de kunsten in het onderwijs als onderdeel van de samenleving. Hij zet de beeldende lijnen uit, waarop de nieuwe lector in zijn rede zal voortborduren.
We nodigen u van harte uit om deze ongetwijfeld boeiende bijeenkomst bij te wonen.
Prof. dr. A.W.C.A. Cornelissen,
Voorzitter College van Bestuur Windesheim
Praktische informatie
Datum: Vrijdag 8 maart 2013
Tijd: 14.30 uur - 17.30 uur
Locatie: Windesheim, Atrium (hoofdingang)
Programma: Bekijk het volledige programma
Aanmelden: Aanmelden voor deze bijeenkomst is noodzakelijk. Dit is mogelijk tot en met 6 maart.
Meer informatie: Welmoed van der Wal. Tel. 088-469 84 02, wa.vander.wal@windesheim.nl
Tijdens de receptie kunt u luisteren naar een optreden van Frank van Geest, een jonge talentvolle muzikant, die onlangs debuteerde met de cd Signature (Ristretto Records).
Voel u vrij deze aankondiging te verspreiden onder belangstellenden in uw netwerk.’
Op de Facebookpagina van weekblad ‹Das Goetheanum›
vond ik gisteren een mooi verslag door Vera Koppehel over iets dat op 14
februari ook aan bod kwam in ‘Keulen’, hier getiteld ‘Steiner in Italien’:
‘Am 8. Februar wurde die Ausstellung ‹Rudolf Steiner – Die Alchemie des Alltags› in Rovereto/Italien eröffnet. Das Mart-Museum ist nach Wolfsburg, Stuttgart, Wien und Weil am Rhein die fünfte Station auf der Europareise. – Es war bisher mit Abstand die chaotischste, zugleich aber auch die lebendigste Ausstellungseröffnung (inklusive Pressekonferenz, welche vom konstanten Geräuschpegel einer unbeschwert durcheinanderredenden Zuhörerschaft begleitet wurde). Die anfangs unvollständig ausgehändigte Pressemappe wurde in mehreren Anläufen Stück für Stück komplettiert, die anwesenden Journalisten hatten aber ohnehin nichts zu fragen und wurden vielmehr mit Pasta – immerhin Bio – bei Laune gehalten. Zu den eurythmischen Darbietungen wurde schließlich Schampus gereicht. Die Ausstellung ist aber trotz aller ‹organisatione alla pizza italiana› sehenswert! Schlicht, aber eindrucksvoll wird sie hier in weißen Räumen – ausgestattet mit Spiegelpodesten und Vitrinen – präsentiert. Drei weiße Kuben unterteilen eine große Ausstellungshalle. Der eine – in intensivrot – beherbergt Luzifer, Ahriman und die Mysteriendramen, der andere zeigt – mystisch beleuchtet – die Gesamtausgabe und ein Modell des Menschheitsrepräsentanten. Der dritte umschließt das große Modell des Zweiten Goetheanum: organischer Baustil im Quadrat. Stimmungsvoll dreht sich im gelben Licht ein großes Oloid und wirft seinen bewegten Schatten an die Wand. Zeitgleich wurden zur Pressekonferenz zwei weitere Ausstellungen eröffnet. Der Katalog zur Ausstellung wurde allerdings nicht ins Italienische übersetzt und ist auch in Englisch und Deutsch im Museumsshop nicht erhältlich. Das Rahmenprogramm, welches die Ausstellung bis Anfang Juni begleitet, wurde maßgeblich von der Anthroposophischen Gesellschaft Italiens konzipiert.
Vera Koppehel’
Rudolf Steiner. L’alchimia del quotidiano’
Op 29 december 2012 schreef ik in ‘Day after’ over het redactionele voorwoord van
hoofdredacteur Thomas Meyer in zijn maandblad ‘Der Europäer’, namelijk in het dubbelnummer
van december 2012-januari 2013. In het februarinummer, ‘Ausgabe: Jg.
17 / Nr. 04’, schreef hij vervolgens over ‘2013
– ein Vorkriegsjahr?’
‘In vergangenen Nummern blickten wir auf Ereignisse, welche im Jahre 1912/13 zur Trennung des Wirkens Rudolf Steiners von der Theosophischen Gesellschaft geführt hatten. Dabei machten wir auch auf bedenkliche Erscheinungen innerhalb der heutigen anthroposophischen Bewegung aufmerksam, die eine Folge der Nicht-Verarbeitung gravierender Ereignisse nach Steiners Tod darstellen.*
Dreißig gegenwärtige Krieg
Im großen Weltgeschehen droht eine ähnliche Wiederholung fataler Ereignisse: Die Welt ist – bald hundert Jahre nach Ausbruch des Ersten Weltkriegs – nach einer Untersuchung der Universität Hamburg aus dem Jahre 2011 – in rund 30 Kriege verwickelt**, Tendenz steigend. Diese Kriege können praktisch jederzeit zu einem großen Weltkrieg zusammenschmelzen. Die Gefahr dazu ist wohl nirgends größer als im weitgehend künstlich provozierten Konflikt mit dem Iran, in welchen nebst der USA alle NATO-Länder, aber auch Israel, Russland und China hineingezogen werden könnten.
Dass sich Kriege provozieren lassen, sollten wir schon seit dem Ersten Weltkrieg wissen. Dass es dabei in gewissen Kreisen zu einem merkwürdigen «Vorwissen» kommen kann, ist nicht verwunderlich.
Ein solches Vorwissen über das Attentat von Sarajewo, das am 28. Juni 1914 stattfand und zum Auslöser des Ersten Weltkriegs wurde, gab es u.a. in London, und zwar in Kreisen des dekadent-politischen Freimaurerordens Le Grand Orient. Diese Tatsache wurde wohl erstmals durch den Briten H. C. Norman enthüllt. Wir bringen Normans Bericht auf S. 23ff. zum Abdruck.
Damit eröffnen wir zugleich die von Andreas Bracher betreute Artikelserie «1914–2014: Lügen, Fakten, Perspektiven». Diese Serie, bei der auch Autoren wie Terry Boardman und Markus Osterrieder mitwirken werden, soll mindestens bis zum Ende dieses Jahrgangs fortgesetzt werden. Die Serie soll der Weckung des «historischen Gewissens» dienen, und zwar im bewussten Hinblick auf die höchst bedrohliche Gegenwartslage. Denn 2013 könnte wie 1913 zu einem Vorkriegsjahr werden. So jedenfalls die Ansicht eines prominenten und einflussreichen europäischen Staatsmannes: Jean-Claude Juncker.
Spielerei oder Vorwissen?
Anlässlich des traditionellen Neujahrsempfangs der Presse Luxemburgs hat der luxemburgische Premierminister und Ende Januar scheidende Vorsitzende der Euro-Gruppe Juncker nämlich eine beachtenswerte Äußerung gemacht: Er ermahnte die achtzig Journalisten, die seiner Rede folgten, sie sollen sich mit dem Jahr 1913 beschäftigen, dem letzten echten Friedensjahr bis zum Ende des Kalten Krieges. Laut dem luxemburgischen Radio RTL habe Juncker «ein wenig prophetisch» davor gewarnt, «das Jahr 2013 könnte ein Vorkriegsjahr werden wie das Jahr 1913, wo alle Menschen an Frieden glaubten, bevor der Krieg kam».***
Ein in unseren Augen sehr bemerkenswerter Ausspruch; ein Hinweis darauf, dass Kräfte am Werk sind, Europa und die Welt in einen erneuten Kriegszustand zu stürzen.
Wiederholt sich die Geschichte? Ja, wenn zu viele Menschen sich weigern, aus ihr etwas zu lernen.
Thomas Meyer
* Vgl. Das Kapitel «Die Entwicklung der Anthroposophie nach Rudolf Steiners Tod» in meinem Buch Wegmarken im Leben Rudolf Steiners und in der Entwicklung der Anthroposophie, Basel, 2012.
** Siehe www.wiso.uni-hamburg.de/fileadmin/sowi/akuf/Text_2010/AKUF-Analysen-10-Schreiber-2011.pdf
*** Zitiert nach http://news.rtl.lu/news/national/374419.html. Deutsche Fassung: http://alles-schallundrauch.blogspot.ch/2013/01/warnt-jean-claude-juncker-vor-einem.html – Junckers ganze Rede unter http://www.gouvernement.lu/salle_presse/discours/premier_ministre/2013/01-janvier/07-juncker-presse/index.htm’
In het nieuwe maartnummer, ‘Ausgabe: Jg.
17 / Nr. 05’, schrijft hij in vervolg hierop over ‘Europäische Untergangstendenzen und
universelle Aufbauimpulse’:
‘Jean-Claude Juncker hat in seiner in der letzten Ausgabe erwähnten luxemburgischen Neujahrsrede vor Journalisten das Jahr 2013 nicht, wie auf Webseiten fälschlicherweise übersetzt, als «Vorkriegsjahr», sondern als «Vorkrisenjahr» bezeichnet. Das ändert allerdings nichts daran, dass seine dreimalige dezidierte Parallelisierung der Jahre 1913/2013 auffällig und bemerkenswert ist. Hier ein zentrales Stück aus dieser ominösen Rede: «Lesen Sie, bis auf ganz wenige Ausnahmen, in der Literatur aus dem Jahr 1913 nach – insbesondere der deutschen, österreichischen und slawischen, mit Ausnahme der serbischen Literatur. Dort findet man eine Friedensgläubigkeit, die unbändig war. Und die in keinerlei Hinsicht den Sturm verraten hat, der bereits im Jahr 1914 über Europa hereingebrochen ist – zunächst im Ersten und dann im Zweiten Weltkrieg. Das Jahr 1913 weist unendlich viele Parallelen zum Jahr 2013 auf. Oder das Jahr 2013 zeigt unendlich viele Parallelen zum Jahr 1913. Jeder wäre gut beraten, diese Jahre miteinander zu vergleichen.»*
Doch wie kann zwischen einem historischen Jahr, und einem solchen, von dem gerade erst ein paar Tage verstrichen waren, überhaupt ein solcher ungeheuerlicher, warnender Vergleich gezogen werden? Spricht die luxemburgische Kassandra einfach aus einer prophetischen Schau in die nahe, unheilvolle Zukunft? Oder will sie den Landsleuten vielmehr ein Stückchen Insiderwissen preisgeben, damit sie nicht erneut in naive Friedensgläubigkeit verfallen und sich vorsehen, ehe es zu spät ist? Ein Insiderwissen um das, was in der Gegenwart gebraut wird?
Vergessen wir nicht: Auch der Erste Weltkrieg war keineswegs ein von selbst eintretendes, gewissermaßen höheres Naturereignis: Er wurde durch Jahrzehnte systematisch herbei intrigiert. Und zwar um eines weitgesteckten Zieles willen: Der völligen Umgestaltung der sozialen und ökonomischen Verhältnisse in Russland. Das bereits nachweislich in den 80er Jahren des 19. Jahrhunderts konzipierte «sozialistische Experiment» erschien den Planern nur nach «dem nächsten großen europäischen Krieg» durchführbar.** 1917 schlug die Geburtsstunde des verhängnisvollen Experiments.
Stehen wir vor der Geburtsstunde eines weit größeren, globalen Experiments, das ebenfalls eines «Sturms» bedarf, um umsetzbar zu werden? Die erdumspannende Finanzkrise, die weltweiten sozialen Missstände, die gegenwärtig auf fast allen Erdteilen geführten Kriege, die bedrohliche Situation im Nahen Osten und im Iran: Irgend etwas davon kann leicht zum Hebel für die Auslösung eines nächsten «Sturmes» dienen.
In ganz anderer Art wird das Jahr 1913 durch den Bestseller von Florian Illies 1913 – Der Sommer des Jahrhunderts mit dem «Vorkrisenjahr» 2013 parallelisiert: Der Klappentext bezeichnet den Inhalt des vor ein paar Monaten erschienenen Buches als «Die Geschichte eines ungeheuren Jahres». Gesetzt wurde das Werk absichtlich in der Monotype Imprint, welche 1913 erfunden worden war. Illies Buch endet mit einer Tagebucheintragung von Arthur Schnitzler vom 31. Dezember 1913: «Vormittags die Wahnsinnsnovelle zu Ende diktiert.»
Angesichts solcher Krisenvoraussagen und Untergangsstimmungen wollen wir einmal mehr auf die großen, starken Gedankenimpulse verweisen, wie sie aus der Geisteswissenschaft gewonnen werden können. Impulse, die sich allen vergangenen Katastrophen gegenüber als unzerstörbar erwiesen haben und dies auch gegenüber den künftigen tun werden, wenn sie mit Verstand und Herz ergriffen werden.
Thomas Meyer
* Wir verdanken die Übersetzung dieser Passage Gisela Roeder.
** Siehe C.G. Harrison, Das transcendentale Weltenall, Sechs Vorträge über Geheimwissen, Theosophie und den katholischen Glauben, reprint Stuttgart 1990, zweiter Vortrag.’
Ernstige zaken dus. Dat blijkt ook uit de nieuwste column
van Ramon Brüll bij Inmedia, op de website van ‘Medienstelle Anthroposophie’, die
ik eerder op 10 februari aanhaalde in ‘Tirannie’. Vandaag schrijft hij over ‘Zweierlei Steiner’,
een nieuwe aflevering van ‘Inmedia+ //Bewegungsmelder-Kolumne von Ramon Brüll’:
‘Anfang Februar veranstaltete die Alanus Hochschule in Alfter ein Kolloquium über “Das Thema ‘Rassen’ bei Rudolf Steiner” mit Ansgar Martins und Albert Schmelzer als Referenten. Kein erbauliches Thema.
Martins gab eine konzentrierte Kurzfassung seines im Oktober 2012 im Info3-Verlag erschienenen Buches Rassismus und Geschichtsmetaphysik und referierte eindrucksvoll anhand einer erdrückenden Zitatesammlung, in welchem Zusammenhang und wie Steiner im Laufe seiner schriftstellerischen und Vortragstätigkeit über “Rassen” gesprochen hat. Begriffe aus der Theosophie, die Steiner später teilweise widerruft und dann doch wieder verwendet, Anklänge an den Darwinismus, der damals aufkommenden wissenschaftlichen Evolutionstheorie, Vorurteile, Klischees, Stereotypisierungen, die in Steiners Zeit üblich, aber deswegen nicht weniger übel waren. Das alles kommt bei Steiner vor, wie Martins unzweifelhaft darlegen konnte. Kein schönes Steiner-Bild. Hinzu kommt, von Martins in diesem Rahmen nur gestreift, das Anliegen Steiners, eine spirituelle Evolutionstheorie zu entwickeln, bei der er, Steiner, sich in Hierarchisierungen verstrickt, die in der geistigen Welt eine Berechtigung haben, die aber angewandt auf zeitgleich lebende Menschen verschiedener Völker und Ethnien höchst fragwürdig sind. Steiners Begeisterung für die Blüten der deutschen Kultur und deren Mission in Europa, das weitgehende Fehlen einer Würdigung anderer Kulturen...
Ganz anders der Historiker Albert Schmelzer. Schmelzer beschreibt Steiner als Schöpfer der Philosophie der Freiheit, als den Entdecker des “soziologischen Grundgesetzes”, welches beschreibt, wie sich das Individuum im Laufe der Entwicklung aus den Interessen sozialer Verbände, also auch aus Volks- und ethnischen Zusammenhängen, befreit. Steiner als “individualistischer Anarchist”. Schmelzer zitiert Steiners Ausführungen zu Individualität und Gattung und bringt zahlreiche Beispiele, aus denen eindeutig der hohe Stellenwert, den Steiner allem Individuellen beimisst, hervorgeht. “Der Mensch entwickelt Eigenschaften und Funktionen an sich, deren Bestimmungsgrund wir nur in ihm selbst suchen können”. Steiner habe sich von dem theosophischen Rassenbegriffe abgewandt, es habe sich dabei um eine “Kinderkrankheit” gehandelt. Zum Schluss die Geschichtliche Symptomatologie und die Dreigliederung, Steiners Warnungen vor dem Nationalstaat, seine Abkehr von jeglichem Nationalismus, auch dem deutschen, auch dem jüdischen. Die Freiheit im Geistesleben: Der Einzelne bestimmt, welcher Kultur er angehören, in welcher Sprache er sich verständigen will. Ein schönes Steiner-Bild.
Ich selbst habe lange, wie es die meisten Anthroposophen tun, mit diesem “schönen” Steiner-Bild sympathisiert, es für das einzig richtige gehalten. Als Kritiker sich zu Wort meldeten, die in den Vorträgen und Veröffentlichungen Steiners rassistisches Gedankengut ausmachen zu können meinten, habe ich sie für unseriöse Spinner, ihre Verlautbarungen für pure Diffamierung gehalten. Die paar wenigen Zitate, zumal aus dem Zusammenhang gerückt – alles nur Missverständnisse, am Wesentlichen vorbeiargumentiert. Eigentlich meinte Steiner das ja nicht so, konnte das gar nicht so meinen... – Sie kennen das! Bei Anthroposophen, für die Steiner wichtige Anregungen gegeben hat, die sich intensiv mit dem Werk, mit den Anliegen der Geisteswissenschaft beschäftigt und verbunden haben, stellen sich solche Argumentationen reflexartig ein. – Und doch bohrt da etwas. Ich komme um die Tatsache der belastenden Zitate, wie sie Martins in seinem Buch und vorher andere in Untersuchungskommissionen, Streitschriften und Memoranden gesammelt haben, nicht herum. Ist das ein Widerspruch? Zwei Seelen in meiner Brust, davon die eine, die ich ständig zu verdrängen versuche? Ist die Verdrängung, die Leugnung, ein zeitgemäßer Umgang mit dem Werk des großen Inspirators Steiner (denn das ist er zweifelsohne auch!)?
Als ich nach dem Kolloquium von Alfter wieder nach Frankfurt fuhr, ich Ansgar Martins Ausführungen bejahen und mit Albert Schmelzers Ausführungen mitschwingen konnte, wurde mir klar, dass es sich um zwei Seiten einer Medaille handelt. Schmelzer beschreibt völlig zu Recht den intentionalen Steiner. Er beschreibt den Teil des Werkes, in dem das Lebensanliegen, das Einmalige, das völlig Eigene des Philosophen, Soziologen, Lebensreformers und Naturwissenschaftlers Steiner zum Ausdruck kommt. Den suchenden Forscher auch, der, zögernd noch, Neuland betritt, sich an Formulierungen herantastet. Martins beschreibt mit ebensolcher Berechtigung den – um es so auszudrücken – anhaftenden, den gewordenen Steiner. Er fokussiert den jungen Rudolf, der im Wien der Jahrhundertwende in das Studenten- und beileibe nicht widerspruchsfreie Kulturleben eintaucht, und was davon bei ihm hängen bleibt. Er zeigt, wie sehr die teilweise verkorkste Theosophie Steiners Denken geprägt hat, wie er, trotz der Bemühung, diese zu verwandeln, doch stark in den alten Denkgewohnheiten verhaftet bleibt. Wie er sich die Errungenschaften der damaligen Naturwissenschaft zu eigen macht und diese mitsamt ihren Schattenseiten verinnerlicht.
Anthroposophie anerkennt den starken Einfluss der Vererbung und der nicht weniger starken Macht der sozialen, erzieherischen und natürlichen Umweltfaktoren auf den Einzelnen. Darüber hinaus kennt sie aber auch die Kraft des individuellen Menschen: dessen Anliegen, dessen “Mission”, dessen einmaligen Beitrag zur Zeitgeschichte. Wenn wir ehrlich sind, wissen wir aus eigener Erfahrung, wie schwer es ist, uns von dem Vorgegebenen zu befreien. Unsere Geschichte haftet uns an, das Päckchen unserer Vererbung und Erziehung haben wir zu tragen. Warum sollte es Rudolf Steiner anders ergangen sein? Es ist keine Schande, wenn einem der Ausbruch aus dem Gewordenen nicht vollends gelingt, es ist aber eine Naivität, dies zu erwarten.
Insofern können wir getrost den Martinsschen Steiner ins Auge fassen und zugleich den Schmelzerschen Steiner schätzen. Sie ergänzen sich. Die eine Position muss nicht falsch sein, weil die andere richtig ist.
P.S. Beim genannten Kolloquium wurde der Vorwurf erhoben, wir hätten im Info3-Verlag das Buch von Ansgar Martins herausgegeben um Geld zu verdienen und den Titel Rassismus und Geschichtsmetaphysik gewählt, weil wir dadurch eine größere Auflage erreichen würden. Dem muss ich vehement widersprechen. Wir haben sogar lange überlegt, ob wir das Buch überhaupt herausgeben können, weil große Teile des anthroposophischen Publikums nicht bereit sind, von ihrem Steiner-Bild abzurücken und die Veröffentlichung deshalb als “gegnerisch” einschätzen werden. Das schadet dem Ruf des Verlages. Wir haben das Buch dennoch herausgegeben, weil die Anthroposophie es braucht, aus Gründen, die in dieser Kolumne angesprochen wurden. Bei den zu erwartenden Auflagenzahlen verdienen weder Verlag noch Autor wirklich daran. Außer um Geld zu verdienen, kann man auch handeln, weil man es für richtig hält. War da nicht noch etwas mit dem ethischen Individualismus?’
Goed gebruld, Ramon!
.