Jakobus Knijpenga was een geboren en getogen Groninger en priester in de Christengemeenschap van 1934 tot 1983. Toon Schmeink noemt hem trouwens consequent Koos. In het jaar van zijn wijding, 1934, trouwde Koos met Wies Heidema, met wie hij twee zoons kreeg, Siegwart en Haijo.
‘In de zomer van dat jaar trok het jonge stel naar Rotterdam waar Kees Los als priester de gemeente had opgericht. Koos werd gewijd tijdens de eerste priesterwijding in Nederland in Den Haag.
Vanwege de aanleg van de Maastunnel moest het pand van de Christengemeenschap aan de ’s-Gravendijkwal worden afgebroken. En een paar jaar nadat hun zoon Siegwart werd geboren, verhuisde het gezin in 1939 naar de Avenue Concordia in Kralingen. Vrij spoedig daarna kwam de Duits-joodse priester Walter Gradenwitz met zijn vrouw en vijf kinderen bij de familie Knijpenga in Rotterdam wonen. Gradenwitz deed zijn werk met de beruchte jodenster op zijn jas. Toen de anti-joodse maatregelen in 1942 verscherpt werden, moesten zij elders onderduiken. Hun plaats aan de Avenue Concordia werd ingenomen door Kees Wiebenga (“Oom Kees”), die tot over zijn oren in het verzet zat en over een radio beschikte zodat de familie via de BBC en radio Oranje geheel op de hoogte was van de vorderingen van de geallieerden.
In die tijd kwam Karl, de broer van Heinrich Ogilvie – bewindsdrager in de Christengemeenschap in Nederland – in het uniform van de Wehrmacht naar de kerk in Rotterdam waar hij de dienst wilde bijwonen. Maar dat stond Koos niet toe. “Karl, je bent van harte welkom, maar niet in uniform.” Naast zijn priesterwerkzaamheden was Koos nauw verbonden met het Volkshuis in Rotterdam, waar hij voordrachten hield over allerlei onderwerpen van Faust tot Parcival en Shakespeare. Toen volwassen mannen in Nederland zich moesten melden voor de Arbeitseinsatz in Duitsland zat hij regelmatig ondergedoken in het sousterrain bij de buren.
Intussen verdiende Wies zo veel mogelijk bij om het gezin draaiende te houden. Zij was zeer kunstzinnig, kon prachtig tekenen en schilderen, speelde lier en blokfluit. Wies richtte in 1941 een Vrije Kleuterklas op en is jarenlang kleuterjuffie geweest naast haar drukke gezin.
Voor zijn kinderen was Koos een “aanwezige” vader. De twee zoons konden altijd bij hem terecht en hij nam de tijd voor ze. Hij was enorm vitaal en de verpersoonlijking van het gevoel: “het komt allemaal goed”. Zijn liefde voor het jeugdwerk en zijn intense belangstelling voor het wel en wee van de jeugd, bracht hem tot het initiatief van het jeugdhuis op Land en Bosch, maar ook tot de later zo legendarische jeugd- en kinderkampen van de Christengemeenschap, waaraan generaties kinderen onvergetelijke herinneringen koesteren. Later, in de jaren zeventig, nam hij in nauwe samenwerking met Wim Schukking, financieel adviseur van de synode, het terrein Berka in Ruinen in gebruik, waardoor de kampen in een prachtige omgeving terecht kwamen. Ruinen was echt zijn plek, waar hij zich samen met Wies in het kleine huisje Wolverlei (Nederlands voor Arnica) helemaal thuis voelde.
In 1956 vertrok het gezin naar Amsterdam. Voor zijn eigen biografie, maar ook voor de gemeenten Amsterdam en Rotterdam, werd het tijd voor verandering. Koos werkte nu naast de legendarische Heinrich Ogilvie, een man met een enorme charismatische uitstraling en tevens een van de oprichters van de Christengemeenschap. Bovendien was Ogilvie een man met grote spirituele gaven. Deze uitdaging ging tot de rand van Koos’ mogelijkheden. Beide persoonlijkheden bezaten sterke karakters en een sterke drang tot vrijheid. Dat kon haast niet anders dan een gespannen verhouding opleveren. Wies heeft haar echtgenoot hierin enorm bijgestaan. Zij steunde hem voluit, maar wees hem ook op de grootheid van Ogilvie en op het lot dat hen beiden in Amsterdam had samengebracht én op de consequenties daarvan voor Koos zelf. Het pleit voor beide karakters dat zij het – hoe dan ook – met elkaar hebben uitgehouden. Hoewel hun gespannen verhouding onvermijdelijk ook wel eens tot de gemeenteleden doordrong. Dat deze confrontatie tot aan de rand van Koos’ fysieke mogelijkheden ging, werd duidelijk toen hem op 56-jarige leeftijd een hevige leverziekte overviel. Helmut Ogilvie, zijn huisarts en zoon van Heinrich, verbood hem de zevendaagse werkweek voort te zetten en eiste dat Koos een dag in de week volstrekt vrij zou nemen. Dat bleek goed te werken.
Na het vertrek van de Ogilvies naar Zeist ontwikkelde hij een hechte samenwerking met Elisabeth Lantsheer. Er ontstond een vruchtbare, collegiale band waarvoor Koos heel dankbaar was en die zijn innerlijke rust sterk bevorderde. Samen met mijn collega Joan Gerretsen mocht ik als penningmeester een tiental jaren met hem samenwerken, waaraan ik zeer dierbare herinneringen bewaar. Vooral ook aan zijn begrip en mededogen voor de zwakheden van de mens; hij stond als priester middenin de wereld.
In deze periode neemt hij de verantwoordelijkheid op zich voor het werk in Groningen. Daar neemt hij samen met anderen het initiatief tot oprichting van een gemeente van de Christengemeenschap. Het moet hem een heel bijzondere voldoening hebben gegeven om in zijn geboortestad deze gemeente te kunnen vestigen. Voor degenen die hem in die tijd en later meemaakten, straalde hij een buitengewone openheid en welwillendheid uit. Aan het altaar werkte zijn ernst en rust weldadig op de deelnemers aan de dienst. Koos publiceerde regelmatig in verschillende tijdschriften, waaronder Jonas en het blad van de Christengemeenschap. Ook schreef hij boeken, onder meer over het huwelijk en de kerk als sociale gemeenschap.
In zijn laatste jaren openbaarden zich longen- later ook hartklachten. Hij werd in juni 1980 opgenomen in een ziekenhuis in Noord. Op de laatste zondag van zijn leven tijdens een bezoek van zijn zoon Siegwart zei Koos: “Vannacht heb ik mijn donkere broer gezien. Dat valt niet mee...” Drie dagen later, na een laatste operatie, overlijdt Koos Knijpenga op 21 juni 1983 op 76-jarige leeftijd en werd zijn lichaam gecremeerd op 24 juni, Johannesdag.
In de zomer is hij geboren. In de zomer is hij tot priester gewijd en in de zomer is hij gestorven. Dit fenomeen symboliseert Koos’ ideaal om uitbundig naar buiten in de gemeenschap te leven, zijn liefde voor mensen en zijn intuïtief weten wat mensen vragen.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten