Vandaag het derde deel van het vervolgverhaal over Edith Lammerts van Bueren. Een lang deel, dat wel, maar ook interessant. In het
commentaar gisteren gaf Barbara al aan dat Edith Lammerts in Modena in Italië, tijdens het IFOAM-congres van 18 tot en met 20 juni 2008, opnieuw tot voorzitter van het
European Consortium for Organic plant breeding (ECO-PB) is gekozen. Deze organisatie kwam
gisteren ook al ter sprake. Zij werd
op 21 april 2001 in Driebergen opgericht. In het tijdschrift
Kiemkracht van winter 2006 vertelde Edith Lammerts hier meer over.
Eco-Pb is de Europese koepelorganisatie ter bevordering van biologische plantenveredeling. Stichting Zaadgoed is vanaf het eerste uur aangesloten bij Eco-Pb. Maar wat doet deze organisatie precies? We vroegen het Edith Lammerts van Bueren, een van de oprichters van Eco-Pb – en van Stichting Zaadgoed – en tevens hoogleraar biologische plantenveredeling in Wageningen.
“Eco Pb wil biologische plantenveredeling stimuleren en verder ontwikkelen door internationale kennisuitwisseling te bevorderen, onderzoeksprogramma’s op te zetten en te lobbyen voor goede wetgeving. Dit doen we onder andere door het organiseren van internationale workshops en conferenties. Bijvoorbeeld over geschikte veredelingstechnieken, het gebruik van biologisch zaad in de biologische landbouw en de rol van boeren en tuinders bij het veredelingsproces. Zo hebben we deze zomer in Frankrijk een succesvolle workshop georganiseerd over het belang van participatieve veredeling – veredeling voor, door en met de hulp van boeren en tuinders – voor de biologische landbouw. Meer dan honderd telers, onderzoekers en veredelaars uit 28 landen hebben daar hun ervaringen uitgewisseld en de belangrijkste onderzoeksvragen op een rij gezet. Eco-PB zet zich ook al jaren in voor de bescherming van de zogenaamde ‘conservation varieties’, oftwel landrassen. Het gaat hierbij om oude regionale rassen die vaak jarenlang door boeren gebruikt zijn. Daardoor zijn ze goed aangepast aan de lokale omstandigheden. Veel van deze rassen liggen bij genenbanken in de diepvries. De Europese regelgeving, waar nu aan gewerkt wordt, moet er voor zorgen dat deze oude rassen weer op het veld komen te staan en dat ze ook verhandeld mogen worden.”
Over dit onderwerp sprak zij in hetzelfde interview door Brigitte Langner in Kiemkracht van winter/voorjaar 2004, dat ik gisteren ook al aanhaalde, getiteld ‘Werken aan biologische wortels’:
Er is ook een samenwerkingsproject met de Wageningse genenbank afgerond. De genenbank bewaart zaden van een groot aantal oude groenterassen in de diepvries die niet meer in de industriële teelten gebruikt worden. Niet telen betekent voor gewassen verdwijnen. Hier ligt een schat aan waardevolle planteneigenschappen opgeslagen die anders verloren gegaan was, ons culturele erfgoed, dat door de eeuwen heen door boeren zelf is ontwikkeld.
Edith: “De samenwerking met de genenbank is belangrijk omdat hier de bron is voor genetische diversiteit, of te wel een rijke schat aan meest diverse planteneigenschappen. In een selectieproef op het veld hebben we een groot aantal oude uienrassen vergeleken en de rassen met nuttige eigenschappen geselecteerd. Soms wordt er ook een vergeten ras herontdekt zoals de gele peen. Met de naam ‘gele Limburger’ omdat die in Limburg ontstaan is. Met het volgende project gaan we op zoek naar de mogelijke rol van een dikkere waslaag op koolbladeren voor een hogere weerstand bij kool voor schimmels en insecten. Daarvoor worden diverse oude koolrassen naast elkaar uitgezaaid en vergeleken.”
De hamvraag is of wij als consument er nu op kunnen vertrouwen dat de oorsprong van al onze biologische groenten biologisch is. Edith: “Het belangrijkste begin is er, maar het aanbod van biologische zaden is zeker nog niet volledig. Van een aantal gewassen ontbreken nog geschikte rassen die nodig zijn om jaarrond biologisch te kunnen telen, bijvoorbeeld van prei en peen. In de wortelteelt hebben we de techniek van de zaadteelt nog niet onder de knie. Zo gaat bij peen nog te veel zaad door lastige schimmels verloren. Met chemische bestrijdingsmiddelen in de gangbare landbouw had men daar geen last van, daarom is aan dit probleem nooit aandacht besteed. Op dit vlak valt er voor de biologische landbouw nog veel te verbeteren.”
Een groot probleem werd op 23 mei 2006 op de website gentech.nl aangesneden, waar ECO-PB heel direct werk van maakte:
‘Prof. Dr. Edith Lammerts van Bueren en Klaus-Peter Wilbois, voorzitter en secretaris van het Europese Consortium voor Biologische Plantenveredeling (ECO-PB), hebben een brief geschreven aan drie Eurocommissarissen over de drempelwaarden voor gentech-besmetting van zaden, die nog steeds niet formeel vastgelegd zijn. Het ECO-PB vraagt de Commissarissen van Landbouw, Milieu en Gezondheid en Consumentenbescherming om de zaad-drempelwaarde vast te leggen op de laagst meetbare waarde, momenteel 0,1%. Dit voor alle zaden, niet alleen de biologische – want de biologische zaadproductie hangt nog grotendeels af van gangbare zaden, zodat het onmogelijk is om twee verschillende drempelwaarden toe te passen. Besmetting van biologische producten is uitermate schadelijk voor het consumentenvertrouwen, schrijven Lammerts en Wilbois: meetbare gentech-besmetting zal biologische producten “absoluut onverkoopbaar” maken.’
Deze website gentech.nl is speciaal opgezet om een breed publiek beter over deze materie te kunnen informeren. Het is:
‘een initiatief voortgekomen uit een coalitie van kritische maatschappelijke organisaties (NGO’s) om laagdrempelige Nederlandstalige informatie over gentechnologie op internet te ontsluiten waarbij naast de algemene informatie ook (maar niet alleen) de kritische geluiden aan de orde komen. Onderstaande organisaties ondersteunen de totstandkoming van deze website. Dit betekent niet dat alle individuele organisaties automatisch 100% van de tekst onderschrijven. (...) De inhoudelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van de nieuwsberichten ligt enkel en alleen bij de betreffende schrijver. Raadpleeg voor de organisatiestandpunten de afzonderlijke websites.’
Volgt een lijst met deze namen:
A Seed
Both Ends
Dierenbescherming
Friends of the Earth Europe
Goede Waar en Co
Hivos
Kerkinactie
Milieudefensie
Novib
Nederlands Platform Gentechnologie
Wemos
XminY
Waaruit bestaat het wetenschappelijke werk van Edith Lammerts? Een heel concreet onderzoek is een project dat liep van januari 2004 tot en met december 2007: ‘Onderzoek of het selecteren onder gangbare of biologische omstandigheden tot andere/betere resultaten voor de biologische teelt leidt’.
[Doel]:
Het project heeft als doel te onderzoeken of bij de veredeling voor de biologische sector, het selecteren in een biologisch milieu en/of het selecteren door een biologische teler beter aangepaste rassen oplevert (hogere opbrengst, minder ziektes, betere oogststabiliteit).
[Werkwijze]:
Voor gangbare veredelingsbedrijven, die zich ook op de biologische markt richten, is bovenstaande vraag van belang, omdat het uitbereiden van hun selectieprogramma’s met biologische locaties extra kosten met zich mee brengt. Daarnaast is het de vraag of een biologische teler die met andere ogen en vanuit een ander concept naar het gewas kijkt anders (beter) selecteert dan een gangbare veredelaar. Als voorbeeldgewas in dit project is ui geschikt, omdat bekend is dat de genotype x milieu interactie bij uien groot is. Bovendien zijn zowel commerciële zaadbedrijven als biologische telers in ui actief met de veredeling voor de biologische teelt. In dit project wordt het selectieresultaat van selectie door een professionele uienveredelaar onder gangbare en biologische omstandigheden vergeleken. Daarnaast zal een biologische teler in hetzelfde uitgangsmateriaal selecteren. Binnen dit vierjarige project kan de vordering van slechts één generatie beoordeeld worden. Om toch betrouwbare resultaten te verkrijgen zal er zowel in 2004 als in 2005 met hetzelfde uitgangszaad begonnen worden. Als uitgangsmateriaal zijn een aantal brede basis populaties beschikbaar.
Resultaten van 2004, 2005 en 2006 worden vervolgens vermeld. Van 2006 zelfs heel uitgebreid. Maar over 2007 of het eindresultaat vind ik niets. Financier is ‘Directie Kennis’ van het ministerie van LNV (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit). De supervisie over het onderzoek heeft het Louis Bolk Instituut, projectleider is prof.dr. Edith Lammerts van Bueren, werkzaam als bijzonder hoogleraar voor het Laboratorium voor Plantenveredeling (van Wageningen Universiteit en Researchcentrum). De website van dit laboratorium is heel informatief, onmiddellijk is duidelijk welke onderzoeken zijn afgerond en welke nog lopen.
Publicatielijsten van Edith Lammerts van Bueren zijn hier in te zien, en hier.
Interessant is een speciale uitgave van het NJAS, het Wageningen Journal of Life Sciences, Vol 54, No 4 (2007), Values in Organic Agroculture, waaruit ik al eerder heb geciteerd. Ik keer hier nu naar terug. In de inleiding tot dit nummer worden de redenen voor deze speciale uitgave genoemd:
‘The focus in this special issue is on values in organic agriculture. Being a protest movement against developments in industrialized conventional agriculture the organic movement has been value-based from the very beginning. However, organic agriculture is undergoing rapid changes. In some agricultural sectors it is becoming similar to conventional agriculture: growing intensification, specialization and transport over long distances. This “conventionalization” of organic agriculture is worrying many people in the organic movement. They believe that it is incompatible with the organic values and may have a negative impact on the public image of organic farming. Organic agriculture is supported by governments and NGOs because of the public goods it delivers, such as a better environment, animal welfare, and rural development. If these goods are no longer delivered it may have repercussions for the support of the entire organic movement.
It is not surprising therefore that there is an increasing interest in organic value issues, especially since about 2000. The Louis Bolk Institute (LBI) has a long tradition in playing a prominent role, both at the national and international level, in the research on organic concepts and values. This research got a strong impulse in 1999 when the bioethicist Henk Verhoog joined the institute. One of the reasons for publishing this special issue is his retirement. Another reason is that the guest editors and editors believe that the discussion about the organic values is of wider interest than for the organic community alone.
Conventional agriculture too is changing into a more sustainable direction. Ethical values are always future-directed, inspiring people towards a certain course of action. The discussion in the organic movement may therefore be of interest to all who are concerned about the future of agriculture in general.’
De inleiding wordt besloten met:
‘Most authors in this special issue are scientists directly or indirectly related to the LBI. The fact that Henk Verhoog has (co-)authored many of the papers in this issue is testimony to his impact as bioethicist. The scientists of the LBI are very grateful to him for his inspiration and drive to make the values of organic agriculture more explicit. It has become an essential and integral part of the research of the LBI in its contribution to develop organic agriculture, nutrition and human health care.
We are sure that this special issue will pay tribute to that fact and thereby to the role Henk Verhoog has played in realizing this status of the LBI.
Finally, we hope that this issue will prove to be food for thought on the ethical values in agriculture for a wide audience, both within and outside the organic movement.’
In dit nummer een artikel met de titel ‘Organic agriculture requires process rather than product evaluation of novel breeding techniques’, waarbij Edith Lammerts van Bueren als co-auteur optreedt. Ik geef hier de samenvatting weer:
‘In organic agriculture the use of genetically modified organisms (GMOs) is banned. Recently, two novel breeding techniques have been developed, i.e., cisgenesis and reverse breeding, both of which are based on gene technology but should raise less moral concerns from the public. Whether the products of these breeding processes are classified as GMOs depends on the interpretation of the relevant EU regulations. In cisgenic plants, the genes introduced through genetic modification are from a crossable donor plant so that the source of the genes is considered to be of the same nature. In reverse breeding, the recombinant genes, essential to the breeding process, are no longer present in the product resulting from the entire breeding process, and thus the product as such is not transgenic. Should varieties obtained through cisgenesis or reverse breeding be allowed in organic agriculture? The answer to this question depends on whether the product or the process of breeding is taken into account. Assessment based on the product implies a choice of an ethical approach that only considers the extrinsic consequences of human action by making a risk-benefit analysis. It neglects so-called intrinsic, ethical arguments related to the applied technology (the process) itself. The organic movement uses the intrinsic argument of “unnaturalness” against genetic engineering. We therefore conclude that products of cisgenesis and reverse breeding should be subject to the current GMO-regulations in organic agriculture and should thus be banned from organic agriculture.’
Een heel recent artikel van Eveline Thoenes gaat juist over dit onderwerp. De titel ervan is ‘Gentechnologie goed voor het milieu’, het werd op 8 augustus 2008 gepubliceerd in ‘SYNC, hét magazine over innovatie en ondernemen, in Nederland en daarbuiten’. De auteur betoogt hierin dat genetisch gemodificeerde gewassen onterecht in een kwaad daglicht staan en wel degelijk kunnen bijdragen aan duurzamere landbouw zonder chemische bestrijdingsmiddelen.
“Om ziekteverwekkers te herkennen, hebben planten speciale herkenningsgenen. In Wageningen wordt op verschillende afdelingen binnen het Universiteit en Research centrum onderzoek gedaan naar deze genen. ‘Aardappelziekte’ bijvoorbeeld wordt veroorzaakt door Phytophthora, een soort schimmel. Andere gewassen hebben geen last van Phytophthora. Ze hebben het juiste herkenningsgen en zorgen dat ze zich op tijd verdedigen. Het ontbreken van zo’n gen bij aardappels maakt dat die er wel ziek van kunnen worden. Dat is de reden dat er in Nederland zoveel landbouwgif wordt gebruikt, want bijna de helft daarvan (ruim vierduizend ton) is speciaal bedoeld om Phytophthora tegen te gaan.
Genetische modificatie zou dit probleem op kunnen lossen. Het wordt (vooral door tegenstanders) ook wel genetische manipulatie genoemd, en houdt niets anders in dan dat een gen van een plant, bacterie of dier in een andere plant, bacterie of dier wordt gezet. De meeste planten en dieren hebben rond de dertigduizend genen. Wat voor kwaad kan het om er daar eentje aan toe te voegen?
Daarover lopen de meningen zeer uiteen. Het grote publiek moet er niets van hebben: het gaat ‘tegen het gevoel’ in. Men is bang voor de gevolgen, die onbekend zijn. Die gevolgen zullen echter vooral afhangen van het soort gen dat ingebracht is: een gen van tarwe in aardappel zal waarschijnlijk minder verstrekkende gevolgen hebben dan een gen van een bacterie in maïs.
Maar in feite gaat het uiteindelijk vooral om het genproduct: een gen dat gif tegen insecten maakt is van een andere orde dan een gen dat alleen het vermogen biedt een schimmel te herkennen. Je kan wat dat betreft dus niet alle genetisch gemodificeerde (GM) gewassen over één kam scheren.
Professor Edith Lammerts van Bueren doet dat toch. Zij werkt op het Louis Bolk Instituut voor biologische landbouw en is sinds drie jaar bijzonder hoogleraar Biologische plantenveredeling in Wageningen. ‘In de biologische landbouw gaan wij uit van de integriteit van de plant en het dier’, vertelt ze. ‘Als je door middel van genetische modificatie een nieuw gen toevoegt aan het DNA, weet je bovendien niet waar het gen tussen al die andere genen terecht gaat komen. Het komt op een willekeurige plek te zitten.’
Ze legt uit dat het gen daardoor een andere activiteit kan krijgen dan waar het oorspronkelijk vandaan kwam en zijn vaste plekje op het DNA had. Ze ziet liever dat herkenningsgenen worden ingekruist via traditionele veredelingstechnieken. Daarbij wordt het gewas dat het herkenningsgen mist, gekruist met een ‘wilde’ soortgenoot die het wel heeft. Maar dat kan alleen als er zo’n soortgenoot bestaat. Je krijgt dan nakomelingen die de helft van hun genen van de moederplant hebben en de helft van de vaderplant. Sommige zullen het herkenningsgen bevatten, maar daarnaast zitten er dan nog zo’n vijftienduizend ‘wilde’ genen in die je cadeau krijgt.”
Edith Lammerts van Bueren treedt wel vaker in de publiciteit. Zij is een bekend gezicht in de media, een soort woordvoerder als het om plantenveredeling gaat. Zo werd zij op 2 november 2007 in het Friesch Dagblad geciteerd in een artikel van Simon Talsma onder de titel: ‘Grote interesse in biologische veredeling’.
‘De biologische landbouw presenteert zich al jaren als een volwassen sector. Speciale onderzoeksinstituten, promotiecampagnes en een sector die al tientallen jaren bestaat. Toch is er in die periode voor de akkerbouwers nauwelijks concrete vooruitgang geboekt in de ontwikkeling van rassen die geschikt zijn voor een biologische teeltmethode. “Maar dat begint nu te komen”, vertelt hoogleraar biologische plantenveredeling Edith Lammerts van Bueren van de Wageningen Universiteit. “Bij granen zijn er in Europa nu zo’n vijftien rassen die de boeren kunnen gebruiken en bij de aardappelen komt volgend jaar het eerste fytoftora-resistente ras op de markt dat is ontwikkeld voor de speciale teeltomstandigheden in de biologische landbouw. Dit jaar is er volop pootgoed vermeerderd met pootaardappelen van dat ras. Volgend jaar kunnen ze worden gebruikt om consumptieaardappelen te telen.”
De rassen die zijn ontwikkeld moeten vanwege de teeltomstandigheden robuuster zijn. “Ze moeten zich goed kunnen handhaven in een minder beheersbare omgeving dan onder gangbare condities. Het wortelstelsel moet bijvoorbeeld beter zijn en de rassen moeten onkruidgroei beter kunnen onderdrukken.”
Tot nu toe worden in de biologische landbouw bijna altijd rassen gebruikt die zijn ontwikkeld voor de reguliere landbouw. Deze planten zijn aangepast aan de gangbare landbouw met hoge kunstmestgiften en chemische bestrijdingsmiddelen.
De Wageningse hoogleraar constateert dat er nu veel interesse is in het ontwikkelen van biologische rassen. “Volgende week hebben we een symposium waarin de zoektocht naar biologische rassen centraal staat. Daarvoor hebben zich ongeveer 130 onderzoekers, plantenveredelaars en belangenorganisaties uit tientallen landen aangemeld.”’
Nog maar een klein maandje geleden, op 26 juli 2008, publiceerde dagblad Trouw het artikel ‘Teler Niek Vos is trots op zijn “bionische” aardappel’ door Jeroen den Blijker:
‘Niek Vos is de eerste biologische boer met een commercieel interessant, Phytophthora-resistent aardappelras op zijn naam: de Bionica. Daarvoor werkte hij nauw samen met kweekbedrijf Meijer. “Een echte toevalstreffer”, zegt Vos bescheiden over zijn aardappel. “Een kans van één op tienduizend.” Maar ook een succes dat met vakkennis en grote inzet is afgedwongen.’ (...)
“Gangbare boeren gaan de Phytophthora te lijf met chemische bestrijdingsmiddelen. Voor biologische boeren is dat natuurlijk geen optie”, zegt Edith Lammerts van Bueren, hoogleraar biologische plantenveredeling aan Wageningen Universiteit en verbonden aan het Louis Bolk Instituut. “Voor biologische boeren rest er eigenlijk maar één ding: loof voortijdig platbranden, wat de kwaliteit van de aardappel uiteindelijk ernstig kan schaden.”
Op de bladeren van de aardappelplant is de ziekte vaak het eerst zichtbaar: roestbruine vlekken met een witte nevelrand. Al met al was de oogst van de biologische boeren sinds 2004 zo slecht, dat inmiddels een kwart van hen is afgehaakt. Lammerts van Bueren: “Dit jaar valt het nog mee met de Phytophthora. Gelukkig maar. De vraag naar biologische aardappels groeit, onder andere uit de chips- en patatindustrie.”
De aardappel Bionica komt bovendien, tot verrassing van Vos, ook tegemoet aan een tweede wens van de biologische sector. Juist deze week deed Lammerts van Bueren samen met collega-onderzoeker Marjolein Tiemens een proefrooi op de biologische proefboerderij Droevendaal van Wageningen Universiteit. Daar onderzoekt zij onder meer hoe efficiënt diverse aardappelrassen omgaan met mest. Want biologische mest is een schaars goed, legt de hoogleraar uit. En, zo blijkt, de Bionica heeft aan een bescheiden hoeveelheid stikstof genoeg om tot volle wasdom te komen.’
Als laatste proeve van haar publieke werkzaamheid een belangrijk opinieartikel in de Volkskrant op 25 juli 2007, met als titel ‘Biologische landbouw biedt mondiale voedselzekerheid’. Dit naar aanleiding van de discussie die destijds speelde, waarin werd gesteld dat met biologische landbouw de wereldbevolking helemaal niet zou kunnen worden gevoed. Dit opinieartikel, geschreven samen Arie van den Brand, voorzitter Biologica, en Niels Roling van WUR, laat een belangrijk tegengeluid horen. Namelijk de potentie van de biologische landbouwmethode om de voedselzekerheid wereldwijd te vergroten in een veranderend klimaat. Vooral de betere bodemstructuur en de hogere biodiversiteit zorgen voor meer robuustheid.
“Tijdens een conferentie van de Wereld Voedsel en Landbouw Organisatie FAO in Rome is onlangs de opmerkelijke, maar in het publieke debat nauwelijks opgemerkte conclusie getrokken dat de wereldvoedselproductie bij volledige omschakeling naar biologisch met 32% zou toenemen. Onderzoekers van de University of Michigan zijn vorige maand met dezelfde overtuigende conclusie naar buiten gekomen. Uit hun onderzoek blijkt dat biologische landbouw in ontwikkelingslanden tot drie keer hogere opbrengsten heeft. In de rijke landen levert biologische landbouw gemiddeld net zoveel op als gangbare landbouw, aldus de onderzoekers. ‘Ik hoop dat we eindelijk de angel uit het idee hebben gehaald dat je met biologische landbouw niet genoeg kunt produceren’, aldus Ivette Perfecto, professor aan de Universiteit van Michigan’s school of Natural Resources and Environment.
Alleen bij optimale groeiomstandigheden en een hoog gebruik van kunstmest en pesticiden is de opbrengst van gangbare landbouw vooral in Europa en de Verenigde Staten gemiddeld zo’n 25% productiever.”
Een verrassend en mogelijk nog belangrijker tweede argument heeft te maken met dat nieuwe begrip dat iedereen intussen, in tijden van klimaatverandering, noodzakelijkerwijze steeds beter zal leren kennen: ‘watermanagement’:
“Wat is het geheim van de biologische landbouw? Het is blijkbaar meer dan het weglaten van kunstmest en chemie. Uit alle onderzoeken blijkt de crux telkens weer de kwaliteit van de bodem: biologische bodems bevatten meer leven en organische stof. Daardoor hebben de bodems een betere structuur. Bij droogte wordt het schaarse water beter benut, bij overstromingen wordt het water beter opgenomen én er is minder erosie. Het waterbergende vermogen van biologische bodems kan 20-50 % groter zijn. Dat blijkt ook uit langlopend onderzoek van het Rodale Institute uit Pennsylvania waarin de biologische landbouwmethode vergeleken wordt met het gangbare landbouwsysteem. In jaren van grote droogte hebben de biologische akkers 33-41% meer opbrengst. Bij extreme regenval namen de biologische bodems twee keer zoveel water op als de gangbare bodems. ‘Onze proeven laten zien dat het verbeteren van de bodemkwaliteit via de biologische methode het verschil kan maken tussen oogst en misoogst’, aldus Jeff Moyer, de Farm Manager van het Insituut. Met name rond de tropen en in berggebieden – waar je van nature extreme weersomstandigheden hebt en kwetsbare bodems – scoort biologische landbouw dan ook veel beter. Met oog op de klimaatsverandering ligt het inzetten op biologische landbouw daarom ook meer voor de hand dan te zoeken naar droogteresistentie via gentechnologie. Overheden zouden voor de lange termijn zekerheden voor voedsel en impulsen voor regionale economieën nog veel sterker op biologische landbouw moeten richten dan tot nu toe het geval is.”