AntroVista verraste gisteren met een bericht over ‘Fusie scholen Noord-Holland’:
‘Zoals we eerder berichtten, zijn de besturen in de regio Noord-Holland voornemens met elkaar te fuseren. Als alles volgens plan verloopt, is per 1 januari 2013 de nieuwe organisatie een feit. Een nieuwe naam heeft de stichting al: Ithaka.
> Fusiebericht.
Op de meeste scholen kan het idee van de fusie ook op bijval van de ouders en docenten rekenen. Uitzondering hierop vormden de vrije scholen in Haarlem Zuid en Bergen. Daar leefde bij de lerarencolleges en medezeggenschapsraden de wens om naar alternatieven te kijken. De belangstelling ging daarbij in het bijzonder uit naar de lerarencoöperatie zoals die door de vrije school Utrecht wordt vormgegeven.
> Lerarencoöperatie Utrecht.
Haarlem Zuid besloot uiteindelijk toch met de fusie in te stemmen. Het docententeam en de medezeggenschapsraad in Bergen hebben het onderzoek naar alternatieven voortijdig moeten stoppen omdat hun bestuur, dat zij delen met de vrijeschool Alkmaar en Oudorp, een uittreding uit de fusie van Bergen niet in het belang van de stichting achtte.’
Voordat ik hierop doorga, eerst deze mooie ‘Promo
Steinerschool Alkmaar’, die is ‘geüpload door steinerschoolalkmaar
op 18 oktober 2012’ en die in vier minuten en vijf seconden een fraai inkijkje
biedt in de Rudolf Steinerschool Alkmaar:
Nu weer door met dat fusiebericht, dat is te vinden bij de vrijeschool Haarlem:
‘De vrijescholen in de regio Noord-Holland zijn in een vergevorderd proces om in de loop van 2013 bestuurlijk met elkaar te fuseren tot Stichting Vrijescholen Ithaka...
U kunt hier het fusiebericht downloaden.’
Maar niet alleen daar, ook op de website ‘Peripatos’ van
Annemarie Sijens staat onder ‘Nieuws’ van 15 oktober ‘Overdrachtsfusies van
vrijescholen’ vermeld:
‘Tien vrijescholen in Noord- en Zuid-Holland zijn in een vergevorderd proces om in de loop van 2013 bestuurlijk met elkaar te fuseren tot Stichting Vrijescholen Ithaka. Op 12 oktober is het 2e conceptfusiedocument verspreid. Op 6 november vergaderen de bestuursvertegenwoordigers over de tekst van het definitieve fusiedocument. In Fusiebericht 4 Noord Holland stellen de tien scholen zich voor.
Eind september heeft het Ministerie van OCenW haar goedkeuring aan de overdrachtsfusie van de Vereniging Onderbouw Vrije School Groningen, bevoegd gezag van De Widar Vrijeschool, aan Stichting Vrijescholen Athena gehecht. Eind dit jaar zullen de bestuurders van Widar en Athena de overdrachtsakte tekenen en is de fusie per 1 januari 2013 een feit.
Stichting Vrijescholen Athena bestaat dan uit 14 vrijescholen met in totaal ca 1900 leerlingen.’
Het tweede bericht betreft dus een andere fusie dan het
eerste. Ik geef nu weer wat er in dat vierde fusiebericht staat:
‘Tien vrijescholen onder één bestuur
Fusiebericht 4
20 september 2012
Dit fusiebericht is bestemd voor bestuurders, leraren en ouders van kindern op de vrijescholen (PO) in Alkmaar, Bergen, Oudorp, Haarlem, Hillegom, Hoofddorp, Hoorn, Pumerend en Zaandam. De eerdere drie fusieberichten zijn alleen onder bestuurders, directeuren en leraren verspreid.
Besturenfusie
De vrijescholen in de regio Noord-Holland zijn in een vergevorderd proces om in de loop van 2013 bestuurlijk met elkaar te fuseren tot Stichting Vrijescholen Ithaka. Elders in dit fusiebericht stellen de scholen zich beknopt aan u voor. Ze zullen dit begin 2013 uitgebreider doen.
Waarom fuseren?
Het belangrijkste motief voor de fusie is de wens om het vrijeschoolonderwijs te continueren en te professionaliseren. Een besturenfusie geeft scholen de mogelijkheid om hun krachten te bundelen. Daarbij is het belangrijk om de menselijke maat te behouden en ervoor te zorgen dat de identiteit van de eigen school behouden blijft.
Een stichting die tussen de 1500 en 2500 leerlingen heeft, is groot genoeg om een professioneel bestuurder en een bescheiden staf aan te stellen. De Ithakascholen denken aan drie parttime medewerkers op het gebied van financiën, personeelszaken en kwaliteitszorg. Zo’n staf maakt het mogelijk om deze zaken bovenschools te organiseren en daardoor de kwaliteit te verbeteren, de scholen te ontlasten en kostenbesparend te werken. Daarnaast omvat de staf een administratief medewerkster.
Kort samengevat betekent de fusie:
– Van “lekenbestuur” naar professioneel bestuur;
– Uitwisseling van kennis, kunde en inspiratie;
– Gedeelde scholing en begeleiding;
– Efficiëntere en goedkopere bedrijfsvoering;
– Minder kwetsbaar zijn.
De afgelopen jaren zijn fusies regelmatig negatief in het nieuws geweest. Laten we niet vergeten dat het hier vaak megafusies betrof en dat er in de afgelopen tien jaar ook heel succesvolle besturenfusies zijn gerealiseerd. Ook van vrijescholen. In het midden en zuiden van het land is Stichting Pallas met 14 scholen ontstaan, in het noordoosten Stichting Vrijescholen Athena met 13 scholen en in het zuidwesten Stichting Vrije Scholen Regio Rotterdam met 4 scholen. Om van meet af aan de expertise van een bestaand bestuur te kunnen benutten, is gekozen voor een personele unie met Stichting Vrijescholen Athena op bestuurs- en Raad van Toezichtniveau.
Wat ging eraan vooraf?
De eerste fusiebesprekingen
Het begon in 2001. Toen gingen de vrijescholen in Bergen, Alkmaar en Oudorp op in één bestuurlijk verband. Samen met de vrijescholen in Hoorn, Purmerend en Zaanstad startten ze in 2004 een onderzoek naar mogelijke fusiepartners. In eerste instantie overlegden deze zes vrijescholen met elkaar. Later werden ook de Amsterdamse vrijescholen hierbij betrokken. In 2010 is de eventuele samenwerking met de regionale besturen in Noord Holland en met Stichting Vrijescholen Athena onderzocht. Hieruit bleek dat de vrijeschoolse identiteit alleen volledig tot zijn recht zou blijven komen als er alleen met andere vrijescholen gefuseerd zou worden. Daarom hebben de bestuurders van de scholen de bestuurder van Athena eind 2011 gevraagd om de mogelijkheden van een besturenfusie te onderzoeken. Op grond van dit onderzoek spraken deze bestuurders de voorkeur uit voor een personele unie op bestuurs- en Raad van Toezicht-niveau met het goed functionerende Athena. Kort daarna sloten zich hier nog vier vrijescholen bij aan: de twee Haarlemse vrijescholen en die in Hillegom en Hoofddorp. De fusiebesprekingen raakten daarmee in een stroomversnelling.
Stappen sinds begin dit jaar
Dit voorjaar tekenden de acht stichtingsbesturen een intentieverklaring. Hierin staat dat ze de intentie hebben om in 2012 een besluit over de besturenfusie te nemen. Na het tekenen van deze verklaring vond een onderzoek van de acht stichtingen plaats. In een “Doorkijk door de scholen” beschreef de fusiebegeleider de kwaliteitszorg, de huisvesting, de personele en de financiële situatie van de stichtingen. Inmiddels is ook het conceptfusiedocument verspreid. Dit document bevat onder meer:
– de motieven, doelstellingen en besluiten voor de fusie;
– de besluitvormingsprocedure;
– de samenstelling van de werkgroepen;
– de namen van de documenten waaraan de werkgroepen werken;
– een beschrijving van de nieuwe organisatie.
Dit document is op alle scholen met de leraren en (G)MR besproken. De feedback op het document wordt door de directeuren gebundeld en voor 1 oktober aan de fusiebegeleider doorgegeven die dit vervolgens verwerkt.
Een blik vooruit
Op 17 oktober vergaderen de bestuursvertegenwoordigers van de scholen over de inhoud van het definitieve fusiedocument. Voor eind oktober stuurt de fusiebegeleider dit document aan de bestuurders en directeuren. Zij vragen hun (G)MR vervolgens om instemming met de fusie. De beknopte besluitvormingsprocedure staat in het volgende fusiebericht dat rond dezelfde tijd verschijnt.
Wie hebben de regie?
Er is een stuurgroep ingesteld die de taak heeft om de voortgang van de fusie te bewaken, de noodzakelijke documenten op te (laten) stellen en de besluitvorming voor te bereiden. De stuurgroep bestaat uit: Geert Looyschelder (Bestuurder Athena), Eric de Wit (bestuurder Haarlem en Hillegom, tevens vertegenwoordiger van Hoofddorp) Cees Brockhus (bestuurder Alkmaar, Bergen en Oudorp), Marc Wit (bestuurder Zaanstreek, tevens vertegenwoordiger van Purmerend en Hoorn), Bart Wolles (MR Haarlem Noord), Wilfra Marseille (MR Haarlem Noord), Maartje Syrier (directeur Zaanstreek) en Hans Haverkamp (directeur Alkmaar). Fusiebegeleider is Annemarie Sijens. De stuurgroep bereidt de vergaderingen van de bestuursvertegenwoordigers voor.
Werving beoogde bestuurder
De werving van de beoogde voorzitter van het College van Bestuur (CvB) van Stichting Vrijescholen Ithaka is in handen van organisatieadviesbureau Van Beekveld & Terpstra. Zij hebben al met enkele van de Noord-Hollandse vrijescholen gewerkt en zijn geworteld in Noord-Holland. Een van de eerste stappen is het benoemen van een benoemingsadviescommissie (BAC) waarin alle geledingen zijn vertegenwoordigd. Deze BAC zal in ieder geval bestaan uit een lid van een (G)MR, een directeur, een bestuurder van een van de Noord-Hollandse stichtingen en een lid van de Raad van Toezicht van Athena. Het is de bedoeling dat de beoogde voorzitter van het CvB van Ithaka zo spoedig mogelijk start. Tot de fusiedatum zal hij als kwartiermaker werken. Pas op de fusiedatum wordt hij tot voorzitter van het CvB van Ithaka benoemd.
Inzet Geert Looyschelder
De personele unie op bestuursniveau houdt in dat de voorzitter van het CvB van Ithaka vicevoorzitter wordt van het CvB van Athena. Geert Looyschelder, de bestuurder van Athena, wordt vicevoorzitter van het CvB van Ithaka. Met hem is afgesproken dat hij zich tot de benoeming van de kwartiermaker een dag per week voor Stichting Vrijescholen Ithaka zal inzetten. Het afgelopen jaar heeft Geert Looyschelder alle scholen al minstens een keer bezocht. Dit najaar woont hij op verzoek van bestuur / directie de ouderavonden over de fusie bij. Zo krijgen ook ouders de gelegenheid kennis met hem te maken en hun vragen over de fusie te stellen.
Prijsvraag
Voor de vakantie heeft een jury onder voorzitterschap van Dick Bruin een naam voor de stichting in oprichting gekozen: Stichting Vrijescholen Ithaka. Ithaka is het eiland waar de Griekse held Odysseus woonde en waarnaar hij na vele omzwervingen terugkeerde. Om straks als stichting naar buiten te kunnen treden is er nog een goed logo en een passende huisstijl nodig. De stuurgroep heeft besloten ook hiervoor een prijsvraag uit te schrijven en nodigt grafisch ontwerpers onder ouders, vrienden en partners uit om zich voor 1 oktober met enkele voorbeelden van eerdere ontwerpen bij de voorzitter van jury te melden. Dan weet zij hoeveel inzendingen ze kan verwachten. De inzendingstermijn sluit op 1 november 2012. Daarna buigt de jury zich over de ingezonden ontwerpen. De jury bestaat uit de leden van de werkgroep Identiteit. Voorzitter is Lia Visser, lia@waterlandschool.nl.
De tien scholen
Hieronder stellen de tien Noord-Hollandse vrijescholen die mogelijk samen Stichting Vrijescholen Ithaka gaan vormen zich aan u voor.
De sterrenzanger
De Sterrenzanger is een kleine, knusse school in een mooie groene wijk in Alkmaar-Oudorp. We hebben een enthousiast team van leraren dat openstaat voor nieuwe ontwikkelingen. Ons schoolgebouw is onlangs grondig gerenoveerd en heeft een frisse en open uitstraling. De oudergroep is positief en betrokken. Met dit alles alles bieden we de kinderen een fijne en motiverende omgeving waar z e zich thuis kunnen voelen. De school heeft ongeveer 160 leerlingen. www.vrijeschooloudorp.nl.
Rudolf Steinerschool Alkmaar
Dagelijks vinden zo’n 250 leerlingen uit de buurt en de omliggende dorpen hun weg naar onze school. Het organisch vormgegeven gebouw en het ruime lommerrijke schoolterrein liggen in de wijk Daalmeer in Alkmaar-Noord. Wij willen een moderne, eigentijdse vrijeschool zijn, waarin kinderen op respectvolle wijze met elkaar leren samenwerken. Zo’n 30 enthousiaste medewerkers (leraren en ondersteunend personeel) spannen zich daar voor in, vanuit de gedachte: “onderwijs is geen emmer vullen, maar een haardvuur ontsteken”. www.vrijeschoolalkmaar.nl.
Adriaan Roland Holstschool Bergen
De Adriaan Roland Holstschool Bergen bestaat al sinds 1947. De school ligt prachtig midden in een woonwijk in het dorp Bergen, door groen omgeven. Met de gemeente zijn we in gesprek over de mogelijkheden om ons gebouw te renoveren naar moderne maatstaven. De school telt op dit moment 201 leerlingen, verdeeld over 3 kleuterklassen en klas 1 t/m 6. Met 22 leraren vormen we een enthousiast team dat dagelijks aan het werk is om goed, eigentijds vrijeschool onderwijs te geven, onder het motto: Daar komt leren tot leven. Betrokken ouders ondersteunen ons in de organisatie. Binnenkort hopen we onze nieuwe website te presenteren: nu nog: www.vrijeschoolbergen.nl.
De vrije School Zaanstreek
“Worden wie je bent, open voor de toekomst."
De Vrije School Zaanstreek staat in Zaandam en heeft ongeveer 190 leerlingen. www.vrijeschoolzaanstreek.nl.
Rudolf Steinerschool
De Rudolf Steinerschool in Haarlem Zuid bestaat sinds 1947 en is gevestigd in een mooi gebouw dat in de loop der jaren is aangepast aan de eisen van de moderne tijd en is meegegroeid met de bovenbouw (het VO), grotendeels in hetzelfde pand gevestigd. Er is sprake van een intensieve samenwerking met het Rudolf Steiner College en de laatste jaren is de doorstroming vanuit de zesde klas naar het voortgezet vrijeschoolonderwijs ook substantieel. De school heeft rond de 225 leerlingen (3 kleuterklassen, 6 klassen), ruim 25 full time en part time vrijeschool leerkrachten en is volop bezig een kwaliteitsslag te maken, waarbij natuurlijk aan de eisen van de onderwijsinspectie voldaan moet worden, maar er ook alles aan gedaan wordt het typische vrijeschool-karakter te behouden. De zorg die de school opnieuw heeft vormgegeven is uniek: ook heileuritmie maakt deel uit van het palet dat leerlingen kan worden aangeboden. Daarnaast is de school in het bijzonder trots op de tuinbouw die op loopafstand van de school op Vrij Waterland wordt vormgegeven. www.vrijeschoolhaarlem.nl.
Vrije School Kennemerland en Vrije School Kleverpark
De laatste jaren is de Vrije School Kennemerland in Haarlem Noord enorm gegroeid! Onze hoofdlocatie bevindt zich aan de Weltevredenstraat (3 kleuterklassen en klas 1 tot en met 6) en in september 2011 is er een nevenvestiging gestart: de Vrije School Kleverpark aan de Wouwermanstraat (3 kleuterklassen en klas 1 tot en met 3). Dit tweede lespunt van de VSK zal naar verwachting van onderaf aangroeien tot een volledige onderbouw. Beide scholen worden geleid door directeur Francien Kleemans. Een enthousiast en bekwaam team is op beide locaties hard aan het werk. Op onze school zitten in totaal 400 kinderen uit Haarlem Noord, Haarlem Centrum, Santpoort, Bloemendaal, Overveen, Velsen en Velserbroek. www.vrijeschoolhaarlem.nl.
De Toermalijn
De Toermalijn, vrijeschool voor de Bollenstreek, bestaat dit jaar 21 jaar. Wij zijn onze derde ontwikkelingsfase ingegaan. De Toermalijn heeft augustus 2012 een naar onze wensen verbouwd gebouw betrokken waar ruimte, licht en rust de kenmerken zijn. Inpandig is er veel hout verwerkt waardoor de school een natuurlijke uitstraling heeft. Het schoolplein wordt een groen en uitdagend plein waar de natuurbeleving een belangrijk aspect is. De Toermalijn is een regio school, 1/3 van onze populatie komt van buiten Hillegom. Binnen de muren van de Toermalijn is ook een peuterspeelzaal en een buitenschoolse opvang gehuisvest. De Toermalijn wil een school zijn waar je mag worden wie je bent in de wereld van morgen. De school staat in Hillegom en heeft ongeveer 140 leerlingen. www.de-toermalijn.nl.
Michaël School Haarlemmermeer
In het Schooljaar 2011-2012 is een nieuw team gestart op de Michaël School Haarlemmermeer. De school staat in de steigers. We bouwen aan de doelstelling van het team het vrijeschoolonderwijs in kleine klassen op een moderne manier vorm te geven. In een tijd waarin steeds meer mensen op zoek zijn naar een goed evenwicht en duurzaamheid in alle opzichten is evenwicht tussen traditie en vernieuwing essentieel. De school staat in Hoofddorp en heeft ongeveer 55 leerlingen. www.michaelschoolhaarlemmermeer.nl.
Westfriese Vrije School Parcival
Leren, durven en doen! In spel, toneel en muziek, maar ook bij taal en rekenen.
De Westfriese Vrije School Parcival staat in Hoorn en heeft ongeveer 200 leerlingen. www.parcival-hoorn.nl.
Waterlandschool
Onze school ligt midden in een woonwijk en met dank aan subsidie van Jantje Beton hebben we het kale, betegelde plein kunnen omtoveren tot een speelschoolplein voor de school en voor de buurt. Samenwerken met de buurt gaat niet vanzelf, als vrijeschool ondervinden we vooroordelen waar we mee te dealen hebben. Als start spelen we nu wel samen in dezelfde tuin en beheren we samen dat. Een groot verschil met de start van Stichting Ithaka, waarbij de samenwerking enthousiasmerend werkt. De Waterlandschool staat in Purmerend en heeft ongeveer130 leerlingen. www.vswaterland.nl
Vragen en opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen over de fusie hebben, dan kunt u die aan de directeur van uw school stellen of eventueel aan de stuurgroep via peripatos@kpnmail.nl.
Agenda
19 september: MR-platform
20 september: werkgroep identiteit
24 september: werkgroep directiestatuut
24 september: stuurgroep
25 september: werkgroep financiën
26 september werkgroep GMR
1 oktober: deadline reacties op conceptfusiedocument
9 oktober: werkgroep personeelszaken
9 oktober: directeurenoverleg
10 oktober: werkgroep financiën
15 oktober: stuurgroep
17 oktober: bestuursvertegenwoordigers
Het fusiebericht is een uitgave van de stuurgroep. De redactie ligt bij de fusiebegeleider. Het volgende fusiebericht verschijnt eind oktober.’
Laten we nu nog even terugkeren naar het bericht bij
AntroVista, want daar was sprake van de lerarencoöperatie zoals die door de
vrijeschool Utrecht wordt vormgegeven, inclusief link. Die leidt naar deze
interessante webpagina, ‘Lerarencoöperatie’ betiteld, waarin voornamelijk een
verhelderend artikel uit het tijdschrift van de Vereniging Bijzondere Scholen
(VBS) uit 2005 wordt weergeven:
‘Inleiding
De Vrije School Utrecht is de eerste school in Nederland waar de zeggenschap over de school formeel in handen is van de leerkrachten en overige medewerkers en wel in de vorm van een coöperatie.
Op 8 maart 2006 is de stichting De Vrije School Utrecht omgezet in de Coöperatie De Vrije School Utrecht U.A.
Hiermee is een lang proces van het zoeken naar de juiste vorm om met name de leerkrachten een bepalende stem te geven in het beleid van de school afgesloten. De coöperatie biedt tevens de vorm waarbinnen het door ons gewenste pedagogisch ondernemerschap uitgewerkt kan worden.
Onderstaand artikel biedt u de achtergronden van het “waarom?” van de lerarencoöperatie.
Volledige betrokkenheid van onderop
De Vrije School Utrecht werkt aan lerarenzelfbestuur in de vorm van een coöperatie
Emmanuelle Silvius
Lerarenzelfbestuur is een bekend begrip voor Vrije Scholen. Lerarenzelfbestuur in de vorm van een lerarencoöperatie is wel een noviteit. De Vrije School Utrecht verwacht dit jaar een coöperatie van leraren op te richten. De statuten en het huishoudelijk reglement van de coöperatie liggen momenteel voor ter besluitvorming. Als alle betrokkenen groen licht geven, start het team in het nieuwe schooljaar als coöperatie i.o. (in oprichting).
Van feitelijk naar formeel lerarenzelfbestuur
Tien jaar geleden besloot de Vrije School Utrecht met lerarenzelfbestuur te werken. Na de pioniersfase waarin het bestuur van de stichting een grote invloed had, leefde zowel bij het team als het bestuur de behoefte om de organisatie van de school te herzien. De eenheid van het pedagogische en bestuurlijke proces, waarbij het algemeen bestuurlijk beleid zich volledig moet richten naar het pedagogische beleid, was het uitgangspunt voor de nieuwe organisatieschets. Vertaald naar de praktijk betekende dit vertrekpunt dat de leraren leidend werden in het besturen van de school. Aangezien zij zelf niet de tijd en – in sommige gevallen – de specialistische kennis hadden om al het werk zelf te doen, werd het lerarenbestuur aangevuld met ouders of professionals van buiten de school. Deze laatste groep vormde het formele bestuur (de stichting die de school in stand houdt). Leraren en bestuursleden vormden samen de beleidsvergadering, die het feitelijke bestuursorgaan was. De uitvoering van het bestuurlijke werk werd verdeeld over diverse werkgroepen.
Tien jaar lang was er dus sprake van een feitelijk lerarenzelfbestuur. De verantwoordelijkheden van de leraren waren namelijk niet geformaliseerd. Deze situatie begon dan ook op een aantal punten te knellen. Begin 2004 werd besloten dat het lerarenzelfbestuur zoals dat in de praktijk al bestond, verbeterd moest worden op een aantal punten: de school was op zoek naar een vorm die meer transparantie, een snellere besluitvorming en meer discipline zou waarborgen. Drie opties werden verkend:
– Leraren opnemen in het bestuur van de Stichting Vrije School Utrecht
– Een lerarencoöperatie vormen
– Een maatschap vormen
De coöperatie in het onderwijs biedt een breed scala aan mogelijke toepassingen: een groep schoolbesturen kan coöpereren op een of meer deelbelangen. We spreken in dit geval van een coöperatie van rechtspersonen. Daarnaast kan een coöperatie ook gevormd worden door natuurlijke personen. De coöperatie van leraren – of van onderwijspersoneel in bredere zin – is hier een voorbeeld van. Vanuit een aantal belangrijke bewegingen in het onderwijs is de VBS gestart met het ontwikkelen van het model van een lerarencoöperatie. Het organiseren van ruimte voor professionals, betrokkenheid van onderop en pedagogisch ondernemerschap onder leraren waren leidend hierbij.
De keuze voor de coöperatie
Al vrij snel viel de keuze op de coöperatie. Deze vorm sprak het meeste aan. Het coöperatieve model bevat twee belangrijke elementen die de kern raken van het Vrije School onderwijs:
– De autonomie van de leerkracht is het uitgangspunt: de leraar moet vanuit zijn eigen inzicht en professionaliteit vorm geven aan het onderwijsproces.
– Het primaire proces moet leidend zijn in het algemeen bestuur en beheer van de school.
Verder bood de coöperatie het beste antwoord op de punten waar het lerarenzelfbestuur dat feitelijk al in de praktijk werd gebracht in de school, verbeterd moest worden: meer transparantie, een snellere besluitvorming en meer discipline.
Ik ben er hartstikke trots op dat we als team besloten hebben de verantwoordelijkheid te willen dragen voor ons eigen beleid en dat we daarbij van onderen naar boven werken in plaats van andersom, zoals meestal de norm is.
Ron Boels, leerkracht Vrije School Utrecht
De keuze voor een variant
Het model van de lerarencoöperatie kan op diverse manieren ingevuld worden. De varianten bewegen zich van volledig lerarenzelfbestuur (de coöperatie wordt bevoegd gezag van de school, de leraren worden verantwoordelijk voor de totale organisatie) tot zelfsturing op (een aantal aspecten van) het primaire proces.
Aanvankelijk wilden de medewerkers van de Vrije School Utrecht de zelfsturing in de coöperatie alleen op het primaire proces richten en de coöperatie van leraren niet tot bevoegd gezag te maken van de school. Dit leek de meest voor de hand liggende en eenvoudige variant:
– De bestaande stichting kon in stand blijven.
– De leraren coöpereerden alleen op dat stuk waar zij verantwoordelijkheid wilden dragen: het primaire proces.
In het wegen van de diverse varianten met de uitgangspunten die de medewerkers hadden opgesteld, werd echter gaandeweg duidelijk dat de meest verregaande variant van het model de meest heldere en simpele variant was.
De “lichte” variant (alleen coöpereren op het primaire proces) bleek bij het nader onderzoek zeer zware consequenties te hebben voor de rechtspositie van leraren. Verder zou het bestuur van de stichting juist meer invloed krijgen dan in de huidige situatie, hetgeen nu juist niet de beweging was die men wilde maken.
Het keuzeproces mondde dus uit in het besluit dat de leraren in de coöperatie de totale verantwoordelijkheid voor de school op zich gaan nemen. Dat wil niet zeggen dat ze ook alles zelf doen. Zo gaan de leraren zich niet bezig houden met het financieel management en de administratie.
Tenslotte dient nog het volgende opgemerkt te worden: tot nu toe spreken we over een coöperatie van leraren; zij zijn immers de dragers van het primaire proces en daarmee leidend in de school. Met het besluit dat de coöperatie bevoegd gezag van de school wordt, is bepaald dat alle medewerkers met een vast dienstverband lid van de coöperatie zijn. In concreto gaat het om 24 personeelsleden, variërend van leraren, klassenassistenten tot de conciërge.
Tegenwoordig wordt er in onderwijsland veel gesproken over pedagogisch ondernemerschap. Wij willen dat op de Vrije School Utrecht heel serieus nemen, tot op het juridische niveau toe. Wij voelen ons pedagogisch ondernemers met een gezamenlijk doel. Daarom hebben wij ons verenigd in deze lerarencoöperatie. De pedagogie bepaalt het beleid (en economische en politieke belangen zijn daaraan ondergeschikt). Bij ons ontstaat beleid dus echt op de werkvloer. Het management voert dat beleid uit. Daardoor werk ik dus met een zeer gemotiveerd team!
Janneke van der Torn, schoolleider Vrije School Utrecht
De rol van de ouders in de coöperatie
De ouders houden een rol in de MR. Zij “verliezen” hun rol in het bestuur van de school. Dit laatste heeft echter weinig stof doen opwaaien. De huidige stichting staat ver van de ouders af. Het bestuur vormt een redelijk gesloten clubje waarin de bestuursleden door coöptatie gekozen worden De laatste jaren waren zeer weinig ouders actief in het bestuur.
Wat de ouders wel zeer belangrijk vonden bij het inrichten van de coöperatie, was het organiseren van goed toezicht op de coöperatie (Raad van Toezicht).
Uitgangspunt is dat de leerkrachten als professionals daadwerkelijk verantwoordelijkheid willen en kunnen nemen voor hun school. De coöperatie maakt dit in de rechtsvorm mogelijk. Daar iedereen lid is van de coöperatie, is een ieder mede-eigenaar van de school. Hierdoor kan elk lid ook daadwerkelijk invloed uitoefenen op het beleid van de school.
Harrie Stokkel, bestuurslid Vrije School Utrecht
Veranderingen ten opzichte van de huidige situatie
Zoals gezegd, werkt de Vrije School Utrecht al tien jaar met lerarenzelfbestuur. Wat dat betreft lijkt met de coöperatie geen grote omwenteling tot stand te worden gebracht. De school trekt een jas aan die haar past. Wel wordt op een aantal punten meer helderheid en structuur gebracht. Dit zorgt al met al toch voor veranderingen ten opzichte van de huidige situatie:
– Lidmaatschap van de coöperatie is niet verblijvend. Alle medewerkers denken en beslissen mee in de algemene ledenvergadering. Deelname aan de zogenaamde beleidsvergadering die tot nu toe een belangrijke rol vervulde, was niet verplicht. In de praktijk nam ongeveer de helft van team deel aan deze maandelijkse vergadering. Dit gegeven hoeft geen probleem te vormen voor de coöperatie. Een (coöperatieve) vereniging kent altijd meer en minder actieve leden. In de lerarencoöperatie draagt het geheel (de ALV en het daaruit gekozen bestuur) verantwoordelijkheid voor de koers van de school, maar niet iedereen hoeft even actief een rol te spelen.
– In het verleden werd de school geleid vanuit verschillende mandaatgroepen. Deze vervallen nu. De dagelijkse leiding voor de coöperatie ligt op één plek: bij het coöperatiebestuur. Wel kunnen (eventueel) werkgroepen blijven bestaan.
– De taak van de schoolleider wordt uitgebreid met een bestuursverantwoordelijkheid voor de coöperatie. Bestuur en dagelijkse leiding van de coöperatie zijn namelijk in elkaar geschoven gezien de kleine schaal van de school.
– Er wordt veel meer gekoerst op professionalisering van de organisatie. Het oprichtingsproces van de coöperatie heeft het team veel bewuster gemaakt van de expertise die nodig is om een school goed te runnen.
– Het feit dat de verantwoordelijkheid van de teamleden geformaliseerd wordt, brengt een cultuuromslag met zich mee: teamleden moeten elkaar durven aanspreken op taken en verantwoordelijkheden.
Lerarenzelfbestuur is voor mij altijd een vanzelfsprekend onderdeel geweest van de Vrije School Utrecht.
Het was echter eerder een gevoel dan een bewust kunnen hanteren van de verschillende praktische en juridische kanten van dit alternatieve concept. Door de afgelopen twee jaar met al die verschillende vormen, vanwege het omvormingsproces te moeten worstelen, is het wel echt gaan leven.
Ron Boels, leerkracht Vrije School Utrecht
Dialoog en discussie in het oprichtingsproces
Terugkijkend op het oprichtingsproces geven de bestuursleden in spe aan dat er twee belangrijke discussiepunten waren:
De bevoegdheden van de Raad van Toezicht
Belangrijkste vraag was of de Raad van Toezicht zelfstandig mag ingrijpen en het bestuur kan overnemen in lastige situaties. Dit was vooral een belangrijk punt voor de ouders uit de MR. Zij stonden erop dat er stevig toezicht georganiseerd zou worden. Uiteindelijk is er niet voor gekozen om de Raad van Toezicht de bevoegdheid te geven zelfstandig in te grijpen. Het team vond dat dit model teveel het coöperatieve uitgangspunt zou aantasten: het team is zélf volledig verantwoordelijk voor het goed runnen van de school. In lastige situaties kan het team wel de Raad van Toezicht vragen om te adviseren en te bemiddelen. Het initiatief ligt dan echter bij de school.
De samenstelling van het bestuur
De ouders wilden heel graag één bestuurder, die tevens de dagelijkse leiding heeft. Deze wens kwam voort uit de behoefte om één aanspreekpunt en eindverantwoordelijke te hebben voor de school. Bij twee of meer bestuursleden viel er wat te zeggen voor een oneven aantal. Feit is wel dat de derde plek een zinvolle invulling moest krijgen. Uiteindelijk is gekozen voor een tweekoppig bestuur, waarbij de ene bestuurder (huidige schoolleider) aanspreekpunt is voor de ouders. De andere bestuurder is belast met zaken op het gebied van het beheer en de financiën.
Leren in de praktijk
Alle betrokkenen zijn nu met elkaar gekomen tot een set van afspraken. Deze zijn weergegeven in de statuten en het huishoudelijk reglement. Van een aantal spelregels zal de praktijk moeten leren of het zo goed werkt. Wellicht moeten een aantal afspraken nog onderweg veranderd of aangescherpt worden.
Op de volgende vragen moet de ervaring het antwoord vormen:
– Zijn alle leraren in staat om op bepaalde momenten hun werknemerspet af te zetten en vanuit de helikopterview van een beleidsmaker naar de schoolorganisatie te kijken?
– Wat is de best passende en meest praktische overlegstructuur in de coöperatie? Kan het aantal algemene ledenvergaderingen en werkgroepen tot een efficiënt minimum beperkt worden?
– Hoe gaat de precieze invulling van de taak van het coöperatiebestuur zich vormen?
– Hoe kunnen de leden van het coöperatiebestuur het beste beoordeeld worden in hun functioneren als medewerker?
– Leidt de coöperatie daadwerkelijk tot een totaalvisie op de schoolorganisatie en het integraal aanpakken van processen? Oftewel: is de coöperatie een antwoord op de huidige situatie waarin zaken teveel op onderdelen worden gedaan (en de integraliteit dus mist) en ad hoc gebeuren?
De tips die de Vrije School Utrecht meegeeft aan de scholen die een lerarencoöperatie willen oprichten:
1. Probeer zo snel mogelijk in kleine groepen te werken aan de inrichting van de coöperatie. Dit waarborgt een actievere deelname van alle betrokkenen, meer durf om met vragen te komen en meer gelegenheid om dieper in de materie te duiken. Kortom, een concretere en meer spannende werkvorm voor de teamleden.
2. Werk zoveel mogelijk met beelden (visualisering) en voorbeelden uit de dagelijkse praktijk. Teamleden praten en denken niet in bestuurlijk-juridische termen. Voor hen heeft bijvoorbeeld het woord “verantwoordelijkheid” een andere lading dan voor bestuurders (onderscheid formeel-informeel, onderscheid eigenaar-werknemer).
3. Betrek de MR zoveel mogelijk. Hoewel dit het proces kan vertragen, betaalt het zich – als het goed is – terug in de besluitvorming: het model is helder voor iedereen, de MR heeft kunnen meedenken bij de invulling, er is draagvlak gecreëerd. Verder leert de ervaring dat de nauwe betrokkenheid van de MR het proces verdiept en aanscherpt.
4. Maak een realistisch tijdpad en zet niet alles op alles om door het proces heen te jagen. Het duurt altijd langer dan je vooraf wilt en plant. Ondanks het feit dat de Vrije School Utrecht al tien jaar werkt met lerarenzelfbestuur en de gedachte niet nieuw is voor het team, kost het hele denk-, werk- en besluitvormingsproces toch nog veel tijd!
Dit artikel is gebaseerd op een gesprek met Harrie Stokkel en Janneke van der Torn. Zij zullen samen het eerste coöperatiebestuur gaan vormen.
Mocht u meer willen lezen over het model en de achtergronden van de lerarencoöperatie, dan verwijzen wij u naar het artikel dat binnenkort in NTOR zal verschijnen. U kunt een exemplaar van dit artikel opvragen bij Emmanuelle Silvius (070-331 52 53 en silvius@vbs.nl).
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit VBSchrift, juni 2005’
Verder heb ik nog Duitstalige berichten. Weekblad ‘Das
Goetheanum’ heeft verrassenderwijs zijn publicitaire activiteiten verlegd naar
Facebook, want op zijn eigen website is geen nieuws meer te vinden. Zo trof mij
op 27 oktober bij ‹Das
Goetheanum›:
‘Weleda streicht Stellen – Die Weleda-Gruppe plant weltweit den Abbau von rund 100 Stellen. Das sind etwa fünf Prozent der Belegschaft von insgesamt 2039 Angestellten. Überproportional betroffen ist der Standort Schweiz, wo 29 Stellen, rund 8 Prozent der 321 Arbeitsplätze wegfallen. Der Großteil, nämlich 21,6 Stellen, werden durch direkte Kündigungen abgebaut. In Deutschland sollen rund 23 von 777 Stellen verloren gehen, in Frankreich 14 von 354 Stellen abgebaut werden. Weitere rund 35 Stellen fallen innerhalb der anderen 17 Tochtergesellschaften weg. Mit diesem Stellenabbau, so Öffentlichkeitssprecherin Seta Thakur, sei der größte Teil der personellen Einsparungen erfolgt. Bis zum Jahresende soll nun der angekündigte Umzug von Basel nach Arlesheim geschehen. Für 2012 strebt Weleda nach zwei Jahren mit tiefroten Zahlen ein ausgeglichenes Ergebnis an. Das neue Management unter Konzernchef Ralph Heinisch will die Weleda mit der Restrukturierung wieder auf Kurs bringen.
Weleda-Gruppe streicht in der Schweiz 29 Stellen – bazonline.ch – Die defizitäre Weleda-Gruppe plant weltweit den Abbau von rund 100 Stellen.’
Dan is er de ‘Ausgabe November 2012’ uitgekomen, van de ons
intussen welbekende maandelijkse informatiebron: ‘Die “Mitteilungen aus der anthroposophischen Arbeit in
Deutschland” sind Bestandteil der Zeitschrift “Anthroposophie weltweit”. Herausgegeben
von der Anthroposophischen Gesellschaft in Deutschland. Mitteilungen_–_November_2012.pdf’. Daaruit haal ik een
aantal artikelen met veel informatiewaarde. Ze beginnen een beetje langzaam, te
wijten aan de langdradige stijl van General-Sekretär Hartmut Schiller, maar
wanneer hij overgaat op concrete personen wordt het om voor de hand liggende
redenen erg interssant. Dan is het niet theoretisch meer, maar gaat het om de
levens van heel diverse mensen. Zijn artikel heet ‘Wie außen – so innen’, dat
overigens het tweede deel van een serie van drie is:
‘In drei Phasen gliedert sich Rudolf Steiners Leitungsverhältnis zur Theosophischen, bzw. Anthroposophischen Gesellschaft zwischen 1902 und 1925. In der Zeit von 1902 bis 1912 entwickelt er die Grundlagen der Anthroposophie, organisiert gemeinsam mit Marie von Sivers den Aufbau der Gesellschaft, sammelt eine tragende Mitgliedschaft und ist der unermüdliche Inspirator und Lehrer dieser Gesellschaft. Seine Handlungsspielräume sind jedoch durch den Zusammenhang mit der theosophischen Weltgesellschaft gefährdet.
Von 1912 bis 1923 beschränkt er sich auf den inhaltlichen Ausbau der Anthroposophie, baut eine esoterische Schule mit drei Abteilungen auf [dit is overigens niet correct, of op zijn minst onnauwkeurig, MG] und berät initiative Gruppen bei der Gestaltung eines erneuerten Kulturlebens auf zahlreichen Lebensgebieten. Die Verwaltung der Anthroposophischen Gesellschaft vertraut er anderen an, was zuletzt zu zahlreichen Zerfallserscheinungen führt.
Mit der Weihnachtstagung übernimmt er die zwar gegliederte, aber einheitliche Leitung und Verwaltung der neu begründeten Anthroposophischen Gesellschaft. Sie ist Neuschöpfung, Anknüpfung an Geleistetes und Verdeutlichung der von Beginn an bestehenden Ideale und Ziele zugleich. Die dabei in Erscheinung tretende Leitungsgestalt enthält Elemente des Zusammenwirkens, die auf jeder Ebene des anthroposophischen Gesellschaftslebens fruchtbar werden können.
Leitung aus Begegnung, Verständigung und Zusammenarbeit wird möglich aus gemeinsamem Wirken und gegenseitiger Anerkennung – aus Kollegialität. Zur praktischen Verwirklichung hat Rudolf Steiner konkrete Angaben gemacht. Das geschah am Vormittag des 27. Dezember im Zusammenhang der künftigen Vorstandsarbeit (GA 260). Er entwickelte dazu die Begriffe von äußerem Kräftevorstand und innerem Kräftevorstand. Der innere Kräftevorstand sollte nicht bloß Verwaltungsämter ausüben, sondern Initiativkräfte entwickeln, welche die Gesellschaft zu impulsieren und zu kräftigen vermögen. Der äußere sollte gemeinsam mit dem zentralen Kräftevorstand «in enger Seelengemeinschaft» einen vollständigen seelisch-geistigen Blutkreislauf bilden und dabei zu einer Bewusstseinsbildung beitragen von allem, «was nicht nur die Anthroposophische Gesellschaft in engerem Sinne betrifft, sondern das ganze geistige Leben der Gegenwart im Zusammenhang mit dem Wirken der Anthroposophischen Gesellschaft». Dazu sollte der äußere Kräftevorstand durch enge Anbindung, permanente Berichte und Eigeninitiative anregen.
Auf diese Weise sollte eine «völlig freie, auf freiem Verkehr beruhende Konstitution der Anthroposophischen Gesellschaft» entstehen können. «Wir kommen dadurch dazu, dass von jeder Richtung Anregungen ausgehen. Diese Anregungen werden ihre Früchte tragen je nach der Art, in der man die Dinge erkennt.» Der Begriff des «Kräftevorstandes» hängt also mit «Anregung» und «Initiative» zusammen. Die müssen allerdings «von jeder Richtung» ausgehen.
Das von Rudolf Steiner angesprochene «Reale», das von Realitäten und nicht von abstrakten Prinzipien auszugehen hat, muss sich in der praktischen Umsetzung bewähren. Im konkreten Fall bedeutete das die Auswahl von 14 genannten Persönlichkeiten. Schaut man sie direkt an, bemerkt man, dass vier von ihnen Generalsekretäre und zehn nicht Generalsekretäre waren. Es ging also nicht um proportionale Berufung durch Amt. Einigen der Genannten wurde bald darauf die Vermittlung der Inhalte der Klassenstunden der Freien Hochschule für Geisteswissenschaft anvertraut.
Alle waren zutiefst und unverbrüchlich mit dem anthroposophischen Geistesstreben verbunden. Sie riskierten dafür die eigene Existenz. In mehreren Fällen bedeutete das den Einsatz des Privatvermögens, in einem Fall gar den Verlust des Lebens durch gewaltsamen Tod. Ihr Eintreten war verbunden mit Geisteskämpfen und heftigsten seelischen Schmerzen. Ausschluss, Vermögensverlust und sogar Vereinsamung konnten am Ende des Lebens auf sie warten. Alle waren in spezifischer Form Pioniere: als Übersetzer, Gründer, Interpreten oder Propagandisten. Mit ihrer Berufung war offensichtlich eine Beurteilung verbunden nach den «positiven» Leistungen, die sie für die anthroposophische Sache erbracht hatten. Ein Gestaltungsmoment, das in dem Versuch zur Begründung einer «Stiftung für Theosophische Art und Kunst» zum ersten Mal angewandt worden war. Es galt nicht das Prinzip des unterschiedslosen Mitmachens, sondern der Qualifikation durch Arbeit und der individuellen Berufung durch Anerkenntnis.
Es ist kein fruchtloser Rückblick, der sich in einer Zeit fälliger Reformen und Neuerungen die Grundlagen anthroposophischer Gesellschaftsbildung verdeutlicht und in Rudolf Steiners Intentionen ein wirksames Gestaltungsmoment für die Zukunft entdeckt. In solchen Entdeckungen hebt sich der scheinbare Gegensatz von Vergangenheit und Zukunft, von «Altem» und «Neuem» auf. Gegenwart wird zu einem Brennpunkt von Vergangenheits- und Zukunftsimpulsen. Anthroposophische Gesellschaft erfüllt sich mit erneuerten und erneuernden Ich-Impulsen.
Dem von Rudolf Steiner benannten «äußeren Kräftevorstand» oder «Korrespondentenkreis» gehörten an:
Joseph Emanuel Jan van Leer, geb. 1880, gest. 1934. Als Kaufmann war er international tätig und hatte 1909 seine erste Begegnung mit Rudolf Steiner. Er wurde zum großzügigen Förderer von Initiativen wie der Dreigliederungsbewegung oder dem großen Ost-West Kongress. Sein besonderer Einsatz galt der anthroposophischen Medizin. Er gründete eine Niederlassung der Weleda in den USA. Als allein unterschriftsberechtigter Präsident des Verwaltungsrates der Weleda sah er sich in Zeiten wirtschaftlicher Not schweren Vorwürfen ausgesetzt. Noch vor seinem unerwarteten Tod gelang es van Leer alle entstandenen Schulden aus seinem Privatvermögen zu begleichen.
Henry Babad Monges, geb. 1870, gest. 1954 war von 1893 bis 1914 Mitglied der Theosophischen Gesellschaft, hörte 1915 erstmals von Rudolf Steiner und lernte ihn 1916 durch seine Schriften in New York kennen. Von Beruf Architekt war er der Begründer der Anthroposophischen Gesellschaft in den USA, erwarb die Rechte an den bis dahin in drei verschiedenen kommerziellen Verlagen erschienenen Schriften Rudolf Steiners, um sie in einem eigenen Verlag herauszubringen und wurde der erste Generalsekretär der Gesellschaft. Rudolf Steiner berief ihn außerdem zum Vermittler der Klassenstunden.
Harry Collison, geb. 1868, gest. 1945. Nach einem umfangreichen Studium der Malerei begegnete er Rudolf Steiner 1910 in Rom und wurde von ihm als Mitglied in die Berliner Gruppe aufgenommen. Er spielte im ersten Mysteriendrama einen der Gnome. In London sammelte sich eine Gruppe um ihn. Er übersetzte Vorträge und Schriften Rudolf Steiners, wurde ein international beliebter Redner und war 1923 Mitbegründer der Anthroposophischen Gesellschaft in Großbritannien, später ihr Generalsekretär. Harry Collison gehörte zu denjenigen, denen Rudolf Steiner persönlich Verantwortung für die Hochschulinhalte übertragen hat. 1929 zog er sich aufgrund interner Streitigkeiten aus ihrer Leitung zurück.
Millicent Mackenzie, von der nur das Todesjahr 1942 bekannt ist, war ab 1910 Hochschullehrerin für Erziehung am University College in Cardiff. 1913 wurde sie Mitglied der Theosophischen Gesellschaft und trat 1914 in den Zweig von Harry Collison über. Sie war die Initiatorin der Erziehungskurse Rudolf Steiners in England und des Weihnachtskurses für englische Lehrer 1921.
Karl Ingerö, geb. 1889, gest. 1972 wuchs als jüngstes von acht Geschwistern auf. Er wurde Ingenieur und arbeitete in leitenden Funktionen für die Dampfdrucktechnologie. 1910 wurde er Mitglied der Theosophischen Gesellschaft und wechselte 1913 in die Anthroposophische Gesellschaft. Er setzte sich aktiv für die Dreigliederungsbewegung ein. Als 1923 die Anthroposophische Gesellschaft in Norwegen gegründet wurde, wurde Karl Ingerö ihr erster Generalsekretär.
Frederik Willem Zeylmans van Emmichoven, geb. 1893, gest. 1961. Arzt und Psychiater. Während seines Studiums in Leipzig bei Prof. Wundt wurde er 1920 Mitglied der Anthroposophischen Gesellschaft und hatte kurz darauf seine erste Begegnung mit Rudolf Steiner in Dornach. Wenige Monate später begann er seine anthroposophische Lehrtätigkeit. Er war an der Gründung der ersten niederländischen Waldorfschule im Haag beteiligt, richtete eine kleine Klinik ein und wurde noch vor seinem 30. Geburtstag der erste Generalsekretär der Anthroposophischen Gesellschaft in den Niederlanden. 1935 wurde er mit Gleichgesinnten wegen innerer Differenzen aus der Allgemeinen Anthroposophischen Gesellschaft ausgeschlossen und arbeitete ohne Anschluss weiter. Nach 1945 suchte er ein neues Gestaltungsprinzip für seine Landesgesellschaft. An die Stelle zentraler Funktionsträger sollten Kreise und Kollegien aus der Peripherie treten, Gesprächstagungen das Vortragswesen ergänzen. Das gelang zunächst nicht. 1960 gliederte sich die holländische Landesgesellschaft auf seine Initiative wieder in die Allgemeine Anthroposophische Gesellschaft ein.
Alice Sauerwein, geb. 1865, gest. 1932 war zweites von acht Kindern eines deutschen Vaters und einer französischen Mutter. Nach dem Tod ihrer Mutter tritt die Neunzehnjährige an ihre Statt. 1898 wird sie für kurze Zeit Leiterin der Clinique des Batignolles in Paris und lernt dort noch vor der Jahrhundertwende die Theosophische Bewegung kennen. 1903 tritt sie der Gesellschaft bei. 1909 trifft sie Rudolf Steiner in München. 1911 begründet sie in Paris eine Arbeitsgruppe, der sie den Namen Rudolf Steiners gibt. Nach dem Ausschluss der deutschen Sektion der Theosophischen Gesellschaft gründet Rudolf Steiner 1913 mit ihr die Gruppe Saint-Michel der Anthroposophischen Gesellschaft. In den folgenden Jahren arbeitet sie als Übersetzerin von Werken Rudolf Steiners, als Dolmetscherin und Aktivistin für die Dreigliederungsbewegung. Rudolf Steiner beruft sie zur ersten Generalsekretärin der französischen Landesgesellschaft. 1930 wird sie auf einer außerordentlichen Generalversammlung der AAG zur Rückgabe ihrer Ämter aufgefordert. Sie leistet dem aus Treue zu Rudolf Steiner nicht Folge.
Emmelina de Renzis, Geburtsdatum unbekannt, Todestag im Mai 1945, engagierte sich für die Übersetzung Rudolf Steiners ins Italienische, übersetzte auch selbst und fand das Interesse angesehener Verleger für seine Werke. Seit 1909/10 war sie Zweigleiterin der Theosophischen Gesellschaft in Rom und trat am 27. Februar 1913 über in die Anthroposophische Gesellschaft. Seit 1920 wirkte sie als «Vertrauenspersönlichkeit» der Anthroposophischen Gesellschaft.
Charlotte Ferreri, geb. in Honolulu als Tochter eines amerikanischen Missionars, genaues Datum unbekannt, gest. 1924 in Mailand, wo sie den größten Teil ihres Lebens mit ihrem Mann Professor Ferreri wohnte. Dort gründete sie innerhalb der Theosophischen Gesellschaft den Zweig «Leonardo da Vinci» und organisierte Rudolf Steiners Vorträge im Herbst 1912. 1913 löste sich der Zweig aus der Theosophischen Gesellschaft und schloss sich der Anthroposophischen Gesellschaft an. Sie zeichnete sich durch besondere Aktivität für die anthroposophische Bewegung aus, nahm an zahlreichen Veranstaltungen in Dornach teil und unterstützte finanziell den Bau des zweiten Goetheanum. Verdienste erwarb sie sich auch durch die Vorbereitung von Aufenthalten von Marie von Sivers und Rudolf Steiners in Italien. Neben ihrer Tätigkeit in Mailand wirkte sie an ihrem Geburtsort Honolulu, gründete dort einen Zweig und nahm an der Weihnachtstagung als Vertreterin Honolulus teil.
Lina Schwarz, geb. 1876, gest. 1947, begegnete Rudolf Steiner bereits 1904. 1912 trat sie in die Anthroposophische Gesellschaft ein. Sie wurde als Dichterin, insbesondere von Versen für Kinder, weithin bekannt. Ihre Bücher werden bis heute immer wieder neu verlegt. Ihr feingeistiger Sprachsinn machte sie zur idealen Übersetzerin der Werke Rudolf Steiners. Nach dem Tode Charlotte Ferreris leitete sie fast 20 Jahre lang den Zweig «Leonardo da Vinci».
Ludwig von Polzer-Hoditz, geb. 1869, gest. 1945, hört 1908 zum ersten Mal einen Vortrag Rudolf Steiners. 1911 wird er in München Mitglied der Theosophischen Gesellschaft und 1912 als persönlicher Schüler Rudolf Steiners in die Esoterische Schule aufgenommen. 1913 nimmt er an der Grundsteinlegung des ersten Goetheanum teil. Als Offizier im Ruhestand und Gutsbesitzer besitzt er die Unabhängigkeit, welche ihm ermöglicht, zahlreiche Vortragszyklen Rudolf Steiners in Europa zu besuchen. Er gehört zu den engsten Mitarbeitern in der Dreigliederungsbewegung, ist Vertrauenspersönlichkeit der Anthroposophischen Gesellschaft und gehört zu den mit der Vermittlung der Klassenstunden beauftragten Menschen. 1936 tritt er in Folge der Gesellschaftsstreitereien aus der Gesellschaft aus.
Carl Unger, geb. 1878, gest. 1929, wird 1903 Mitglied der Theosophischen Gesellschaft und sucht fünf Monate später Rudolf Steiner in Berlin auf. Vorangegangen ist ein intensives Studium der Theosophie. Ende 1904 wird er Mitglied der Esoterischen Schule. 1908 gehört er dem Vorstand der Theosophischen, ab 1912/13 dem Vorstand der Anthroposophischen Gesellschaft an. 1914 übernimmt er die administrative Bauleitung des Goetheanum. In der Gesellschaftskrise von 1915 setzen Rudolf und Marie Steiner ihn als testamentarischen Erbe ein. 1924 wird er von Rudolf Steiner zum autorisierten Goetheanum-Redner ernannt. Nach dem Tod Rudolf Steiners teilt er mit Marie Steiner die Auffassung, die Hochschule könne nicht in gleicher Weise weiter bestehen und setzt sich für eine Veröffentlichung der Klassenstundentexte ein. Durch die Streitereien in diesen Fragen tritt er zwei Tage vor seinem gewaltsamen Tod aus dem Vorstand und der Landesgesellschaft aus. Drei Kugeln eines geistig verwirrten Menschen töten ihn.
Emil Leinhas, geb. 1878, gest. 1967. Ältestes von acht Kindern. In eine Kaufmannsfamilie hineingeboren, ergreift er selbst den Beruf des Kaufmanns. 1909 wird er Mitglied der Theosophischen Gesellschaft, 1911 der Esoterischen Schule und gehört noch vor 1914 ihrem engsten Kreis an. 1921-23 bildet er mit Carl Unger und Ernst Uehli den Zentralvorstand der Anthroposophischen Gesellschaft. Er ist einer der aktivsten Mitarbeiter in der Dreigliederungsbewegung, wirkt als Rechnungsführer, später Vorsitzender des Waldorfschulvereins in Stuttgart. Er übernimmt zahlreiche Verwaltungsverantwortlichkeiten in Folge seiner von Rudolf Steiner geschätzten hohen Kompetenz und Verlässlichkeit.
Hans Büchenbacher, geb. 1887, gest. 1977, lernt als Student die Anthroposophie kennen. So wird er 1920 esoterischer Schüler Rudolf Steiners. 1922 sorgt er während der zweiten von der Konzertagentur Wolff und Sachs organisierten Vortragsreihe durch eigene Initiative und Organisation mit einigen Freunden für den persönlichen Schutz Rudolf Steiners. Eine völkisch-nationale Gruppe hatte gedroht, die Veranstaltung in München zu stören. Büchenbacher ist Initiant der Freien Anthroposophischen Gesellschaft und Teilnehmer der Weihnachtstagung. Rudolf Steiner erteilt ihm das Mandat als Goetheanum-Redner.
Schon die Kurzangaben zu den Biographien des äußeren Kräftevorstandes zeigen, dass die von Rudolf Steiner angelegte Arbeitsweise nach kürzester Zeit obsolet war. Auseinandersetzungen und schmerzliche Trennungen verhindern ihre Entfaltung. Doch das Scheitern eines Augenblickes darf nicht mit einer absoluten Aussage über die Tragfähigkeit einer Arbeitsweise verwechselt werden. Dazu in der dritten Folge mehr.
Hartwig Schiller’
Meteen hierop volgen ‘Buchhinweise’ van redacteur Andreas
Neider:
‘Dieses Mal weisen wir auf weitere anthroposophische, aber auch auf einige Neuerscheinungen aus anderen Verlagen hin, die dem anthroposophischen Leser Gewinn bringen können.
Verlag Freies Geistesleben:
Bernard Lievegoed, Das Gute tun. Ankommen im 21. Jahrhundert. Geradezu visionär waren die Vorträge, die Bernhard Lievegoed 1965 im amerikanischen Spring Valley für junge Menschen hielt. Er beschreibt darin plastisch und lebendig die Herausforderungen an unser Erkennen und Handeln, die das 21. Jahrhundert der Menschheit stellt. Was damals skizziert wurde, ist heute aktuelle dringliche Realität. Eine auch typografisch interessant gestaltete Neuausgabe!
Walter Streffer, Michelangelos offenbare Geheimnisse. Das Deckenfresko der sixtinischen Kapelle. Walther Streffer zeigt durch seine vergleichende Betrachtung des gemalten Kosmos im Sixtinischen Deckenfresko das Geheime, die übersehenen Zusammenhänge des für alle Augen doch Sichtbaren in diesem imposanten Meisterwerk Michelangelos. Er richtet unseren Blick auf die spannungsreiche plastische Atmosphäre, die als Offenheit verstandene Mehrdeutigkeit der dargestellten Szenen und auf Gestaltungselemente, die die Eigenaktivität des Betrachters ansprechen, herausfordern und in den künstlerischen Schaffensprozess mit einbeziehen.
Espen Tharaldsen, Die Verwandlung des Alltags. Rudolf Steiners Ästhetik. Der Architekt Espen Tharaldsen hat sich gründlich mit Steiners Gedankenwelt und Auffassungen dazu auseinandergesetzt und dies auf prägnante Weise in seinem Buch herausgestellt. Der Leser wird anhand einer Erzählung in Dialogform auf lebendige Art mit der Thematik vertraut gemacht und in die Frage «Was ist Kunst?» eingeführt. Die künstlerische, vierfarbige Ausstattung des Buches entspricht dem Inhalt voll und ganz.
Verlag am Goetheanum:
Gesellschaft für Theosophische Art & Kunst – 1911, Hrsg. Robin Schmidt. Dokumente und Interpretationen zu Geschichte und Gegenwart eines Impulses. 1911 unternahm Rudolf Steiner den Versuch, eine «Arbeitsweise» für eine Reihe von Künstlerinnen und Künstlern zu inaugurieren, die nur auf dem Grundsatz der «Anerkennung der geistigen Welt als der Grundwirklichkeit» basiert. In Beiträgen von Jan Pohl, Robin Schmidt, Uwe Werner und einem Rundgespräch werden die Hauptergebnisse eines Forschungskreises der Forschungsstelle Kulturimpuls zusammengefasst sowie einschlägige Dokumente, Materialien und Quellen publiziert.
Mayer Verlag:
Dietrich Esterl, Emil Molt. 1876 -1936. Tun, was gefordert ist. Der Autor legt unter Heranziehung auch bisher unbekannter Quellen die erste Biographie einer Persönlichkeit vor, die zu Beginn des 20. Jahrhunderts aus ureigener Tatkraft einen weitreichenden kulturellen Impuls verwirklicht hat, der nicht nur für die Gegenwart seine außerordentliche Bedeutung unter Beweis gestellt hat, sondern vor allem auch für kommende Generationen Maßstäbe setzen kann.
Verlag Urachhaus:
Peter Norman Waage, Es lebe die Freiheit! Traute Lafrenz und die Weiße Rose. Das allgemeine Interesse an der kleinen Studentengruppe, die unter dem Namen Weiße Rose bekannt wurde, ist heute größer denn je. Ein Mitglied dieser Gruppe entging jedoch weitgehend der Aufmerksamkeit: Traute Lafrenz. Die heute 92-Jährige wird zwar erwähnt, aber ihre Geschichte wurde bis jetzt noch nie aufgezeichnet. Ihre Aktivitäten waren von entscheidender Bedeutung, wurden von der Nachwelt jedoch wenig beachtet. Sie selbst zieht es vor, sich als Zeitzeugin zu bezeichnen.
Hanser Verlag:
Barbara Ellermeier, Hans Scholl – Biographie. Ellermeier legt mit diesem umfangreichen Werk die erste Biographie des Gründers und führenden Kopfes der sogenannten «Weißen Rose» vor. Der Leser erfährt hier bis in minutiöse Details hinein von der erstaunlichen Wandlung, die diesen jungen und von inneren Spannungen, Leidenschaften und menschheitlichen Idealen geprägten Mann zum bedingungslosen Widerstand gegen das Naziregime führten. Unbedingt lesenwert!
Peter Daniell Porsche, Es gibt noch mehr im Leben als Autos bauen. In seiner ebenfalls sehr lesenswerten Autobiographie erzählt der Anthroposoph Daniell Porsche von den Widersprüchen, aber auch den Erfolgen, die sein Leben zwischen dem Familienclan der Porsches und seinem anthroposophischen Engagement für seine heilpädagogische Schule und das anthroposophische Kulturzentrum in der Nähe von Salzburg prägen. Selten hat eine in der Öffentlichkeit stehende Persönlichkeit sich so frei und offen zur Anthroposophie gestellt!
Klett-Cotta Verlag:
John Freely, Platon in Bagdad. Wie das Wissen der Antike zurück nach Europa kam. Rudolf Steiner hat oft über die Akademie von Gondishapur und den Zuge des Aristotelismus von Athen nach Bagdad und zurück nach Europa gesprochen. Der Autor legt hier nun die erste umfangreiche Studie zu diesem Themenbereich aus Sicht der heutigen historischen Forschung vor. Für Kenner!
Wallstein Verlag:
Patrick Roth, Sunrise. Das Buch Joseph. Patrick Roths Christus-Trilogie ist vielen anthroposophischen Lesern mittlerweile bekannt, weil dieser Autor eine absolut singuläre Erscheinung im heutigen Literaturbetrieb ist. Er lebt in Los Angeles und schreibt Drehbücher, aber eben auch Romane mit tiefem christlich esoterischem Untergrund. Sein bisher umfangreichstes und wohl auch rätselhaftestes Werk liegt mit seiner Erforschung der Geschichte des Vaters von Jesus von Nazareth jetzt vor.’
‘Platon in Bagdad’: dat moet ik lezen! Maar daar gaat het
alweer verder met onder meer deze berichten, ‘Erziehungswissenschaftler loben
Waldorfschulen’:
‘(an) «Waldorfschüler lernen begeisterter, individueller und mit weniger Leistungsdruck». Mit dieser Überschrift stellte Andreas Schleicher, OECD-Bildungsexperte und internationaler Koordinator der Pisa-Studien auf einer Pressekonferenz eine Untersuchung der Heinrich-Heine-Universität Düsseldorf vor, die Bildungserfahrungen von Waldorfschülern untersucht hat. Es handelt sich um die erste größere Studie in Deutschland, die Schulqualität und Lernerfahrungen auf diese Weise erhoben hat. Mehr als 800 Schüler an zehn Schulen im Alter von 15 bis 18 Jahren wurden befragt. Das Ergebnis: Waldorfschüler lernen im Vergleich zu Schülern an staatlichen Schulen mit mehr Begeisterung, langweilen sich weniger, fühlen sich individuell gefördert und lernen in der Schule besonders ihre Stärken kennen. Während das Lernen 80 Prozent der Waldorfschüler Spaß macht, sind es in Regelschulen nur 67 Prozent. Auch das Schulklima und die Lernatmosphäre wird vom weitaus größten Teil der Befragten, 85 Prozent, als angenehm und unterstützend beschrieben. An Regelschulen finden das nur 60 Prozent. Weiterhin wird die Beziehung zu den Lehrern deutlich besser beurteilt – 65 Prozent der Waldorfschüler stehen hier knapp 31 Prozent der Regelschüler gegenüber. Auch die Identifikation mit der Schule ist größer als bei anderen Schülern; und zudem leiden Kinder an Waldorfschulen bedeutend seltener an somatischen Beschwerden wie Kopfschmerzen, Bauchschmerzen oder Schlafstörungen. Für Schlafstörungen etwa stehen elf Prozent hier 17 an Regelschulen gegenüber. Für die Experten ist dies ein Hinweis darauf, dass Leistungsdruck und Prüfungsangst in Waldorfschulen weitaus weniger Raum gegeben wird als dies an Regelschulen der Fall ist – und dass den Schülern dies gut tut.
Die Betonung der Eigenverantwortlichkeit und Selbstbestimmung bereite die Kinder optimal auf das Leben vor, das sie nach dem Schulabschluss erwartet. Die Reproduktion von Fertigwissen habe immer weniger Bedeutung, so der Bildungsexperte. «Heute kann man die meisten Prüfungen allein mithilfe eines Smartphones bestehen», sagt er, «wenn Sie wollen, dass Ihre Kinder schlauer sind als ein Smartphone, dann müssen sie ihnen andere Kompetenzen beibringen.» Wichtig sei, Wissen kreativ und lösungsorientiert auf neue Bereiche anzuwenden. Darauf werde in Waldorfschulen traditionell großer Wert gelegt, ebenso wie auf das lebensnahe Lernen.
Die Studie selbst ist als Buch unter dem Titel: «Bildungserfahrungen an Waldorfschulen. Empirische Studie zu Schulqualität und Lernerfahrungen» im Buchhandel erhältlich.
Quelle: Die Welt
Mehr Geld für freie Schulen in Baden-Württemberg
(an) Die Waldorfschulen in Baden-Württemberg begrüßen die Pläne der Landesregierung, die Zuschüsse für freie Schulträger auf 80 Prozent zu erhöhen. Durch eine Novellierung des Gesetzes für Schulen in freier Trägerschaft soll die finanzielle Ausstattung der Freien Schulen auf einen Kostendeckungsgrad von 80 Prozent erhöht werden.
Nach Informationen aus dem Staatsministerium soll der verbesserte Zuschuss in Stufen erfolgen: Im Jahr 2013 erhöht sich der Landesbeitrag für Freie Schulen um 6,7 Millionen Euro, worauf im Jahr 2014 eine weitere Steigung um 16 Millionen Euro erfolgen soll. Für die Waldorfschulen ist das der erste Schritt zu einer gerechten Ersatzschulförderung. »Der lange politische Prozess und das Ringen um die 80 Prozent-Finanzierung trägt nun Früchte«, so Dr. Joachim Schwarte, Elternvertreter im Vorstand des Landesverbandes der Freien Waldorfschulen (LAG). Den Freien Waldorfschulen in Baden-Württemberg ist es ein besonders wichtiges Anliegen, dass die Höhe des Schulgeldes nicht zu sozialer Auslese führt und eine angemessene Bezahlung der Lehrkräfte sichergestellt wird.
»Der angestrebte Pakt mit dem Land kann uns unserem Ziel der Senkung der Schulgeldbeiträge und eine gerechtere Vergütung der Lehrkräfte näher bringen«, betonte Martin Laude, Lehrervertreter im Vorstand der LAG. Auffällig ist, dass die Landesregierung einen neuen Politikstil pflegt, der zu einer bisher nicht gekannten Partnerschaft mit den Freien Schulen führen soll. Die 80 Prozent-Finanzierung auf der einen Seite und die Orientierung an transparenten Qualitätsmaßstäben auf der anderen Seite, sind die ersten Schritte zu der neuen Zusammenarbeit. In Baden-Württemberg besuchen im Schuljahr 2012/13 rund 24.000 Schüler 58 Freie Waldorfschulen.
Quelle: Erziehungskunst’
En zo is het wel weer even genoeg voor een vrijdagavond...
.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten