Een week geleden, op 28 mei, publiceerde Hugo Verbrugh op zijn vaste stek bij De Ster Online ‘Autobiografisch schrijven: een nieuw fenomeen’:
‘“Ik ga iets ondernemen dat nooit eerder is gedaan...” Zo begint de eerste zin van de eerste echte autobiografie uit de geschiedenis. Hij is van de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau (1712-1778). “Ik wil aan mijn medemensen een mens laten zien zoals hij werkelijk is en die mens ben ik zelf”, luidt de tweede zin. Dat had niemand eerder zo gezegd.
Er zijn oudere autobiografieën. Beroemd is die van Pierre Abélard (omstreeks 1132): Historia calamitatum mearum, “De geschiedenis van mijn rampspoed”. Die is voor ons nu vooral interessant omdat de auteur een belangrijke rol gespeeld heeft in een filosofische strijd die in zijn tijd woedde. Die ging over de vraag hoe wij onze kennis verwerven en hoe reëel die is. De ene partij, de realisten, stelde dat onze kennis het meest werkelijke is dat er bestaat. De andere, die de “nominalisten” worden genoemd, stelde dat datgene wat wij “kennis” noemen gewoon een verzameling willekeurig gekozen namen is. Wij kunnen door onze menselijke beperktheid datgene wat wij ‘onze kennis’ noemen niet echt onderscheiden van illusie en verzinsel, meenden de nominalisten. Abélard nam een tussenpositie in. Onze kennis kan reëel worden voor zover wij onze taal goed gebruiken.
Het levensverhaal van Abélard is nu vooral van belang als filosofische tekst. Rousseau heeft de toon gezet voor de moderne autobiografie als persoonlijk verhaal. Klassiek is de eerste beschrijving die hij geeft van de puberteit. Dat was toen in alle opzichten een nieuw fenomeen. Historische analyse heeft aangetoond dat vóór Rousseau de puberteit niet alleen nooit door iemand beschreven was, maar dat die als een duidelijk afgegrensde episode in de levensloop van de mens zelfs niet bestond. Wat hij schreef over wat in hem omging toen hij een jaar of 16 was, is anno 2013 helemaal herkenbaar. “Ik was onrustig, verstrooid, dromerig; ik huilde, zuchtte, verlangde naar een geluk, waarvan ik geen voorstelling had, en waarvan ik nochtans het gemis voelde. Deze toestand laat zich niet beschrijven; en weinig mensen kunnen zich die indenken, omdat de meeste mensen deze tegelijk kwellende en heerlijke volheid van leven hebben kunnen voorkómen, die, in de dronkenschap van het verlangen, een voorproef geeft van het genot. Mijn hete bloed vulde mijn geest onophoudelijk met meisjes en vrouwen...” enzovoort.
De tijden veranderen, wij veranderen met hen. Bijna drie eeuwen nadat Rousseau als eerste mens dit meemaakte, maken wij nu een ander nieuw fenomeen mee, een soort vervolg-fenomeen van dat van Rousseau. Dat nieuwe fenomeen is het autobiografisch schrijven als uiting van het biografische zelfbewustzijn dat in deze tijd ontkiemt. Daarover verscheen vorige week een boek: “Autobiografisch schrijven, waar wij het over hebben wanneer wij het over ons leven hebben”. Het is van Willemijn Soer, uitgegeven door Christofoor, Zeist.
De auteur is zeer stellig over de plaats die dit nieuwe fenomeen in de huidige tijdgeest inneemt. “We zitten nu, anno 2013, in een ‘hype’ van de eerste orde”, schrijft zij op blz. 15: “iedereen schrijft, overal op het internet worden cursussen dagboekschrijven aangeboden of free writing of literair schrijven of begeleiding bij het beschrijven van je eigen leven. Er is dus iets aan de hand met dat schrijven én met het terugkijken. In de Nederlandse politiek wordt gevraagd om een canon van de geschiedenis. Niet alleen om ‘onze identiteit te garanderen’, hoe zou je, maar omdat terugkijken in de lucht hangt.”
Het is een magnum opus, een groot werk: ruim 300 bladzijden groot formaat. Er is veel goeds over te zeggen. Ik beperk me tot één commentaar. Er is inderdaad “iets aan de hand met dat schrijven”. Autobiografisch schrijven zoals Willemijn Soer dat uitwerkt, is een “creatieve daad” (blz. 16). Je gebruikt dan de taal om daadwerkelijk jezelf te worden. Dat is een revival van de filosofie van Abélard.
Het boek kan besteld worden bij boekhandel Amesz, Voorschoterlaan 145-A. Illustratie: Goethe, 27 jaar, geschilderd door Anna Amalia, hertogin van Saksen-Weimar.
Hugo Verbrugh’
Vandaag verscheen alweer een nieuwe column van hem, ‘Het probleem van de universiteit’:
‘Als een boek en een hoofd op elkaar stoten en het klinkt hol, hoeft dat niet per se aan het boek te liggen. Aldus een beroemd aforisme van Georg Christoph Lichtenberg (1742-1799). Vorige week nam ik deel aan een evenement dat me inspireerde tot een variant op deze oneliner. Als een universiteit en een stad elkaar zoeken en ze praten langs elkaar heen als “ships that pass in the night”, dan hoeft dat niet per se aan de universiteit te liggen.
Het evenement vond afgelopen donderdag plaats in WORM – Instituut voor Avantgardistische Recreatie in de Boomgaardsstraat in Rotterdam. Van dat Instituut had ik nooit eerder gehoord; ik heb intussen geleerd dat dat helemaal aan mij ligt. WORM is wereldberoemd in Rotterdam, heeft zelfs financiële ondersteuning gehad van de mij via de antroposofie intens sympathieke Triodos Bank en moet dus alleen al daarom door mij serieus worden genomen.
Het evenement had de vorm van een tribunaal. Dat is een type evenement van WORM waar “wordt recht gesproken over misstanden en wangedragingen op geestelijk vlak die om politieke en sociaal-maatschappelijke redenen niet de juridische rechtspraak bereiken. Door middel van juryrechtspraak wordt een oordeel geveld over het schone en lelijke, het goed- en mislopende, het goedaardig-domme en het kwaadaardig-domme. De rechtsmacht van het tribunaal is overigens onbegrensd”.
Vorige week stond de Erasmus Universiteit Rotterdam in de beklaagdenbank. Aangeklaagd voor het (1) verwaarlozen van de stad Rotterdam, (2) het organiseren van irrelevante studies en (3) het koesteren van een obsessieve fascinatie voor internationale rankings.
Als toelichting diende de volgende tekst: “Een universiteit heeft een bredere opdracht dan enkel publiceren en studenten naar de arbeidsmarkt leiden. Een goede universiteit vindt een manier om een brug te slaan naar haar omgeving en sociale context. Een goede universiteit is zich bewust van haar rol in de vormgeving van de stad en het bijdragen aan het denken over wat nastrevenswaardig is en wat niet. De Erasmus Universiteit heeft zich op Woudestein afgezonderd van de stad... Op Woudestein werkt men aan haar internationale profilering en aan irrelevantie publicaties. Er heerst op alle terreinen een buitensporige financieel- en bedrijfseconomische fixatie. Alle convenanten ten spijt en ondanks de inzet van een handvol betrokken universitair docenten, heeft de universiteit verwijtbaar gefaald. Het tribunaal ziet een universiteit die niet betrokken is bij de stad, door onzekerheid wordt geplaagd en die zich puur richt op de internationale wetenschappelijke gemeenschap en de eigen omgeving structureel verwaarloost. Rotterdam staat te boek als de meest anti-intellectuele stad van Nederland en de Erasmus Universiteit is er op zijn minst medeplichtig aan, dan wel: heeft niets actiefs gedaan om het tij te keren... Het tribunaal roept getuigen op om zich te melden om de aanklacht te onderbouwen dan wel te ondermijnen. Getuigen worden tijdens de zitting gehoord. Voor klokkenluiders en (oud)medewerkers van de universiteit is een getuigenbeschermingsprogramma en kan men anoniem of onherkenbaar getuigen. De jury zal direct uitspraak doen”.
De stijl van de aankondiging en het logo in de vorm van een artistiek geslaagde, hip knipogende Vrouwe Justitia deden verwachten dat men er een Erasmiaans-filosofische mix van luim en ernst van wilde maken; het liep anders. Het begon als een gênante ratjetoe van onverstaanbaar gebrabbel en wezenloze prietpraat en geneuzel. Na ruim een half uur gaven de twee hoogleraren van de EUR die als getuigen à décharge waren uitgenodigd, in uiterst duidelijk verstaanbare bewoordingen uiting aan hun woede over deze aanfluiting en verlieten ze voortijdig het tribunaal. Haast als door een wonder werkte dit als een catharsis [= psychische en mentale, innerlijke reiniging. Red.] en werd het, vooral door de bijdragen van de uitgenodigde studenten, een gedenkwaardige bijeenkomst.
Wordt vervolgd: ik heb met de leiding van WORM afgesproken dat wij in gesprek blijven en ik ga meedoen aan een verbeterde versie van een dergelijke sessie.
Hugo Verbrugh’
Dit doet me denken aan een recent weblogbericht van Jona
Lendering. Die heeft niets met antroposofie, maar is wel een fantastische
historicus, zoals ik eerder op 7 april 2012 in ‘Ziel’ en op 6 april van dit jaar in ‘Gaande’ aangaf. Op 30 mei schreef hij op zijn onvolprezen
weblog ‘Mainzer Beobachter’ ‘Parlementair onderzoek, alsjeblieft’:
‘1.
Ik heb al vaker geschreven dat onze universiteiten niet langer voldoen aan de verwachtingen die we er redelijkerwijs van mogen hebben. Dat ik er opnieuw over schrijf, is omdat het opnieuw mis is: de Groningse Rijksuniversiteit heeft de hoogleraar criminologie Patrick van Calster op non-actief gesteld terwijl de universiteit waar hij is gepromoveerd, de Brusselse Vrije Universiteit, hem de doctorstitel ontneemt. Gisteren was Karima Kourtit van de Amsterdamse Vrije Universiteit in het nieuws.
Twee dagen, twee kwesties. En iedereen kent de oudere gevallen: Peter Rijpkema, Dirk Smeesters, Don Poldermans en Diederik Stapel, waarbij we Roos Vonk dan maar het voordeel van de twijfel zullen geven, Ernst Jansen Steur zullen typeren als een medische aangelegenheid en Mart Bax zullen beschouwen als verjaard. De lijst opzichtig falende onderzoekers begint verontrustend lang te worden en het ergste is de trieste voorspelbaarheid van de affaires.
Het imago van de wetenschap wordt inmiddels meer bepaald door fraude- en fraudeachtige zaken dan door wat wél goed gaat. U bent vermoedelijk vergeten hoe de ontdekker van het grafeen heette, hoewel de goede man de Nobelprijs won, maar u weet allemaal wie Diederik Stapel is.
Er wordt al langer vermoed dat het huidige wetenschappelijke systeem kwetsbaar is voor fraude. Er zijn dan ook geleerden die proberen deze indruk te onderbouwen met cijfers. Vaak wordt verwezen naar Daniele Fanelli, die op tafel kreeg dat onderzoekers vaker rommelen met gegevens dan goed is. De kritiek vindt weerklank buiten de universiteiten: Frank van Kolfschooten legde de moeilijkheden voor aan het grote publiek in Ontspoorde wetenschap.
U kent inmiddels het excuus dat onze wetenschappers geven: het komt allemaal door die vermaledijde dwang om te publiceren in wetenschappelijke tijdschriften, waar de redacties vaak onvoldoende gelegenheid hebben om artikelen behoorlijk te controleren. Dat is echter een te gemakkelijke redenering. De diverse wetenschappelijke organisaties kunnen de perverse prikkel immers op elk moment vervangen door een regime waarin fraude wél lastig wordt gemaakt. Ik ben niet op de hoogte van een initiatief om een beter systeem te ontwerpen. Als zo’n initiatief er inderdaad niet is, is dit excuus ongeloofwaardig.
De ongeloofwaardigheid wordt vergroot doordat de bestuurders van de wetenschappelijke instellingen al ruim anderhalf jaar alle moeilijkheden afdoen als uitzonderlijk, atypisch, niet representatief of individueel falen. KNAW-president Robbert Dijkgraaf zette op 9 september 2011 de toon in een interview over de Stapel-affaire. De Groningse rector magnificus Elmer Sterken, VSNU-voorzitter Sijbolt Noorda en NWO-directeur Jos Engelen: allemaal hebben ze gezegd dat het meeviel. Misschien is dat ook zo – ik kom hierop terug – maar het automatisme waarmee de problemen worden ontkend, suggereert dat men verkeert in een ontkenningsfase.
Hoe langer echter wordt gedaan alsof er niets aan de hand is, hoe meer het imago van de wetenschap eronder lijdt. De burger wordt immers steeds kritischer. Inmiddels heeft bijna een derde van de beroepsbevolking een HBO- of universitaire opleiding, en deze mensen kunnen wetenschappelijk falen herkennen. De wetenschap is echter niet met ze meegegroeid: te vaak wordt het publiek nog onderschat, te vaak is voorlichting slechts “dit zijn de feiten en daarmee moet u het doen” en te vaak worden hoogopgeleiden met een kluitje in het riet gestuurd. Als zij daarna fouten ontdekken, kunnen ze zich keren tegen het wetenschappelijk bedrijf en is wetenschap “ook maar een mening”.
2.
De kern van de zaak is echter niet fraude, al is die heel zichtbaar, en niet de tekortschietende uitleg, al verkleint die het draagvlak. De kern is dat er, ondanks een overaanbod van beleidsstukken, discussienota’s en toekomstvisies, geen consistente visie bestaat op de wetenschap. De Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek legt bijvoorbeeld drie taken neer bij de universiteiten (onderzoek, onderwijs en de overdracht van informatie aan de samenleving) maar de genoemde instellingen kunnen alleen geld verdienen met onderzoek en onderwijs. Dit zijn ook de enige taken die worden gecontroleerd. De voorlichting aan de samenleving schiet er dus bij in, wat het maatschappelijk draagvlak niet bepaald ten goede komt.
Dit is slechts één inconsistentie. Maar er zijn er zo veel. Zouden we bedenken dat de samenleving informatie krijgt door die op betaalsites te verbergen? Zouden we bedenken dat alle wetenschappen, moeilijk of makkelijk, in vier of vijf jaar kunnen worden aangeleerd? Zouden we bedenken dat promotieplaatsen werden toegewezen aan de beste afgestudeerden van een bepaalde periode, in plaats van aan de beste afgestudeerden? Zouden we bedenken dat de kwaliteit van de informatie het beste wordt gegarandeerd door het meten van de kwantiteit aan publicaties?
Ik denk dat we, als we opnieuw konden beginnen, het inconsistente stelsel van universiteiten, KNAW en NWO niet opnieuw uitvinden. Het vormt echter het vertrekpunt van iedere beleidsnota. Zolang dit zo is, zullen de problemen voortduren en wordt de wetenschap steeds ongeloofwaardiger.
3.
Mogelijk zie ik het te somber en hadden Dijkgraaf, Sterken, Noorda en Engelen gelijk dat het allemaal meevalt. Alleen, de universiteiten beginnen de schijn steeds meer tegen te krijgen. Het wordt tijd na te denken over een even simpele als ingrijpende vraag: hoe zouden we de wetenschap inrichten als we echt opnieuw konden beginnen?
Die discussie moet breed gevoerd worden, breder dan de universiteiten, KNAW, VSNU, NWO en het ministerie. Een parlementair onderzoek zou een eerste stap kunnen zijn.’
Dit nu vormt de ideale inleiding op een thema dat ik op 16
mei heb verlaten, toevallig ‘Verlaten’
getiteld. Dat ging over:
‘opwinding in het Duitstalige gebied. Die betreft ook nog altijd Judith von Halle. In het antroposofische deel dan wel te verstaan. Vooral in de confrontatie met Sergej Prokofieff. Wat daarbij allemaal tevoorschijn treedt, het is bijna niet meer te volgen. Iedereen buitelt over elkaar heen, individueel en ook groepsgewijs.’
Ik gebruikte daarvoor vooral twee bronnen, zowel de website als de
weblog van Michael Eggert, omdat zich op beide fora een groot deel van de discussie
afspeelt. Op die twee plekken is intussen een heleboel bijgekomen, bijna te veel om op te
noemen. Het neemt soms ook bizarre vormen aan, vooral daar waar een link wordt
gelegd met Edith Maryon, de kunstenaar-medewerkster van Rudolf Steiner, die hem
hielp bij het vervaardigen van het negen meter hoge houten beeld van de
‘mensheidsrepresentant’ en die een jaar voor het overlijden van Steiner in 1925
was gestorven.
Na het op 16 mei als meest recent geplaatste van zijn weblog te hebben overgenomen, namelijk ‘Pfingsten und der drohende Stellungskrieg’, is er daar op 29 mei ‘Kopf hoch, Judith!’ en op 1 juni ‘Edith Maryons Meditationsweg’ bijgekomen. Maar het meeste is intussen gebeurd op zijn website. We verlieten die met de bijdrage van Rob Steinbuch op 26 april. Ik noem maar een aantal van die nieuwe teksten: ‘Adam Michaelis: Prokofieff versus von Halle – deutsche Version’ van 23 mei, waarop overigens nog drie delen van deze nieuwe anonieme Deense auteur volgden, ‘Michael Eggert: Maharishi Steiner und seine falsche Prophetin. Über Judith von Halles “Rudolf Steiner. Meister der weissen Loge. Zur okkulten Biographie”’ op 29 mei, ‘Judith von Halle, Edith Maryon und der Golden Dawn’ op 30 mei en ‘Edith Maryon – die Zeit der “energischen Ruhe”’ op 3 juni. U ziet, er wordt daar flink geworsteld met dit thema.
Wat ik totnogtoe echter niet gemeld heb, is dat ook het Aardespiegelforum hier aandacht aan besteed heeft. En dat is in het Nederlands, dat scheelt weer. Al op 11 april plaatste Evelien Nijeboer het bericht ‘Open brief aan S. Prokofjieff’:
Na het op 16 mei als meest recent geplaatste van zijn weblog te hebben overgenomen, namelijk ‘Pfingsten und der drohende Stellungskrieg’, is er daar op 29 mei ‘Kopf hoch, Judith!’ en op 1 juni ‘Edith Maryons Meditationsweg’ bijgekomen. Maar het meeste is intussen gebeurd op zijn website. We verlieten die met de bijdrage van Rob Steinbuch op 26 april. Ik noem maar een aantal van die nieuwe teksten: ‘Adam Michaelis: Prokofieff versus von Halle – deutsche Version’ van 23 mei, waarop overigens nog drie delen van deze nieuwe anonieme Deense auteur volgden, ‘Michael Eggert: Maharishi Steiner und seine falsche Prophetin. Über Judith von Halles “Rudolf Steiner. Meister der weissen Loge. Zur okkulten Biographie”’ op 29 mei, ‘Judith von Halle, Edith Maryon und der Golden Dawn’ op 30 mei en ‘Edith Maryon – die Zeit der “energischen Ruhe”’ op 3 juni. U ziet, er wordt daar flink geworsteld met dit thema.
Wat ik totnogtoe echter niet gemeld heb, is dat ook het Aardespiegelforum hier aandacht aan besteed heeft. En dat is in het Nederlands, dat scheelt weer. Al op 11 april plaatste Evelien Nijeboer het bericht ‘Open brief aan S. Prokofjieff’:
‘Op 8 april jongsleden werd door ongeveer 40 ondergetekenden (waaronder Peter Tradowsky en Götz Werner) een open brief aan dhr Sergej Prokofjieff gestuurd als reactie op zijn laatste boek (“‘Zeitreisen’ – ein Gegenbild anthroposophischer Geistesforschung”, Verlag am Goetheanum, 2013).
Onderwerp van het boek is “tijdreizen” en kan met name worden opgevat als kritiek op de geesteswetenschappelijke onderzoeksmethode van Judith von Halle. De laatste heeft namelijk waarnemingen opgetekend over het leven van Christus, die zij naar eigen zegggen middels een vorm van ‘tijdreizen’ heeft opgedaan. De brief gaat echter met name in op de onderzoeksmethoden van dhr Prokofjieff en de inhoud liegt er niet om. Klik hier om open brief aan Prokofjieff te lezen (pdf)’
Die Open Brief is niet vertaald, maar gewoon in het Duits
overgenomen. Tot nu toe zijn hier maar liefst 61 reacties op gekomen: de
discussie is juist vandaag gesloten. Wat het andere
Aardespiegelforumredactielid Jac Hielema er vandaag toe
bracht dit nieuwe bericht ‘Diskwalificeert
Sergej Prokofieff zich als geesteswetenschapper door de
geesteswetenschappelijkheid van Judith von Halle te diskwalificeren?’ te
schrijven:
‘Uitspraken, van welke aard dan ook, dienen voor iedereen innerlijk na te voltrekken zijn op waarheid. Want in diepste wezen wil niemand zichzelf in iets anders dan de waarheid funderen. Iemand die het bestaan van de waarheid in twijfel trekt, trekt zichzelf in twijfel. Elke andere grond dan de waarheid brengt namelijk angst, haat en twijfel met zich mee, die alleen overwonnen kunnen worden door innerlijk doorleefde en doorvoelde waarheid.
De antroposoof Sergej Prokofieff, voorheen lid van het bestuur van de Allgemeine Anthroposophische Gesellschaft, doet uitspraken die geesteswetenschappelijk gefundeerd zouden zijn. Al tientallen jaren publiceert hij werk. Hij heeft een brede kring van lezers die hem waarderen en respecteren. Hoe komt deze man tot zijn uitspraken? Wat is zijn methode van onderzoek? En blijven zijn onderzoeksresultaten overeind na toetsing?
In “Das Mysterium der Auferstehung im Lichte der Anthroposophie” doet Sergej Prokofieff uitspraken over Anna Katharina Emmerick (die hij overigens consequent Katharina von Emmerich noemt). Anna Katharina Emmerick (1774-1824) was helderziend en droeg de stigmata. Over haar zegt hij: “Als zulke somnambule (maanzieke, dromerige) onderzoeksmethoden de antroposofie zouden binnendringen en zich in haar breed zouden maken, dan zou dat het prijsgeven van de geesteswetenschappelijke onderzoeksmethode als zodanig zijn en daarmee het einde van de antroposofie als geesteswetenschap.” Hij gaat zelfs nog verder en zegt: In “de innerlijke onvrijheid waar de mens in terechtkomt”, als hij zich met zulke uiteenzettingen bezighoudt, ligt “het diep onchristelijke element van zulk een toegang ook tot de gebeurtenissen rond het keerpunt van de tijden”.
Ook al noemt Sergej Prokofieff haar naam niet, iedereen weet dat hij het met deze uitspraken niet over Anna Katharina Emmerick heeft, maar over Judith von Halle. Ook zij is helderziend, ook zij draagt de stigmata. Het grote verschil tussen haar en Anna Katharina Emmerick is dat zij nu leeft, nu lid is van zowel de Allgemeine Anthroposophische Gesellschaft als de Freie Hochschule für Geisteswissenschaft en nu publiceert. In zijn laatste werk “Zeitreisen – ein Gegenbild anthroposophischer Geistesforschung” stelt Sergej Prokofieff expliciet de geesteswetenschappelijke integriteit van Judith von Halle ter discussie en daarmee impliciet ook zijn eigen geesteswetenschappelijke integriteit. Het zwaard van de waarheid snijdt immers altijd aan twee kanten.
Nogmaals: hoe komt Sergej Prokofieff tot zulke uitspraken? Wat is zijn methode van onderzoek? En blijven zijn onderzoeksresultaten overeind na toetsing?
In haar laatste boek “Anna Katharina Emmerick, eine rehabilitation” schetst Judith von Halle niet alleen een portret van de persoonlijkheid van Anna Katharina Emmerick en haar werk, maar onderzoekt ze ook precies die vragen. Zoals een ieder die zich verdiept in de persoonlijkheid en het werk van Judith von Halle zich uiteen heeft te zetten met de kritiek van Sergej Prokofieff, zo is dit boek welhaast verplichte kost voor iedereen die het werk van Sergej Prokofieff waardeert en respecteert. Tenminste, wil deze controverse het niveau overstijgen van een strijd tussen aanhangers van de één of de ander. Want het mooie van deze hele controverse is dat het een ieder dwingt zichzelf te funderen in de waarheid en in de waarheid alleen. Zolang hij toch nog steunt op de autoriteit van Sergej Prokofieff of van Judith von Halle zonder hun onderzoeksresultaten innerlijk te doorleven en te toetsen op waarheid, zal hij gekweld worden door twijfel. Wie heeft nu gelijk? Wie kan ik vertrouwen? Op wie kan ik bouwen?
Gelukkig heeft Rudolf Steiner in werken als “Wahrheit und Wissenschaft” en “Wie erlangt man Erkenntnisse der höhere Welten” ons de middelen aangereikt om zelfstandig alle (geestes)wetenschappelijke onderzoeksresultaten te toetsen of we nu helderziend zijn of niet. Voorwaarde is dan wel dat we niet steunen op de uiterlijke autoriteit van Rudolf Steiner, maar zijn aanwijzingen volgen om ons te funderen in onze eigen innerlijke autoriteit.’
.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten