‘Aus Frankreich kam heute die Nachricht: “Christine erlitt einen Herzinfarkt unmittelbar nachdem sie einen wunderbaren philosophischen Vortrag über Postmodernismus und Anthroposophie gehalten hatte. Sie starb am 26. 11. gegen 21.30 im Kepler Institut in mitten ihrer Freunde.”’
Ik heb haar niet gekend. Maar ik herinner me wel een interview met haar in Motief, door Willemijn Otte en Bas Pedroli, in november 1999 (nr. 24). Dat was mede naar aanleiding van de activiteiten van de werkgroep Ifgene, die in deze kolommen al eerder voorkwam, op 20 augustus 2008 in ‘Kiemkracht’, toen het over Edith Lammerts van Bueren ging.
Ik vermoed dat de begrafenis intussen wel geweest zal zijn. Misschien is het gepast om dat interview hier te laten volgen. Het geeft een goed beeld van haar biografie en haar verbondenheid met de antroposofie. Niet alleen de leuke kanten, maar ook de moeilijke komen naar voren.
‘Samenwerken in broederlijkheid’
Christine Ballivet is lid van de Internationale Werkgroep Genenmanipulatie en Oordeelsvorming (Ifgene) en medeoprichtster van het Frans ‘Institut Kepler’, een antroposofisch natuurwetenschappelijk onderzoeksinstituut in Lyon. Mede door haar toedoen wordt er op het terrein van het Goetheanum met transgene aardappelen gewerkt.
‘Van kleins af aan ben ik verbonden geweest met het landschap, ik heb altijd een vurig verlangen naar het berglandschap gehad. Mijn grootmoeder hield ook van de bergen. Ze was zo’n vrouw die in het begin van deze eeuw ging “kletteren”, in lange rok maar met touwen en al.
Ik groeide op in Nice, en we waren heel vaak met haar en met mijn vader in de Franse Alpen. Ik heb daar, in het directe lijfelijke contact met de rotsen, mijn liefde opgedaan voor het gesteente. Alle soorten rotsen voelen verschillend aan, graniet is hard en korrelig, kalk stevig en glad, gneissen en leisteen brokkelig en ga zo maar door. In ieder gesteente vormt zich een eigen soort landschap. Graniet is mijn liefste gesteente, hoewel ik de laatste tijd ook veel met basalt bezig ben. Ik wilde berggids worden, maar dat kon als vrouw niet. Toen ben ik filosofie en aardrijkskunde gaan studeren. Maar ik ben nog steeds een mens van de bergen, ze geven me rust.’
‘De eerste keer dat ik iets van de natuur heb leren verstaan, was een ervaring die op het eerste gezicht triviaal kan lijken. In een bepaalde, wat zoekende periode in mijn leven – ik had inmiddels veel stenen verzameld – ontmoette ik Xavier Florin, een van de pioniers van de BD-beweging in Frankrijk. Op een excursie in Zuid-Frankrijk nam hij drie stenen, een met een bergkristal erin, een kalksteen en een leisteen. Hij vertelde dat hij in het kristal een bloeiwijze zag, in de kalksteen de aarde, en in de leisteen het blad. Dit was een openbaring voor me, niet wat hij precies zei, maar de manier waarop hij kennelijk met de stenen bezig was. Het gaf me het plotselinge vermoeden dat gesteenten ook leven, dat er samenhang in de wereld is.’
‘Deze gebeurtenis gaf een volstrekt onverwachte wending aan mijn leven, die ook leidde tot een intensievere ontmoeting met de antroposofie. Dat lag niet zo voor de hand. In mijn familie leefde geen spirituele cultuur. En na mijn studie was ik in 1968 in radicaal anarchistische kringen terechtgekomen. Drie jaar heb ik toen in een fabriek aan de lopende band gewerkt. Ik heb geleden onder de linkse beweging. Misdrijven heb ik niet speciaal op mijn geweten, maar als mensen zich uitsluitend omwille van ideeën verenigen, kunnen er verschrikkelijke dingen gebeuren. Op een gegeven moment heb ik gebroken met mijn politieke kameraden. Ik was volstrekt agnost en nog steeds anarchist, maar ook erg eenzaam. Het was een afschuwelijke, bijna “autistische” tijd voor mij. In deze eenzaamheid ontstond als een soort genade langzaam het gevoel dat ik zelf verantwoordelijk was, en niet mijn ouders en alle andere burgerlijke instituties waarop ik zo gescholden had.’
Onwennig is ze op Schiphol aangekomen, Christine Ballivet (57). Ze heeft in geen dertig jaar in een vliegtuig gezeten. We associeerden haar dan ook eerder met het Renault-4-tje waarmee je haar vaak in Dornach bij de natuurwetenschappelijke sectie uit Lyon kunt zien aankomen. Ze is een kleine tengere vrouw met indrukwekkend grote werkhanden. Met haar soms wat schichtige voorkomen past ze niet zo op Schiphol. Na een shagje is ze snel weer opgekikkerd.
We hadden haar eigenlijk in Lyon willen opzoeken in het Institut Kepler, een klein antroposofisch natuurwetenschappelijk onderzoeksinstituut waar ze medeoprichtster van is. Maar ze blijkt voor een bijeenkomst van de Internationale Werkgroep Genenmanipulatie en Oordeelsvorming (Ifgene) zelf toch in Nederland te moeten zijn. Duits blijkt de taal te zijn waarin we ons gemeenschappelijk het best verstaanbaar kunnen maken. Ze spreekt uitstekend Duits, bedachtzaam, een beetje hees. Als het gesprek levendig wordt hoor je een enkele keer een paar Franse uitroepen en beginnen haar handen mee te praten.
‘Opgevoed in een intellectueel gezin – mijn vader was chirurg – waren de Duitse filosofen Hegel en Marx mij al vroeg vertrouwd. Maar Duits heb ik pas veel later geleerd, door het eindeloos lezen van Goethe en Steiner.’
‘Indertijd in Grenoble – ik was een jaar of 32 – maakte ik grote trektochten door de bergen, als een soort middeleeuwse pelgrimages. Ik stootte op Also sprach Zarathustra van Friedrich Nietzsche en het werd mijn lijfboek, ik had dat dag en nacht bij me. Ik raadde het mijn oude kameraden aan als het meest christelijke boek dat ik kende, maar ze wezen me resoluut af. In deze eenzame tijd gaf iemand me een vertaalde voordracht van Rudolf Steiner en ik merkte – ik geloofde mezelf bijna niet – dat ik zei: “waarom ook niet?” Ik heb die voordracht gelezen en vervolgens meteen de Geheimwissenschaft van Steiner gekocht. Tien jaar lang heb ik in mijn eentje antroposofie gestudeerd, omdat ik genoeg had van welke kliek dan ook. Alleen Xavier Florin kwam ik een enkele keer tegen. Zeven jaar lang heb ik in een elektronica-fabriek, deze keer als technisch medewerker, gewerkt en iedere avond ging ik na het werk naar de universiteitsbibliotheek en las alle geologische boeken die er waren. In het weekend trok ik de bergen in om te zien of de theorieën overeenkwamen met wat ik buiten kon herkennen. Uiteindelijk ben ik uit een vaag plichtsbesef toch de Antroposofische Vereniging gaan opzoeken. De dichtstbijzijnde groep was in Lyon en ik hield in een wetenschappelijke werkgroep meteen een inleiding over de Geheimwissenschaft en geologie.’
‘In de fabriek had ik inmiddels een soort van broederlijkheid gevonden, die ik in mijn jeugd en zeker bij mijn politieke kameraden nooit had meegemaakt. Als je aan de lopende band werkt is de WC de enige plek op het werk waar je aan de dwanghandelingen kan ontkomen. Ik was ziek van het werk, anorectisch, maar deze “plee-cultuur” gaf de gelegenheid om een bijzondere band met mijn collega’s op te bouwen. In plaats van plannen te smeden voor stakingen, maar wel weg van alle burgerlijkheid, was ik begonnen met een vorm van volwasseneneducatie. Ik had van thuis het onderscheid “denken mogen – niet-denken mogen” heel helder meegekregen, en ik ontdekte dat ik daar de lopende-bandwerksters, die dat niet meegekregen hadden, iets van kon bijbrengen! En zo ontstonden kleine denkopgaven die in de wandelgangen circuleerden. Toen me door de leiding aangeboden werd een opleiding te volgen om chef te worden heb ik pertinent geweigerd. Maar mijn dierbare lopendeband-vriendinnen zeiden: “Wij schamen ons dat je hier werkt. Je moet weg hier, dit is niet jouw plek; jij kan veel beter lerares worden!” Dat zíj dit zeiden, en niet mijn vader of de baas, was een lotsmoment voor me.’
Haar vingers rollen een shagje. Zij zoeken trouwens voortdurend iets te doen. Peinzend steekt ze de sigaret aan. Hij zal in het gesprek nauwelijks worden opgerookt.
‘In die tijd was er op een goed moment in Lyon open dag op de Vrije School. De liefde voor de wordende mens die ik daar tegenkwam in de omhulling van de prachtig ingerichte klassen, in de warmte van de leerkrachten, greep me diep aan. Ik werd op slag verliefd op de Vrije-Schoolpedagogie, en heb toen van de ene dag op de andere ontslag genomen. Men vertelde me dat er in Dornach een lerarenopleiding was. Met een beurs van Dornach en geld van mijn broer ben ik de opleiding gaan doen. Maar Dornach was een bezoeking. Ik kende geen mens, alles was vreemd en niemand ging echt op me in als ik een probleem had. Ik miste de tussenmenselijke warmte van de plee-cultuur en was bedrukt onder het gigantische tableau van wat je allemaal wel doen moest om een goed antroposoof te zijn. Xavier Florin had me gezegd: “Als je de moed kunt opbrengen om twee jaar in Dornach te zijn, doe dat dan: Frankrijk heeft het Duitse zo hard nodig.” Alleen daarom heb ik deze beproeving uitgehouden. Ik had er niettemin wezenlijke ervaringen, bijvoorbeeld in de lessen over jongeren van Heinz Zimmermann. Ook Goethe’s geologie was zo’n ervaring. Ik heb na flink afdingen in de tweedehands-boekwinkel een boek kunnen kopen waarin Goethe onder meer zijn stenenverzameling beschrijft. Door zijn nauwgezette liefde voor detail ging er een nieuwe wereld voor me open: iedere steen op zichzelf heeft zin, staat in een bepaalde verhouding tot vergelijkbare en andere stenen! De volgende keer dat ik de bergen in ging, kwam ik met dertig kilo stenen terug, want iedere steen werd plotseling interessant! Dit was het begin van mijn goetheanistische hartstocht. Als afstudeeropdracht koos ik voor de geologische werken van Goethe.’
‘In die tijd kwam ook Jochen Bockemühl, de leider van de natuurwetenschappelijke sectie aan het Goetheanum in Dornach, een cursus geven. Hij werd in één seconde mijn held. Ik kon zijn stappen volgen en mijn doel dichtbij houden, zonder onnavolgbare sprongen te moeten maken voor een onbereikbaar ideaal. Vooral de diep-menselijke manier van waarnemen in de natuur sprak me bijzonder aan als een christelijke verworvenheid. Sinds die tijd ben ik alle cursussen in het Glashaus – het gebouw van de natuurwetenschappelijke sectie in Dornach – gaan volgen, waarvoor ik me maar vrij kon maken.’
‘Na de lerarenopleiding ben ik terug naar Lyon gegaan en ben de vakken Duits, Engels en handenarbeid gaan geven op de Vrije School. In deze tijd werd ook de oprichting van het Kepler Instituut voorbereid door André Faussurier, een vooruitstrevende hoogleraar die zich met ecologie had beziggehouden maar met pensioen ging. Jean Paul Gelin, zijn assistent, werd gevraagd met het materiaal dat Faussurier achterliet, een eigen instituut op poten te zetten, en men vroeg ook mij om mee te doen. Uit enthousiasme heb ik direct ja gezegd, niet wetend waaraan ik begon. We hebben een eerste cursus geologie gegeven. Jean Paul experimenteerde al vele jaren met kristallisatiebeelden – een indirecte, beeldvormende methode om kwaliteiten van bloed of plantensap op het spoor te komen, die mij totaal vreemd was. Hij zag allerlei merkwaardige krachten in deze beelden, die mij niets zeiden.’
‘Ik heb begin jaren tachtig twee jaar op school gewerkt, maar het bleek niet mijn roeping om met de kleine kinderen te werken. Ik kon heel goed zien wat er te doen was, maar mijn constitutie stond in de weg om dat ook voor elkaar te krijgen. Het lukte me gewoon niet. Dat was een smartelijke ervaring. Met de ouders was het anders, die deden zeer geëngageerd mee met cursussen die ik gaf over Duitse taal, antroposofie en fenomenologie in de opvoeding. Ik vond het onverdraaglijk dat er goede of slechte ouders zouden bestaan, hetgeen een veel voorkomende mening op school was. Ik probeerde alle ouders te bereiken. Helaas bleek ik me hiermee op het terrein van mijn collega’s te begeven en dat kon natuurlijk niet. Ik begreep het, maar beleefde het toch als een pijnlijk gebrek aan broederlijkheid. Ik ben toen, tot mijn eigen verdriet, uit de school gestapt. Maar tot op de dag van vandaag heb ik goede contacten met ouders van de school. En ik blijf de Vrije-Schoolpedagogie het mooiste vinden wat er is.’
Het is stil. Haar shagje wordt opnieuw aangestoken. En even kan ze het niet laten om in het Frans te vragen of ze niet te veel praat. Als we zeggen dat dat de bedoeling is als je wordt geïnterviewd, lacht ze breed. En met een “eh bien, attends” pakt ze de draad weer op.
‘Ik ben me toen meer gaan verbinden met het Kepler Instituut. Een keerpunt in mijn verhouding tot de beeldvormende methoden was een rondreis langs een aantal zusterinstituten in Europa. Daarbij bezochten we ook het kristallisatielaboratorium van Haijo Knijpenga in Dornach. Hoe deze man over de bloedkristallisatiebeelden sprak, betekende voor mij een doorbraak: “Je ziet niet de ziekte in het beeld, maar hoe de betreffende mens met zijn ziekte omgaat.” Ineens zag ik dat het om de gestiek gaat, in plaats van om het direct herkennen van een kwaliteit van het etherlichaam of zo, het gaat om de waarneembare fenomenen.’
‘Niet lang daarna heb ik gevraagd of er geen werk voor me was op het kristallisatielaboratorium; ik wilde graag leren werken met de beeldvormende methoden. Ze bleken omhoog te zitten met een afgebroken onderzoek naar de werking van Bilzekruid, een belangrijke plant in de antroposofische geneeskunde. Er waren honderden kristallisatiebeelden beschikbaar, maar ik heb er niet één zelf gemaakt. Ik had ook geen contact met de planten. Eigenlijk was het een verschrikkelijke opgave, ik was regelmatig ten einde raad. Na veel geploeter, deels samen met degene die het onderzoek begonnen was, Ruth Mandera, heb ik na ruim een jaar mijn bevindingen op schrift weten te stellen. Haijo was onverbiddelijk: dit is gerommel in de marge, allemaal gefilosofeer, het moet tot beeld worden! Ik was totaal in de put. Heel langzaam drong het later tot me door wat hij had bedoeld. Het gaat niet alleen om de fenomenen, ik moet er ook iets van mezelf aan toevoegen. Het was een lotsproces waar we vervolgens doorheen moesten, Ruth, Haijo en ik. Uiteindelijk bleef er geen zin meer over van wat ik geschreven had, en werd alles door gemeenschappelijke activiteit gemetamorfoseerd. Het artikel is inmiddels – onder gemeenschappelijke naam – in Elemente der Naturwissenschaft gepubliceerd.’
‘Inhoudelijk had ik in Dornach niets geleerd van het kristalliseren, ik heb alleen als een kind de kunst kunnen afkijken als de anderen bezig waren. Terug in Lyon op het Kepler Instituut heb ik me de kunst eigen gemaakt, van de eerste beginselen af. Ik gebruikte sap van verse en bewaarde wortelen. Het heeft maanden geduurd tot ik in de techniek van de kristallisatiebeelden een zekere reproduceerbaarheid van de beelden bereikte en ik wist niet waarom ik dit allemaal deed. Het was een innerlijke drang die na verloop van tijd veranderde in een opgave die van buitenaf aan me werd gesteld, door het werk met de beelden zelf. Het gaf een zekerheid dat er wat ontstaan was.’
Begin jaren negentig kreeg Jean Paul Gelin voor het Kepler Instituut een opdracht van Weleda France met als doel om met behulp van beeldvormende methoden het optimale moment vast te stellen om kamille te oogsten. De wortel van deze plant wordt in de antroposofische geneeskunde veel gebruikt. We waren in de zevende hemel, want we konden ook ons eigen veldonderzoek doen. Mijn deelname werd niet betaald, maar ik ging meteen aan de gang met het uitgebreid bestuderen van de bladmetamorfose, met Jochen Bockemühl als begeleider. Het was heel spannend om dit parallel aan de kristallisatiebeelden te kunnen doen. In mijn rapportage verwees ik uitdrukkelijk naar het werk dat hieraan vroeger al in Dornach was verricht, maar dat gaf problemen. In Lyon mocht het geen Dornach zijn! Er kwam toen echter een bijeenkomst tot stand in Dornach, waarbij alle partijen aanwezig waren en waarbij besloten werd toch gezamenlijk verder te gaan. Het was een belangrijke ervaring dat ik aan deze samenwerking in broederlijkheid bij heb kunnen dragen.’
‘Tot mijn verbijstering kreeg Jean Paul kort daarna opdracht van Weleda France om in het onderzoek toch los van Dornach verder te gaan. We hebben vervolgens apart van elkaar verder gewerkt, wat voor mij een scheiding betekende tussen mijn vrienden in Dornach en mijn collega’s in Frankrijk. Voor mij was het ideaal van de natuurwetenschap slechts te bereiken door een weg te gaan van omvorming van de eigen ziel door de geesteswetenschap. In Dornach had ik uiteindelijk toch stappen op die weg kunnen zetten op basis van samenwerking, niet alleen op basis van ideeën zoals men in Frankrijk werkt. De samenwerking, onder andere met Haijo Knijpenga en Johannes Wirz van Ifgene en ook met Cornelis Bockemühl, de ecoloog, hoe moeilijk soms ook, is voor mij voorwaarde geweest, zelfs een uitdaging om iets in de natuurwetenschap voor de toekomst te verwerkelijken. Ook met Bockemühl had ik het soms moeilijk; als hij niet heel dicht bij de waarneming blijft, kan hij heel moeilijk te volgen zijn. Op een gegeven moment hebben we hem naar Lyon gehaald voor een cursus. We hadden besloten hem geen moment los te laten en we hebben na iedere voordracht met hem geëvalueerd. Hij bleek dat zeer te waarderen. Daar ontstond voor het eerst een samenwerking met hem op het menselijke vlak, een echte vriendschap. Ik was er erg blij over.’
‘Ik geloof dat het mijn roeping is samenwerking tot stand te brengen. Ik ben op dit moment met aardappelonderzoek bezig. Na het congres over genenmanipulatie in Dornach in 1997 vroeg Pia Malnoe, een vooraanstaand Zwitsers onderzoekster, me om haar met kristallisatiebeelden te helpen zicht te krijgen op de betekenis van genetische manipulatie bij aardappelen. Ze vroeg me of ik het kon verantwoorden om met transgene aardappelen te werken. Als het er om gaat in beeld te brengen wat je eigenlijk doet bij genetische manipulatie, dan heb ik daar geen enkel bezwaar tegen, integendeel. En ik heb de overtuiging dat het haar daar om ging. Ik heb ook Haijo Knijpenga gevraagd mee te doen. Het is niet mijn opgave de beste kristallisatiebeelden te maken, daar is Haijo veel beter in. Ook planten nauwgezet bestuderen of voordrachten houden, kunnen anderen veel beter. Wat ik kan bijdragen is het in beelden beschrijven van samenhangen. En ik kan iedereen verstaan, ik begrijp hoe de mensen werken, hoe ze voelen. Dat geeft me de mogelijkheid verbindingen te leggen. Dat is wel nodig ook, welke BD-boer wil er nu transgene aardappelen verbouwen? Ik begrijp wel dat Jochen Bockemühl zulke aardappelen liever niet op het Goetheanum-terrein heeft. En inderdaad, veel transgene aardappelen kunnen zich in het veld op een onverwachte manier “gedragen”. Ik heb ervaren dat dit ook voor de moleculairbiologen, die de plant alleen maar kennen van de schoonheid van het reageerglas en met wie ik buiten rondliep, een schokkende belevenis was. Op dat gebied, het probleem van het wezen van de plant dat mogelijk aangetast wordt, zijn ze plotseling zeer verbaasd.’
‘Die oprechte ethische vraag van Pia Malnoe moet toch gesteld kunnen worden: “Jullie antroposofen zijn toch specialisten op het gebied van de ethiek, welnu, mag ik genetisch ingrijpen bij de aardappel?” Dat was indrukwekkend, ook als wezenlijke bewustzijnsvraag in onze tijd. Op zo’n moment kan je niet met een automatisch antwoord komen. We hebben slechts kunnen antwoorden: “OK, laten we samen een weg gaan.’”
‘Mijn ideaal is om vanuit een fenomenologische grondhouding te werken aan dat soort vragen met een moraliteitsdimensie. Ik kan dat toelichten aan de hand van de geologie, niet bepaald een gebied waar je moraliteit zou verwachten. Ik was laatst in Noord-Italië, op een pas tussen een granietberg en een basaltberg. In het granietgesteente zijn de verschillende kristallen goed te onderscheiden en in het granietlandschap zijn paden duidelijk herkenbaar. Je kan zeggen dat het een kosmische kwaliteit heeft. Het kan goed zijn dat het basaltgesteente aan de andere kant vrijwel dezelfde chemische samenstelling heeft, maar het is ongevormd; alles is afgerond en onherkenbaar en je kunt er geen pad vinden. Het heeft als lava niet de tijd gehad om uit te kristalliseren. Je zou kunnen zeggen dat het een beeld is van een mislukte geboorte. Voor mij is het duidelijk dat van deze gesteenten soms een “lichtwerking” en een “duisterniswerking” uitgaat. Het is machtig dat hier in wezen sprake is van moraliteit, die je als werking in de gesteenten kan herkennen. De gesteenten spreken een michaëlische, christelijke taal. Maar tegelijkertijd kan je hier een natuurwetenschappelijke taal van de natuur verstaan. Misschien zijn er wel drie verschillende benaderingen, een antroposofisch-kosmologische, een goetheanistische en een materialistische, modelmatige. In hun zuivere vorm zijn ze geen van drieën vruchtbaar. Pas als ze elkaar versterken ontstaat er een werkelijkheid van het moment, zonder vooroordelen. Aan dergelijke inzichten probeer ik ook te werken in de cursussen die ik geef aan artsen en aan boeren in het Kepler-instituut, steeds met behulp van enkele van de duizenden stenen die ik inmiddels heb verzameld.’
‘Natuurlijk heb ik verschrikkelijke botsingen gehad met mijn ouderlijk milieu, zeker in de tijd dat dat voor mijn begrip burgerlijk was en symbool stond voor het kwade. Maar de antroposofie heeft me milder gemaakt. Het respect dat ik voor mijn ouders en mijn broer als mens wilde opbrengen, is toen gaan werken en heeft tot een geheel nieuwe verhouding geleid, eigenlijk vriendschap. Ze betreuren het natuurlijk nog steeds dat hun begaafde kind niet een mooie vrouw met gezin is geworden, en afgezien heeft van alles wat veelbelovend was. Maar wonderlijk genoeg is het gelukt weer dichter bij mijn ouders te komen, en ook bij mijn broer die hoogleraar moleculairbiologie is. Hoewel ze zelf geen verbinding voelen met de antroposofie, hebben ze me veel gesteund en ondersteund in moeilijke tijden. Als mijn vader gevraagd wordt wat zijn dochter doet zegt hij zonder omhaal: “Die is antroposoof.” En als ze dan vragen wat dat is, zegt hij: “Dat is een soort ecologie van het denken.” Ik vind dat hartverwarmend.’
‘Wat voor mij wezenlijk is in de antroposofie is samenwerking. Kijk naar de samenwerking tussen Ita Wegman en Rudolf Steiner in hun gezamenlijke boek Grondslagen voor een verruiming van de geneeskunde. Het is geschreven in een merkwaardige stijl, die noch kenmerkend voor Ita Wegman is, noch voor Rudolf Steiner. In echte samenwerking kan iets geheel nieuws ontstaan en krijgt ook vriendschap een nieuwe dimensie. Dat gaat niet zonder smart: wil iets nieuws kunnen ontstaan, dan moet je ook kunnen afzien van iets wat je lief is. Zo is ook het oprecht bedrijven van fenomenologie een biografisch proces. Ik heb het gevoel dat de karmische verhoudingen die daarbij een rol spelen nieuwe cultuurvormende krachten zijn.’
2 opmerkingen:
Beste Michel, dank je voor het interview met Christine Ballivet. Zij wordt woensdagmiddag in Frankrijk begraven. Hartelijk, Jelle
lieber michel,
auch von mir dnake, ich hatte den nachruf bei jelle schon gelesen und jetzt hier entdeckt, dass sie in ifgene mitgearbeitet hat und diese komischen versuche mit den transgenen kartoffeln. damals habe ich mich gewundert, dass dornach mit transgenen kartoffeln arbeitet, aber es kamen schöne ergebnisse mit den bildschaffenden methoden heraus.
herzlich
barbara
Een reactie posten