Elisabeth Vreede

Op 6 juni 2009 schreef ik in ‘Zichtbaar’ dat Peter Selg die avond in Zeist een voordracht zou houden over Elisabeth Vreede, op initiatief van de antroposofische ledenavond in Zeist. Zoals men zelf aankondigde:

‘Ter gelegenheid van het 75 jarig jubileum, februari 2008, van de ledenavond Zeist in het Zonnehuis Veldheim, wilden wij van de gelegenheid gebruik maken om de samenwerking van Elisabeth Vreede met Rudolf Steiner meer zichtbaar te maken. Elisabeth Vreede was een belangrijke Nederlandse pionier voor de antroposofie en maakte deel uit van het eerste bestuur van de algemene antroposofische vereniging in Dornach. Zij vertegenwoordigde de mathematische-astronomische sectie. Dit jaar is het 66 jaar geleden dat zij door de poort van de dood is gegaan. Dit 2 maal 33 jaarritme maakt het mogelijk dat spirituele intenties van deze individualiteit weer extra werkzaam kunnen worden.

Dr. Peter Selg is kinder- en jeugdpsychiater, professor aan de Alanus Hochschule, leidend arts aan de Ita Wegman Kliniek. Hij is auteur van vele boeken over pioniers in de antroposofie en leider van het Ita Wegman Archief. Alle inkomsten van voordrachten zijn ten bate van het archief.’

Dit jaar op 2 februari kon ik in ‘Beurs’ melding maken van een nieuw boek van Peter Selg over deze Elisabeth Vreede, en citeerde de aanprijzingstekst:

‘Elisabeth Vreede – 1879-1943

Zum 33. Todestag Elisabeth Vreedes veröffentlichte Madeleine van Deventer 1976 in Arlesheim eine erste Buchmonographie zum Wesen und Wirken der bedeutenden holländischen Astronomin, die Rudolf Steiner in den esoterischen Vorstand am Goetheanum berufen und der er die mathematisch-astronomische Hochschulabteilung übergeben hatte. Van Deventers Schrift, die sie gemeinsam mit Elisabeth Knottenbelt herausgab, verdankte ihre Entstehung “der Erwägung, dass Elisabeth Vreede heute wie zu ihren Lebzeiten den meisten Menschen unbekannt geblieben ist” (Vorwort). Zum 66. Todestag Elisabeth Vreedes am 31.8.2009 wurde van Deventers Impuls aufgegriffen und in Arlesheim erneut über Dr. Vreede geschrieben, unter Berücksichtigung vieler unveröffentlichter Dokumente und im Bewusstsein der hohen Wertschätzung, die Rudolf Steiner seiner Mitarbeitern zeitlebens entgegengebrachte: “Frl. Vreede ist eine von denjenigen, die am besten meine Vorträge verstehen.” Der Band ist mit Dokumenten aus dem Nachlass Elisabeth Vreedes in Den Haag versehen und umfasst auch die Mitschrift zweier eindrucksvoller Vorträge, die sie 1926 und 1928 über die “dreifache Sonne” und den “Weihnachts- und Michaelimpuls” hielt. “Das Wesen Anthroposophie – ich selber habe es immer empfunden als ein von Dr. Steiner neu geschaffenes geistiges Wesen, gleichsam das erste, von Menschen erzeugte hierarchische Wesen, ganz jung und noch unvollkommen entwickelt, wie bei einem Kinde eben, – ein Wesen, das jetzt durch unsere gemeinsame Arbeit als “Erkenntnisgemeinschaft” und unter Mitwirkung seines Schöpfers aus der geistigen Welt, sich erst weiter entwickeln muss.” (Elisabeth Vreede)’

Ook in het Nederlands is er het nodige over haar beschikbaar. Allereerst natuurlijk het prachtige boekje dat Ed Taylor in 2006 over haar schreef:

‘Wie was Elisabeth Vreede? Kunnen we een gevoel krijgen voor wat deze raadselachtige individualiteit op aarde wilde komen doen en vanwaar ze de kwaliteiten meenam om dat ook te verwezenlijken?

Jarenlang was Vreede naaste medewerker van Rudolf Steiner. Ze zorgde ervoor dat de stenogrammen van veel van Steiners voordrachten goed werden behoed. Ook werd zij door Steiner benoemd als leider van de mathematisch-astronomische sektie van de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschappen. Elk jaar gaf ze een sterrenkalender uit. Voorts hielp ze bij het beeldhouwen van de houten kapitelen van het eerste Goetheanum.

“Aan het eind van haar leven heeft Vreede gezegd: ‘Het zal straks niet lang duren, en dan is men mij vergeten’. Een leven in dienstbaarheid aan het wezen antroposofie is het echter meer dan waard niet vergeten te worden.”

De eerste biografie van deze indrukwekkende persoonlijkheid.’

Verder staat er op de website van de Antroposofische Vereniging in Nederland een biografische schets van Renatus Ziegler, afkomstig van de ‘Forschungsstelle Kulturimpuls’ en in het Nederlands vertaald. Ziegler schrijft over haar onder meer:

‘Rond 1900 begon zij aan de universiteit van Leiden wiskunde, astronomie en filosofie (met de nadruk op het werk van Hegel) te studeren. Zij was vermoedelijk een van de eerste vrouwen die in de eerste twee vakken college volgden. Daarnaast leerde zij Sanskriet, om ook de mathematische werken van de oude Indiërs te kunnen bestuderen. Ze nam enthousiast deel aan het studentenleven, richtte een roeivereniging voor vrouwen op en was bestuurslid van een vrouwelijke studentenvereniging. Rond 1906 studeerde zij af. Na de afronding van haar studie gaf zij vier jaar lang wiskundeles aan de Hogere Meisjesschool en vanaf 1910 een aantal jaren privélessen wiskunde.

In 1903 ontmoette zij Rudolf Steiner voor het eerst tijdens een theosofisch congres in Londen. Zij raakte onder de indruk van zijn persoonlijkheid, echter niet van zijn betogen. In 1904 nam zij in Amsterdam deel aan het eerste congres van de federatie van Europese secties van de Theosofische Vereniging en beluisterde daar de voordracht van Steiner over “Mathematiek en occultisme”, een thema waar ze in eerste instantie niets mee kon beginnen. Pas de serie opstellen in het tijdschrift “Luzifer-Gnosis” over het thema “Wie erlangt man Erkenntnisse der höheren Welten?” (Hoe komt men tot inzichten in hogere werelden) sprak haar direct aan.

Tussen 1910 en 1914 woonde Vreede in Berlijn, een tijdlang ook in hetzelfde huis als Rudolf Steiner, in de Motzstraße. Zij werkte daar ook tijdelijk in Steiners secretariaat en gaf op zijn instigatie veel inleidende cursussen en voordrachten over wiskunde en astronomie voor leken. Deze cursussen dienden ter voorbereiding van de toehoorders op voordrachten over natuurwetenschappelijke onderwerpen door Steiner zelf. Vreede was oorspronkelijk naar Berlijn gekomen vanwege haar proefschrift en voerde in dat kader ook verschillende gesprekken met Steiner. Haar activiteiten werden echter steeds meer bepaald door haar taken binnen de antroposofische beweging, waardoor haar proefschrift nooit is afgekomen.’

Op de website van het Ita Wegman Institut van Peter Selg is op de lijst met zijn publicaties ook een recent artikel over haar te vinden:

‘“Der im Schmerz sich Erhaltende schaut die siegende Erkenntnis”. Elisabeth Vreedes Tod vor 66 Jahren. (als PDF) Das Goetheanum. 50, 2009.’

Die pdf is nogal slecht te lezen. Een mooie reden om zijn tekst hier integraal weer te geven. Tenslotte was zij Nederlandse.

‘Elisabeth Vreedes Tod voor 66 Jahren

“Der im Schmerz sich erhaltende schaut die siegende Erkenntnis”

Als Elisabeth Vreede am 31. August 1943 in der Casa Andrea Christoforo (Ascona) nach kurzer, schwerer Krankheit ihren Erdenleib ablegte und in die geistige Welt einging, erschien kein Nachruf auf sie im “Nachrichtenblatt”, keinerlei Notiz. Mitteleuropa stand im Krieg. Anfang des Monats hatte Joseph Goebbels die Berliner Bevölkerung aufgefordert, die Stadt zu verlassen – in der Berliner Motzstrasse 17 hatte Vreede über Jahre gelebt.

Zum Zeitpunkt des Todes von Elisabet Vreede malte Liane Collot d’Herbois gerade am Hüter der Schwelle im wenige Kilometer entfernten Brissago – als Teil der Fresken für die Urnenkapelle auf dem Gelände der Motta, dem heilpädagogischen Institut. Die Asche Ita Wegmans sollte dort aufbewahrt werden – die Arlesheimer Ärztin hatte die Erdensphäre knapp ein halbes Jahr zuvor verlassen, überraschend und mit einem klaren Bekenntnis: “Wenn kein geistiges Wirken auf Erden in nächster Zeit mehr möglich ist, werde ich sterben.”

Vreede war beim Sterben Wegmans im Holzhaus gewesen und hatte später bei der Kremationsfeier gesprochen, in Anwesenheit der alten Vorstandskollegen, was ihr mehr als schwer gefallen war. Kurz darauf, Anfang Mai, nach einem Vortrag über Nikolaus Kopernikus, hatte ihr eigenes Krankenlager begonnen. Der letzte Brief, den sie in der Casa Andrea Christoforo erhielt, stammte von dem Priester Ernst Fiechter, mit dem sie befreundet war und der auch Ita Wegman bestattet hatte. Ihr Leben, so schrieb Fiechter, sei zu einem “Kampfplatz” geworden, obwohl es zu friedlichem, aber höchstem geistigem Wettkampf bestimmt gewesen sei. “Jetzt kann ich manches nachfühlen, was Sie erlebten. Wie nahe die Hexe Bitternis kommt und den ganzen Menschen vergiften will! Und doch wollen wir ja aus innerster Einsicht und Liebe darum ringen, dass es nicht geschehe – auf dass das Gute bestehe.”

Die “späteren Jahre”

Darin hatte Ernst Fiechter recht, und so zu leben hatte sich Elisabeth Vreede seit Jahren bemüht, in Demut, Schicksalsergebenheit und -bejahung, trotz ihres Feuers und ihrer Kämpfernatur. “Wenn man in den späteren Jahren ihre Vorträge hörte, so bekam man den Eindruck, dass ihre Erinnerung mehr und mehr zu einem Schauen wurde. Der Inhalt dessen, was sie vorbringen wollte, stand wie eine große Imagination vor ihrem geistigen Auge, die sie dann sozusagen ablesen konnte.” (Van Deventer).

Die Jahre, von denen Madeleine van Deventer sprach, waren die Zeit nach dem Ausschluss Elisabeth Vreedes aus dem Vorstand der Anthroposophischen Gesellschaft, der erzwungenen Aufgabe ihrer mathematisch-astronomischen Sektion, der Sternwarte und des Rudolf-Steiner-Archivs am Goetheanum. All dies hatte Vreede hinzunehmen gehabt, ebenso wie den Exiltod des Freundes Kolisko, den Tod Dunlops und das Scheitern von so vielem, was einst hoffnungsvoll unter und mit Rudolf Steiner begonnen worden war.

“Bisweilen mogen wir es vergessen oder nicht so klar vor der Seele haben, wie ungeheuer viel von dem, was in der Welt gedacht, geschrieben, getan wird, so gedacht, geschrieben, getan wird, als ob Rudolf Steiner niemals gelebt hatte”, formulierte Vreede in einem Aufsatz im Januar 1938. In Deutschland war die Anthroposophische Gesellschaft von den Nationalsozialisten seit Jahren verboten – Außen- und Innenzerstörung hielten sich die Waage. Im Herbst 1939 begann Deutschland den Zweiten Weltkrieg. Zuvor war Elisabeth Vreede noch einmal in die alten Mysterienländer gereist, nach Italien, Griechenland, Palästina, Ägypten und Irland.

Zum Geistigen im Weltall

Ihre Arbeit am Goetheanum war vielfältig gewesen und überaus sozial. In den esoterischen Vorstand und zur Leitung der Hochschulabteilung für Mathematik und Astronomie hatte Rudolf Steiner sie berufen; hier hatte sie ihr Wirkenszentrum gehabt, zu seinen Lebzeiten und danach: in der Herausgabe des “Sternenkalenders”, der “Astronomischen Rundbriefe” (mit über 1000 Abonnenten), der “Mathematischen Sendungen”, der Leitung der Sternwarte, der Förderung wissenschaftlicher Studien und viele Kleinarbeit. Über die “Berechtigung der Mathematik in der Astronomie und ihre Grenzen” hatte sie bereits während des ersten Hochschulkurses zur Eröffnung des Goetheanum gesprochen, zur Freude des Lehrers: “Dr. Steiner war über meine Vorträge sehr erfreut (jedenfalls mehr als ich selber) und wünschte sie dringend gedruckt zu sehen.”

Elisabeth Vreede war eine Ausnahmeerscheinung, eine Frau unter vielen Männern, eine hochbegabte Mathematikern mit brillantem Gedächtnis, ausgebildeter Urteilskraft und einer tiefen, von vielen unterschätzten spirituellen Reife. Rudolf Steiner hatte ihr von ihrem Schicksalsweg erzählt, der das Martyrium bereits lange vor dem 20. Jahrhundert gekannt und in sich geschlossen hatte, den Scheiterhaufen und die geistige Größe. Vreede hatte sich inkarniert, um bei der Begründung der Anthroposophie auf Erden hilfreich zugegen zu sein, unter Durchbrechung mancher Gesetze und mit dienendem Willen, zugleich mit Vollmacht.

Zurück zu den Sternen

Als sie am 31. August 1943 in ihr geliebtes Sternsein zurückkehrte, wurde sie von vielen Verstorbenen und hohen Wesenheiten empfangen – sie, die auf Erden den Kindern nahegestanden war und Wilfried Immanuel Kunert, ihr Patenkind aus dem “Heilpädagogischen Kurs”, bis zuletzt begleitet hatte. “In das Licht hineingeboren / Bist Du nun ein Sonnenwesen. / Liebe bringe Du der Erde / Dass sie wieder kann genesen” – so hatte Elisabeth Vreede in ihrem Taufbrief an Wilfried Immanuel geschrieben. Nun, am 31. August 1943, war ihr eigener Erdenweg zu seinem Ende gekommen, nach 64 Jahren und 6 Wochen – der Lebens-Zeitspanne ihres Lehrers. “Es leuchten gleich Sternen / Am Himmel des ewigen Seins / Die gottgesandten Geister / Gelingen mög’ es allen Menschenseelen / Im reich des Erdenwerdens / Zu schauen ihrer Flammen Licht.” (Rudolf Steiner)

Peter Selg

Das Goetheanum, Nr. 50/09, S. 9, Feuilleton’