Bedoeld is: antroposofie in de media. Maar ook: in de persbak van de wijngaard, met voeten getreden. Want antroposofie verwacht uitgewrongen te worden om tot haar werkelijke vrucht door te dringen. Deze weblog proeft de in de media verschijnende antroposofie op haar, veelal heerlijke, smaak, maar laat problemen en controverses niet onbesproken.

maandag 2 maart 2009

Nuance

Nu gaan we onder het witte kantoorgebouw Willemswerf door dat al op 19 februari te zien was. Het is ontworpen door W.G. Quist en stamt uit de jaren 1983-1989. Mijn Architectuurgids van Groenendijk en Vollaard schrijft:
‘Op een onmogelijk stuk stedenbouwkundige restruimte is op vijf parkeerlagen een kantoorgebouw van zestien lagen gebouwd. Op de onderbouw met een vrijstaande dubbele schroefvormige parkeeroprit is een rechthoekige schijf geplaatst met betegelde betonplaten en een wigvormige vliesgevel. De stabiliteit wordt verzekerd door twee L-vormige betonschijven in de achtergevel waarin liften en trappen zijn opgenomen. De rijweg aan de achterzijde loopt onder het gebouw door.’
In het gratis dagblad De Pers van vandaag ijlt het onderzoek van Hilde Steenbergen na, waarover NRC Handelsblad vrijdag berichtte, zoals ik die dag beschreef op deze weblog. In het artikel ‘Onderzoek: leerlingen vrije school rekenen slechter’ staat weinig nieuws dat wij intussen niet al wisten. Het staat er wel veel vriendelijker dan in NRC Handelsblad; dat wil zeggen dan op de voorpagina van de vrijdagkrant, want het interview op pagina 3 nuanceerde de zaak behoorlijk. Zo stond op de voorpagina bijvoorbeeld:

‘Leerlingen op Vrije scholen in het voortgezet onderwijs scoren “fors” lager op wiskunde, Nederlands en probleemoplossend vermogen dan leerlingen op andere “witte” scholen. Deze achterstand halen ze niet meer in.’

De Pers schrijft echter:

‘De rekenachterstand die de leerlingen op vrije scholen oplopen in het basisonderwijs, halen ze op de middelbare school vaak niet meer in. Na drie jaar voortgezet onderwijs scoren vrije scholen nog steeds lager op wiskunde en ook op Nederlands.’

En dat is toch wel veel minder stellig. Maar het is geen wonder als je het persbericht leest dat de Rijksuniversiteit Groningen vrijdag over het proefschrift van Hilde Steenbergen naar buiten bracht. Daarin staat deze formulering die NRC Handelsblad gebruikte.

‘Traditioneel zijn Vrije scholen gericht op een brede ontwikkeling van kinderen. Cognitieve ontwikkeling is op deze scholen gelijkwaardig aan de kunstzinnige en sociaal-emotionele ontwikkeling. Dit uitgangspunt maakte een vergelijking met het reguliere onderwijs tot een aantal jaar geleden nauwelijks mogelijk: de inhoud van beide onderwijsvormen verschilde teveel van elkaar. In 2000 werden de Vrije scholen opgenomen in het reguliere onderwijsbestel, waarbij zij de kerndoelen van de basisvorming onderschreven. Steenbergen: “Dankzij deze gemeenschappelijk basis is een vergelijking nu wel mogelijk.”

Belangrijke verschillen tussen beide schooltypen zijn te vinden op cognitief niveau. Na drie jaar voortgezet onderwijs scoren Vrije scholen lager op Nederlands en wiskunde. Voor wiskunde geldt dat Vrije schoolleerlingen vaak al binnenkomen op het voortgezet onderwijs met fors lagere scores. De achterstand die ze hebben opgelopen op het Vrije school basisonderwijs halen ze in het voortgezet onderwijs niet meer in.’

Interessant is verder de houding van de leerlingen ten opzichte van het leren zelf. ‘Een leven lang leren’ wordt dat ook wel genoemd. Nou, dat klopt wel:

‘Opvallend is dat het academisch zelfbeeld van Vrije schoolleerlingen hoger ligt dan dat van leerlingen in het reguliere onderwijs. En dat terwijl de prestaties over het algemeen dus lager liggen. “Dat kan het gevolg zijn van zelfoverschatting, maar ook van minder faalangst”, meent Steenbergen. “Bijvoorbeeld omdat Vrije scholen niet alleen de cognitieve capaciteiten van leerlingen benadrukken. Daarbij is hun houding ten opzichte van leren duidelijk positiever dan die van leerlingen in het reguliere onderwijs. Daar zie je dat de motivatie om te leren tussen het eerste en het derde jaar echt veel sterker daalt.”’

Om alle nuances en voorbehouden van het onderzoek te leren kennen, zou je natuurlijk het proefschrift goed moeten lezen. Maar dat gaat niet zo makkelijk als een kort artikel in de krant. Nu is er een tussenvorm beschikbaar, en dat is het ‘[PO / VO] Dossier’ in het nieuwste nummer van Didaktief (nr. 2 van maart 2009), weliswaar met de titel ‘Vrije school presteert slecht’. Dit neemt niet weg dat hier vrijwel al die nuances aan bod komen. In het openingsartikel met deze titel bevestigt redacteur Monique Marreveld het commentaar dat Nico van der Wel uit Alkmaar vandaag gaf op mijn bericht van vrijdag, namelijk dat het onderzoek ‘is uitgevoerd van 1999 tot 2003, dus actueel is anders’. Zij schrijft over Hilde Steenbergen:

‘Ze heeft data uit het VOCL ’99-onderzoek – onderzoek naar prestaties van leerlingen in de basisvorming van het regulier voortgezet onderwijs cohort 1999 – gecombineerd met eenzelfde soort gegevens die zij drie jaar lang verzamelde op alle dertien vrije vo-scholen (vmbo, havo, vwo) in Nederland. Vrijescholen hanteren sinds 2000 – zeven jaar later dan de andere Nederlandse scholen – de kerndoelen van de basisvorming.’

Ook hier komt het thema ‘leren’ ter sprake:

‘Je zou kunnen zeggen dat vrijescholen niet genoeg voldoen aan datgene waar ze voor gefinancierd worden. Maar, nuanceert de onderzoekster onmiddellijk, ze “leveren” daarnaast een aantal extra dingen. “Alle leerlingen gaan in de loop van de tijd harder werken en zijn meer gemotiveerd om te leren. Ze scoren beter dan leeftijdgenoten in het reguliere onderwijs op de zogenoemde integratieve leerstrategie: ze gaan steeds harder werken, proberen verbanden te leggen in de stof, durven zichzelf vragen te stellen en verlenen betekenis aan de lesstof.” Op de lange termijn is dat een belangrijk resultaat dat kan leiden tot dieper leren.’

Op het einde van haar artikel vraagt Monique Marreveld hoe de onderzoekster oorspronkelijk ten opzichte van de vrijeschool stond:

‘Hilde Steenbergen wist weinig van vrijeschoolonderwijs, voor ze aan haar promotieonderzoek begon. “Vage vogels die veel doen aan creatieve vakken, dat was het wel zo´n beetje.” Inmiddels weet ze beter. “Ik heb een dag meegedraaid op een vrije middelbare school en als je dan binnenkomt, voel je wel: hier zit het goed. Maar aan de andere kant valt er aan de kwaliteit van onderdelen van dat onderwijs wel veel te verbeteren, zo blijkt uit mijn cijfers. Ik hoop vooral dat de vrijescholen zich eens achter de oren krabben en iets doen aan het rekenonderwijs in de onderbouw. Want daar is echt iets mis.”

Dan zal er wel meer getoetst moeten worden, om de vinger aan de pols te houden. Steenbergen: “Ik zie in dit onderzoek dat vrijeschoolleerlingen gewoon niet goed zijn in toetsen maken. Ze hebben veel meer tijd nodig om tot ze te laten doordringen wat er van ze gevraagd wordt, ze zijn minder ervaren. Dat moet beter. Je kunt wel zeggen: ik houd niet van toetsen, maar in het hoger onderwijs worden studenten ook voortdurend getentamineerd. Dat moeten ze leren om verder te kunnen.”’

In het Dossier van Didaktiek zijn nog meer artikelen opgenomen. Eentje, ‘Vrijeschool-ABC’, geeft werkelijk een mooi, maar ook goed beeld van wat vrijescholen zijn en doen. Het is heel verleidelijk om dat hier integraal over te nemen. Maar er is ook een ander verhaal, ‘Turbulentie onderweg’, dat antwoord geeft op de vraag hoe het er in de vrijeschoolbeweging momenteel voor staat. Ik was daar al langer naar op zoek, en vond een eerste beantwoording op 10 februari, waarover ik schreef in een bijdrage die dan ook meteen de titel ‘Antwoord’ kreeg. Wie de auteur van dit artikel in Didaktief is, staat er niet bij, maar ik moet aannemen dat het Monique Marreveld is, aangezien zij alle andere bijdragen wel ondertekend heeft. Het geeft een behoorlijk goed inzicht in de toestand bij de vrijescholen, dat ik het graag in zijn geheel hier weergeef (dat leest ook iets makkelijker dan zo’n pdf-document op het scherm, met een doorloop over vier pagina’s). En opvallend: hier wordt het totaal aantal zeer zwakke scholen per 1 februari op vijf gesteld, en niet op zes zoals vrijdag in NRC Handelsblad nog te lezen was:

‘In 2006 heeft de Vereniging een “taskforce Zwakke Scholen” ingesteld die een verbeterplan uitvoert. Van de destijds zeventien zeer zwakke scholen resteren er nog zes, zegt de vereniging.’
Kan de Vereniging van vrijescholen daar niet eens duidelijk in zijn en met één mond spreken? Zo blijft het verwarrend. Maar dan nu het artikel ‘Turbulentie onderweg’:

‘De Vereniging van vrijescholen werkt hard aan verbetering van de onderwijskwaliteit. Maar niet alle leden zijn het er mee eens. Sommigen vrezen een scheuring: de eigenheid en vrijheid van inrichting staan ter discussie. Onzin, zegt de inspectie, verbetering is mogelijk binnen het vrije schoolconcept.

Hans Boekhout stond de afgelopen jaren midden in de storm die over het vrijeschool onderwijs heen raasde. De directeur van de begeleidingsdienst voor vrijescholen in Zeist formuleert zijn woorden voorzichtig als ik vraag of de oordelen van de inspectie hem verbaasden. “We hadden wel een Ahnung (vermoeden, red.) van de problemen. Maar dat het zo erg was, wisten we niet.” Onmiddellijk nuanceert hij: “Het beeld was redelijk dramatisch, maar dat had ook te maken met het feit dat ons onderwijs opeens strenger werd beoordeeld.”

De Tweede Kamer was bezorgd over het Nederlandse onderwijs en verscherpte daarom het toezicht in 2002 met de wet op het onderwijstoezicht. De nadruk kwam meer te liggen op rendement en landelijk genormeerde opbrengsten die scholen vergelijkbaar maakten. “Die systematiek was in ons nadeel, want vrijescholen werken veelal niet met methoden of met landelijk genormeerde toetsen.”

Waardering

Maria Duif, bestuurslid van de Vereniging van vrijescholen van 1993 tot 2003 en verantwoordelijk voor inspectiezaken, bevestigt dit beeld. “In mijn tijd hebben we inspecteurs zich laten verdiepen in de vrijeschool, zodat ze rekening konden houden met onze vorm van onderwijs.” Uit gesprekken met Boekhout, Duif en andere leden van de Vereniging ontstaat een beeld van inspecteurs die de inspanningen van vrijescholen wel waardeerden. Zij “moesten” echter met het nieuwe toezichtkader na 2002 “onvoldoendes uitdelen”.

“We dachten eerst, we mogen niets meer”, zegt Duif. “Maar nu zien we wel in dat we beter zichtbaar moeten maken wat we (goed) doen.” Wat Duif betreft, zelf schoolleider in Den Bosch, ligt de uitdaging vooral in het onderbouwen van de keuzes van een vrijeschool: “Het gaat om de vertaalslag van de vrijeschool naar de criteria van de overheid. Tussen- en eindopbrengsten op taal en rekenen moeten voldoende en zichtbaar zijn.”

De suggestie lijkt te zijn dat de voornaamste bottleneck bij de inspectiebezoeken het ontbreken van eindopbrengsten op papier is. Die suggestie verwerpt Leon Henkens, hoofdinspecteur primair onderwijs: “Een school wordt als zeer zwak beoordeeld als er onvoldoende (of onzichtbare want niet geadministreerde) eindopbrengsten zijn èn als het onderwijsleerproces onvoldoende scoort. Bij zeer zwakke scholen was het aanbod ver onder de maat, de kwaliteit van de leraren onvoldoende en was er geen taakgerichte werksfeer. De kwaliteit van de aansturing was slecht of ontbrak. De Vereniging heeft vervolgens stevige initiatieven ontplooid, met name binnen de taskforce zeer zwakke scholen. Maar we zien dat het verbetertraject op sommige scholen of in delen van teams moeilijkheden oplevert. Er leven bijvoorbeeld verschillende opvattingen over wat goed onderwijs is of verschillende verwachtingen over de resultaten. Als zo’n richtingenstrijd in een team niet wordt beslecht, is dat slecht voor het verbetertraject.”

De inspectie brandt zijn handen niet aan dergelijke interne aangelegenheden. Henkens: “Het is aan het bevoegd gezag met deze problemen om te gaan. Wij zijn er niet om scholen te helpen. Wij kunnen niet sturen.”

Onderwijsvernieuwers

Eén argument keert regelmatig in gesprekken met leden van de Vereniging terug. Het huidige toezichtkader van de inspectie zou de vrijheid van inrichting in de weg staan. Dat schrijft ook Ad Boes van Netwerk SOVO (Samenwerkingsverband van Organisaties voor Onderwijsvernieuwing waarin Dalton, Freinet, IVO, Jenaplan, Montessori, en vrije scholen samenwerken) in de brochure “Elke school is er één”.

Inspecteur Henkens laat het zich niet aanleunen. “Twee dingen: in de wet op het basisonderwijs staat dat je de vorderingen van leerlingen moet bijhouden. Er kan alleen discussie zijn over de manier waarop.” Een inspecteur die vraagt naar een leerlingvolgsysteem en van een leerkracht hoort “ik draag het in mijn hart”, mag ontroerd zijn, maar moet toch een onvoldoende invullen. Henkens: “Ik bestrijd niet dat elke leerling uniek is, maar er kan sprake zijn van onderprestatie in een leerlingpopulatie. Dan moet je als school uitleggen waarom dat zo is.” De argumenten, daar gaat het Henkens om. “Kleuterverlenging speelt vaak in vrijescholen. Uit onderzoek blijkt dat het niet per se effectief is, dus een school moet uitleggen waarom ze dat doet en laten zien wat het resultaat is.” En als een vrijeschool spreekt van een onvoldoende ontwikkeling van het “etherlichaam”? “We wijzen dat niet af, àls het is vastgelegd in het schoolbeleid, beargumenteerd wordt voor die ene kleuter en minimaal een keer objectief getoetst is.”

Gert Hilbolling is voorzitter van de taskforce zwakke vrijescholen: “Doel was alle scholen inspectieproof te maken. Dat betekent dat tussen- en eindopbrengsten voldoende meetbaar zijn. Dat lijkt aardig te lukken. Van de circa 30 (2006) die zwak waren, staan er nu nog maar twaalf op de lijst, van de vijftien (2006) die zeer zwak waren, nog maar vijf per 1 februari 2009.”

Het onderzoek van de inspectie heeft veel losgemaakt, zegt hij: “We zijn al honderd jaar een vernieuwingsschool en dan moet je blijven vernieuwen. Hoe geef je antwoord op het kind van nu? Via de school aan een betere wereld werken, dat is onze grote ideaal. Maar wel op onze manier. Van oudsher zeggen wij: een goede leerkracht heeft zijn kinderen in de gaten, die hoeft niet voortdurend te toetsen. Maar nu de kwaliteit zo ter discussie staat, moet ook de Vereniging daar anders mee omgaan.” Om dat te doen is bijvoorbeeld de zogenoemde quartz monitor ontwikkeld.

Scheuring

Annemiek Zwart was nauw betrokken bij de ontwikkeling van de leerlingmonitor. “De inspectie hanteert een normenkader dat nooit aansluit bij wat wij doen. Bij ons staat het proces en de kwaliteit van het leren centraal en niet alleen de opbrengst. Maar we wíllen van die lijst zwakke scholen af. Met de monitor kunnen we de inspectie laten zien hoe kinderen bij ons leren, dát ze leren. Het is een manier van registratie (met toetsen, portfolio, verslagen) die tien jaar geleden not done was.”

De monitor is een concessie die kan leiden tot een scheuring in de Vereniging vrezen sommigen. Maria Duif: “Als Vereniging werken we aan een accreditatie van vrijescholen en daar wordt dit een punt. Er is een groep die bang is dat het wezenlijke van de vrijeschool te veel verdund wordt. Die angst kunnen we niet wegnemen. Vooral de oudere garde heeft het moeilijk, maar de ledenvergadering moet beslissen.” Ze heeft haar hoop gevestigd op drie grotere fusiebesturen die samen de helft van het totaal aantal scholen tellen. Maar de eenpitters kunnen roet in het eten gooien.

Hilbolling is er zelf nog niet uit: “Als de overheid terugvalt op kennisoverdracht, kunnen we op gespannen voet met diezelfde overheid komen te staan.” Voorlopig blijft de taskforce gehandhaafd, ook als de laatste (zeer) zwakke vrijeschool van de inspectielijst is verdwenen.

Het kabinet heeft inmiddels een wetsvoorstel ingediend “goed onderwijs, goed bestuur” waarmee het de bekostiging van een school kan beëindigen wanneer er sprake is van aanhoudend slecht onderwijs. De inspectie ziet het wetsvoorstel als een effectieve aanvulling op haar instrumenten. Momenteel is het bijna onmogelijk om slecht presterende en “onwillige” scholen effectief aan te pakken.’

1 opmerking:

Anoniem zei

[1]
Een gedetailleerde samenvatting van hoe het er voor staat met de vrije scholen. Ook een heel genuanceerde analyse van de verhouding tussen scholen en Inspectie. (Ik zou daar later wel meer over willen schrijven, nu ontbreekt me de tijd).
Positief wel is de reactie van de kant van de VS organisatie, een reactie die zich richt op verbetering van zwakke punten in het onderwijs. Ik zou denken dat de wezenlijke elementen van het VS onderwijs bestand zijn tegen erosie door de Inspectie. Immers, de VS pedagogie is wezenlijk anders (genuanceerder) dan wat de overheid of de Inspectie kan bieden. De meningen daarover gaan allicht uiteen, dat blijkt overigens ook wel uit de diffuse benadering van de Inspectie tov de VS. Een leerlingen-volg-systeem, de inspectie-eis, kan best - dat hangt af van het systeem, Cito is als toets gewoon misplaatst.
Terzijde : Rüdiger Iwan heeft in Duitsland voorstellen gedaan om het VS onderwijs op gesedimenteerde facetten te analyseren. Dgl voorstellen kunnen ook in ons land waardevol zijn.

[2]
Enkele observaties omtrent mw Steenbergen (de promovenda) zijn al door anderen genoemd :
[a] ze gaat uit van gedateerd onderzoek (1999-2003 VOCL) ;
[b] ze had aanvankelijk geen inzicht in de pedagogie waar VS ; daarna werd haar oordeel genuanceerder ; niet verdiept, althans dat blijkt nergens.

[3]
Ik heb het proefschrift van mw Steenbergen nauwgezet nagelezen en bezien.
[a] Het proefschrift bevat ettelijke passages waaruit blijkt dat ze wezenlijke elementen van het VS onderwijs niet begrijpt, en niet kan weergeven.
[b] Sterker : er staan feitelijke onjuistheden in.
[c] Voorts : de argumentatie is op meerdere plaatsen behoeftig, zwak, irrelevant, onjuist.
Dergelijke onvolkomenheden ontsieren een proefschrift. Ze zijn niet verdedigbaar door te zeggen dat de auteur slecht op de hoogte was van de kenmerken van deze soort onderwijs.
Op grond van mijn ervaring in het universitair onderwijs kom ik tot een voorlopig oordeel :
[a] academisch onvoldoende ;
[b] in de beste (analytische) passages van HBO-nivo, in andere passages minder.
Conclusie : niet passabel als promotie-stuk.

Labels

Over mij

Mijn foto
(Hilversum, 1960) – – Vanaf 2016 hoofdredacteur van ‘Motief, antroposofie in Nederland’, uitgave van de Antroposofische Vereniging in Nederland (redacteur 1999-2005 en 2014-2015) – – Vanaf 2016 redacteur van Antroposofie Magazine – – Vanaf 2007 redacteur van de Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, die de Werken en voordrachten van Rudolf Steiner in het Nederlands uitgeeft – – 2012-2014 bestuurslid van de Antroposofische Vereniging in Nederland – – 2009-2013 redacteur van ‘De Digitale Verbreding’, het door de Nederlandse Vereniging van Antroposofische Zorgaanbieders (NVAZ) uitgegeven online tijdschrift – – 2010-2012 lid hoofdredactie van ‘Stroom’, het kwartaaltijdschrift van Antroposana, de landelijke patiëntenvereniging voor antroposofische gezondheidszorg – – 1995-2006 redacteur van het ‘Tijdschrift voor Antroposofische Geneeskunst’ – – 1989-2001 redacteur van ‘de Sampo’, het tijdschrift voor heilpedagogie en sociaaltherapie, uitgegeven door het Heilpedagogisch Verbond

Mijn Facebookpagina

Translate

Volgers

Totaal aantal pageviews vanaf juni 2009

Populairste berichten van de afgelopen maand

Blogarchief

Verwante en aan te raden blogs en websites

Zoeken in deze weblog

Laatste reacties

Get this Recent Comments Widget
End of code

Gezamenlijke antroposofische agenda (in samenwerking met AntroVista)