Vorige week vrijdag kwam het proefschrift van Hilde Steenbergen in het nieuws, die de resultaten van het vrijeschoolonderwijs had onderzocht. Ik berichtte daar al twee keer over, meteen op die bewuste vrijdag (in ‘Perceptie’) en op maandag nogmaals (in ‘Nuance’). Inmiddels zijn er ook verschillende reacties op gekomen vanuit de hoek van de vrijeschool zelf en die wil ik u niet onthouden. Eergisteren plaatste de Vereniging van vrijescholen – nadat eerst al een link was geplaatst naar een download van het proefschrift (trouwens via NRC Handelsblad) – een reactie van Gijs van Lennep, de rector van de Stichtse Vrije School, samen met Leo Stronks, de voorzitter van de Vereniging van vrijescholen. Het is de tekst van een ingezonden brief voor NRC Handelsblad (naar mijn weten nog niet geplaatst, maar dat kan natuurlijk nog gebeuren), met de titel ‘Vrijeschoolleerling leert levenslang’:
‘Een artikel over “laag scorende” vrije schoolleerlingen (27-02-09) scoort kennelijk goed voor een plaats op de voorpagina. De slotconclusie van het proefschrift waar het artikel over gaat verwoordt een en ander toch anders: “Op reguliere scholen worden leerlingen uitgerust met kennis, vaardigheden en inzichten ter voorbereiding op de maatschappij.” De vrije schoolleerling “wordt uitgerust met vaardigheden en attitudes die nodig zijn voor een continue ontwikkeling in de maatschappij”. “De vrijeschoolleerling krijgt wat minder kennis mee” en de “reguliere” leerling “vergaat na verloop van tijd de lust tot leren enigszins”.
Voor deze nuance hoefde niet ver gezocht te worden. De indruk wordt nu gewekt, dat de krant de nuance bewust vermijdt.
Los van de redactionele weergave van het proefschrift, is het een waardevol onderzoek, maar wel slechts een begin. Het laatste meetpunt ligt halverwege het voortgezet onderwijs. Het vrijeschoolonderwijs kent een 12-jarig internationaal curriculum met een eigen opbouw van leer- en ontwikkelingslijnen. Het zou wenselijk zijn om in een vervolgonderzoek niet alleen drie (min of meer toevallig in kaart gebrachte) leerjaren te onderzoeken, maar de gehele schoolloopbaan onder de loep te nemen. Onze ervaring van de afgelopen jaren is dat dankzij de opbouw van ons curriculum, uiteindelijk ook op de onderzochte cognitieve leergebieden geen sprake is van een significant verschil. Het continue leerproces van de vrije scholier past daar wonderwel bij. Het is uiteindelijk maar waar je voor kiest: op een vroeger moment vergankelijke (en later ook eenvoudig verkrijgbare) kennis of het levenslang willen leren.’
Een dag eerder, op 3 maart, reageerde Berry Idema uit Bergen N-H op de website van AntroVista op het proefschrift. Hij plaatste kanttekeningen zowel bij de presentatie ervan in NRC Handelsblad door Japke-D. Bouma als bij de inhoud van het proefschrift. Hij liet merken het onderzoek van Hilde Steenbergen nauwkeurig gelezen te hebben, want:
‘Nadere beschouwing leert dat op deze stukken en op het proefschrift het nodige is aan te merken; enkele van die kritiekpunten volgen hierna.
In de stukken in de krant vermeldt Bouma niet dat het proefschrift over slechts 3 leerjaren gaat. Dit wreekt zich m.n. in de kop van het interview, die wordt gepresenteerd als citaat en ten onrechte als geldend voor het volledige Vrije School-curriculum gelezen kan worden. Steenbergen meldt dat ze geen onderzoek heeft gedaan naar eventueel inlopen van de achterstand in latere leerjaren, maar dat belet haar niet te suggereren dat dat wel niet zal lukken. Die suggestie is nergens op gebaseerd maar krijgt door de context van een proefschrift ten onrechte gewicht.
Steenbergen onderzoekt in haar proefschrift de “effectiviteit” van Vrije Scholen en regulier onderwijs. Essentieel is dan wat zij hieronder verstaat. Op pag. 55 van haar proefschrift schrijft ze: “...een belangrijk kenmerk van effectieve scholen is (...) de nadruk op (cognitieve) basisvaardigheden en het maximaliseren van leertijd. Beide aspecten zijn op Vrije Scholen niet sterk vertegenwoordigd. (...) Op grond hiervan mag verwacht worden dat (...) de gemiddelde toegevoegde waarde van de Vrije Scholen voor de cognitieve opbrengsten lager zijn dan die van de reguliere scholen.”
Door de keuze van deze maatstaf heeft ze in feite, nog zonder iets onderzocht te hebben, bepaald dat Vrije Scholen zwakker zullen presteren dan regulier onderwijs. Daarom kunnen zeer grote vraagtekens gezet worden bij de uitkomsten van haar onderzoek.
In het proefschrift beschrijft Steenbergen de inpassing van de Vrije Scholen in het reguliere onderwijsbestel (pag. 16 e.v.). Eind 1997 werd hierover een akkoord met de overheid gesloten en in 1998 werd de nieuwe Wet op primair onderwijs van kracht, waarin de 7e klas niet meer als primair onderwijs werd bekostigd. Gevolg was dat van toen af de lesstof van 7 leerjaren primair onderwijs (na de kleuterschool) in 6 jaren moest worden verwerkt.
Dat betekende een forse ombouw van het curriculum voor alle klassen maar uiteraard het meeste voor de hoogste klassen – een beginnende 5e klas zou normaal nog 3 leerjaren primair onderwijs hebben gehad, maar vanaf 1998 waren dat opeens nog maar 2, zodat een enorme hoeveelheid extra stof moest worden verwerkt, een nauwelijks te realiseren operatie.
Juist deze klassen heeft Steenbergen voor haar onderzoek bekeken, kennelijk zonder zich te realiseren dat dit een uitzonderingssituatie met negatieve gevolgen voor de testresultaten betrof, die dus niet representatief was en niet kon leiden tot algemener geldende conclusies. Dat ze dit negeert is een fundamentele fout, die haar werk volledig ondergraaft.
Op reguliere scholen blijven zwakker presterende kinderen zitten, wat op Vrije Scholen niet gebeurt. Dit heeft invloed op de testresultaten, zoals te lezen valt uit de IQ-cijfers in tabel 4.4 (pag. 64), maar Steenbergen negeert dit. Op pag. 106 en 138 schrijft ze dat de leerlingen die vanuit regulier primair onderwijs naar voortgezet onderwijs Vrije School komen op cognitieve vakken relatief laag scoren, maar op pag. 142 meent ze dat die groep zeer klein is en geen verklaring kan zijn voor de slechte prestaties van Vrije Scholen. Echter: deze zwakke groep vormt 21% van klas 7 (pag. 62), is dus verre van “zeer klein” en had daarom niet genegeerd mogen worden.
Gelukkig vond Steenbergen in haar onderzoek ook heel wat positieve punten bij Vrije Scholen; belangrijk daarbij is dat ze constateert dat Vrije Scholen aan hun doelstellingen voldoen; m.i. zou je ze op die grond heel goed effectief kunnen noemen, maar dat woord was helaas dus al voor iets heel anders gereserveerd. Gehoopt mag worden dat die positieve waarden bij een gedegener onderzoek wel overeind zullen blijven.’
Vandaag nog vond Hugo Verbrugh het tijd worden om ook op zijn weblog aandacht aan deze kwestie te besteden. Hij heeft vooral kritiek op NRC Handelsblad, en met recht van spreken, want hij zelf heeft vroeger voor deze krant geschreven. Zo gauw het antroposofie betreft, wordt de berichtgeving automatisch negatief, constateert Verbrugh. Zo ook met dit onderwerp:
‘Het is typisch de NRC H’blad. Het antroposofische gedachtengoed van Rudolf Steiner kàn daar niets goed doen.’
Daarom brengt hij zelf maar de positieve aspecten van het nieuws:
‘Het bericht verwijst naar een onderzoek waarop onderwijskundige Hilde Steenbergen 12 maart promoveert aan de Rijksuniversiteit Groningen. Op blz. 3 is de promovenda zelf aan het woord. Wat zij daar zelf zegt, komt een stuk dichter bij wat de NRC vroeger als reclameleus hanteerde: “onmisbaar voor wie de nuance zoekt”.
Nog meer nuance vinden we in het proefschrift zelf. Ik citeer: “De slotconclusie die uit dit proefschrift kan worden getrokken is dat ... de Vrije school de school is waar je leert leren en wilt blijven leren. ... Op reguliere scholen worden leerlingen uitgerust met kennis, vaardigheden en inzichten ter voorbereiding op de maatschappij, op Vrije scholen ...worden leerlingen uitgerust met vaardigheden en attituden die nodig zijn voor een continue ontwikkeling in de maatschappij. In het regulier onderwijs daarentegen vergaat leerlingen na verloop van tijd de lust in leren enigszins. Dit rechtvaardigt de conclusie dat reguliere scholen beter zijn voor de cognitieve opbrengsten en dat Vrije scholen voor een deel beter zijn voor de niet-cognitieve opbrengsten.”’
Kortom, we mogen constateren dat mensen uit de vrijeschoolbeweging, alsmede algemeen uit de antroposofische beweging, deze vorm van ‘vrije nieuwsgaring’ niet zomaar over zich heen laten gaan en daarbij gelukkig hun mondje weten te roeren. Nu moet het nog doordringen naar het brede publiek.
4 opmerkingen:
Nogmaals onderstreep ik hier dat ik het vrije school onderwijs een warm hart toedraag. En dat niet ongefundeerd, heb weliswaar niet zelf een vrije school doorlopen en heb er ook geen eigen kinderen op zitten (simpelweg omdat ik geen kinderen heb), maar heb wel jarenlang de vrije school pedagogie zoals Rudolf Steiner die in allerlei voordrachten en geschriften naar voren bracht bestudeerd. En ik kan niet anders, ook na rijp beraad, oordelen en concluderen dat zijn pedagogische uiteenzettingen, voorstellen en initiaties ook op pedagogisch gebied goed onderbouwd, verantwoord en waardevol zijn.
Als er kritiek tegen het vrije schoolonderwijs opstak, naar aanleiding van magere of slechte toetsresultaten, vroeg ik me altijd hardop af: ik zou de (uiteindelijke) doorstroomcijfers weleens willen weten. in de rotsvaste overtuiging dat dat wel goed zou zitten. De einddexamencijfers binnen het voortgezet onderwjs kende ik daarbij echter nog niet. Vorig jaar leerde ik die kennen en ik moet eerlijk zeggen dat viel me niet mee... De gemiddelde eindexamencijfers voor exacte vakken zijn over het algemeen schrikbarend laag. Vraag me echt af hoe dit kan, het lijkt me dat dit met een goed uitgevoerde vrije school pedagogie helemaal niet nodig hoeft te zijn. Er lijkt me toch iets mis te zijn gegaan de afgelopen decennia, maar wat dan? Ja, ik weet het, ik heb makkelijk praten, ben geen vrije school leraar, maar zie me maar als een welwillende en bezorgde medeburger.
Levenslang luidt de titel van dit blogbericht. In onze meritocratische samenleving kennen we de zogeheten permanente eduactie, dat will zeggen: je hele leven lang, wel of niet regulier, blijven leren en studeren; dus met inbegrip van volwassenenonderwijs (waaraan andragogische aspecten verbonden zijn). Een prima zaak, hoort echt bij deze tijd. En dat roept natuurlijk ook de vraag op naar uitstroomcijfers en loopbaanontwikkeling van vrije schoolleerlingen over hun hele leven bezien. Zijn daar al eens onderzoeken naar verricht en kan zoiets?
Blijft bij mij het verlangen dat de eindexamencijfers voor exacte vakken bij vrije scholen binnen het voortgezet onderwijs de komende jaren vooruit zullen gaan. Niet alleen een must, maar ook, inherent aan de pedagogie en het schoolsysteem, haalbaar lijkt me.
Net gelezen (na mijn vorige bijdrage): "Scoort vrije school laag? (2)" van A.H. Idema, waarnaar in het blogbericht verwezen wordt. Dat snijdt wel hout en maakt een aantal zaken wel beter verklaarbaar.
Er is veel onterechte kritiek op Vrije Scholen. Het is echt 'over the top'. Ik heb zelf als kind op de Vrije School gezeten (kleuterklas en lagere school). Een geweldige tijd gehad, zo veel aangereikt gekregen en opgenomen. Vervolgens heb ik later, na paar jaar in de techniek te hebben gewerkt, 17 jaar op een Vrije School gewerkt en nu inmiddels al weer ruim 10 jaar in het regulier voortgezet onderwijs. Ik mag wel zeggen dat ik vanuit de praktijk weet dat Vrije Schoolleerlingen het over het algemeen genomen goed doen. Het is een fabeltje dat kinderen van niet-Vrije Scholen op allerlei onderdelen beter zouden scoren. Bij niet-Vrije Schoolleerlingen kom ik veel hiaten tegen en dat is niet alleen het geval bij mavo-leerlingen, maar ook bij havo-, vwo- en zelfs gymnasiumleerlingen. Natuurlijk is sommige kritiek op Vrije Scholen wel terecht. Op die punten moeten zaken worden aangepakt en worden verbeterd.
Prima dat je (ook hier) zo voor het Vrije School onderwijs opkomt René. Jij hebt die ervaringen, ik niet en jij bent nader ingevoerd in de zaak.
Een reactie posten