‘Drie jaar geleden vond er op deze plaats een conferentie plaats onder de titel “Is registratie van homeopathische en antroposofische geneesmiddelen mogelijk?” Sindsdien hebben de ontwikkelingen in een snel tempo plaatsgevonden. De principiële besluiten betreffende verplichte registratie van deze groep middelen zijn genomen. Vandaag zullen we van elkaar de praktische aspecten van die registratie horen. We kunnen de huidige bijeenkomst dan ook als het begin van een nieuw tijdperk kenschetsen, als een historische gebeurtenis.’
Volgens hem verwezenlijkte de overheid met de registratie-eis twee doelstellingen:
‘– een overzicht te verkrijgen van alle homeopathica die voor het Nederlandse publiek verkrijgbaar zijn;
– te waarborgen dat de kwaliteit van de homeopathische producten aanvaardbaar en constant is. Dat wil zeggen dat de herkomst van grondstoffen en de procédé’s bij de bereiding goed gedocumenteerd zijn, opdat het publiek beschermd wordt tegen ondeugdelijke preparaten.’
Maar professsor Noach zou professsor Noach niet zijn, als hij niet ook zei:
‘Voor de beoordeling van homeopathica is de chemische gehaltebepaling uiteraard niet mogelijk, althans in veel gevallen, evenmin als de gebruikelijke procedure betreffende de klinische beoordeling. Het College zal dan ook vermelden dat de werkzaamheid niet wetenschappelijk is aangetoond. En dat is een moeilijk punt voor het College, want het College wil in de eerste plaats een wetenschappelijk lichaam zijn, dat langs wetenschappelijke weg beoordeelt hoe het met een geneesmiddel staat. En nu moeten ze dat gaan beoordelen volgens andere criteria dan ze sinds jaren gewoon zijn.
Toch ontlokt mij dit een ondeugende opmerking, wanneer er staat: de werkzaamheid is niet wetenschappelijk aangetoond.
Ik ben, zoals sommigen van u misschien wel weten, een groot voorstander van wetenschappelijk onderzoek, óók op het gebied van de homeopathica. Dat blijkt ook wel uit mijn lidmaatschap en ondervoorzitterschap van de Commissie van de Gezondheidsraad die het over de methodologie van in het algemeen alternatieve behandelwijzen heeft gehad. Ik zie ook wel mogelijkheden voor research op het gebied van de homeopathie. Maar ik zou eigenlijk willen zeggen dat door het nieuwe Besluit onderzoeksinspanningen enigszins ontmoedigd worden.
Stel nu: je doet prachtig wetenschappelijk werk en je vindt een wetenschappelijk aanvaardbaar bewijs voor de werkzaamheid van homeopathica. Als je dat dan vindt, moet dat middel langs een veel ingewikkelder weg alsnog beoordeeld worden, dan nu mogelijk is met een deel van de procedure. Dus ik kan me voorstellen dat er onderzoekers zijn die zeggen: ik pas er vriendelijk voor om onderzoek te doen, want dat bemoeilijkt de taak van de producenten van middelen. Nu ja, dat is niet aan de orde vandaag; ik noem dit alleen even.’
Hij bedoelde te zeggen: men heeft bij de registratie van homeopathische geneesmiddelen de eis van het wetenschappelijk aantonen van de werkzaamheid laten vallen, om ze in de handel te mogen brengen. Het gaat alleen om de veiligheid en de kwaliteit van de gebruikte stoffen. Terwijl reguliere geneesmiddelen wel aan die wetenschappelijke werkzaamheidstucht onderworpen zijn en daarom een andere status hebben. Zou je homeopathische middelen dezelfde status willen bezorgen, dan kom je in conflict met de industrie, want die kan de kosten die daarmee gepaard gaan niet of nauwelijks opbrengen.
Op internet is het rapport uit 1993 te vinden van de ‘Commissie Alternatieve Behandelwijzen’ van de Gezondheidsraad, waarover professor Noach het had. Dat is een heel interessant rapport. Ik refereerde daar al kort aan op 22 oktober 2008, in een heel lange bijdrage op deze weblog, getiteld ‘Reacties’, namelijk helemaal onderaan in de ‘Update 23.15 uur’. Behalve dat hij hiervan vicevoorzitter was, had professor Noach ook zitting in drie van de zes werkgroepen, namelijk die over antroposofie, homeopathie en natuurgeneeswijzen. Aan deze laatste nam ook Fernand Debats deel, die we op 22 en vooral op 27 oktober (in ‘Vragen’) uitvoerig hebben leren kennen. Trouwens, Hugo Verbrugh had ook zitting in de commissie ‘Commissie Alternatieve Behandelwijzen’ en nam uit dien hoofde ook, net als professor Noach (in feite samen met hem), deel aan de werkgroepen over antroposofie (als voorzitter) en over homeopathie.
Op de website van de Gezondheidsraad staat ook een samenvatting van het rapport, en daaruit haal ik de twee volgende passages:
‘De commissie heeft in de – vaak diepgaande – gesprekken in de verschillende werkgroepen ervaren dat over datgene wat onder “wetenschap” en “wetenschappelijk onderzoek” moet worden verstaan bij reguliere en alternatieve beroepsbeoefenaren zeer verschillende ideeën leven. Aangezien het de wettelijke taak van de Gezondheidsraad is te adviseren omtrent “de stand van wetenschap”, heeft de commissie een beschouwing gewijd aan “wetenschap”, de wetenschappelijke methode en de doelstellingen van wetenschap.
“Wetenschap” kan worden gekarakteriseerd met begrippen als objectief, logisch en systematisch. Belangrijkste kenmerk van een wetenschappelijke methode is toetsbaarheid; doel van het werken volgens een wetenschappelijke methode is de cumulatie van kennis die kan leiden tot het oplossen van problemen.De commissie maakt melding van verschillende wetenschapsfilosofische stromingen en opvattingen; zij constateert dat wetenschap en maatschappij elkaar voortdurend en vergaand beïnvloeden. De commissie onderkent de opleving van het post-modernisme maar wijst – in relatie tot het geneeskundig handelen – het postmoderne principiële relativisme van de hand.
Zij stelt dat bij onderzoek op het gebied van de alternatieve behandelwijzen weliswaar van methoden uit verschillende wetenschapsgebieden gebruik moet worden gemaakt, maar waarschuwt voor wat door beoefenaren van alternatieve behandelwijzen wel “aangepaste methodologie” wordt genoemd. Deze betiteling zou de suggestie kunnen wekken dat, gezien de complexiteit van wetenschappelijk onderzoek op alternatief gebied, zou kunnen of moeten worden volstaan met onvoldoende of niet gevalideerde methoden. Van een dergelijke aanpak kan in wetenschappelijk onderzoek nimmer sprake zijn: in de wetenschap wordt een probleem – ofwel een tekort aan kennis – benaderd volgens de wetenschappelijke methode die daarvoor geschikt is, ongeacht het vakgebied. Het moge overigens duidelijk zijn dat ook wetenschappelijke methoden zich, met het voortschrijden der wetenschap, verder ontwikkelen.De commissie formuleert een aantal kwaliteitscriteria voor effectiviteitsonderzoek, waarbij zij ingaat op de verschillende aspecten van validiteit en op de bedreigingen waaraan ieder van deze aspecten blootstaat. Zij wijst erop dat het in de praktijk meestal niet haalbaar is een effectonderzoek te doen dat in alle opzichten valide is; daarom adviseert zij verschillende, elkaar aanvullende onderzoekingen te doen naar de effectiviteit van een behandeling. (...)
De commissie acht het niet onmogelijk dat zich, bij uitwerking van de in dit advies geformuleerde gedachten en onderzoeksvoorstellen, de conclusie zal opdringen dat veel overeenkomsten bestaan tussen de weg waarlangs “geneeskunst”, “stimulering van het zelfhelend vermogen” en “placebo” het “spontane ziektebeloop” beïnvloeden; zij verwacht dat op dit niveau een raakvlak tussen regulier en alternatief kan worden gevonden. Zij bepleit dan ook nader onderzoek te verrichten naar de essentie van het placebo-fenomeen en naar de mogelijkheden tot optimale exploitatie daarvan. De commissie is van mening dat men zich daartoe op fundamenteel niveau zal moeten verdiepen in wat onder “genezen” en “het geneesproces” moet worden verstaan en in de factoren die daarop van invloed zijn. Gezien de nauwe verwevenheid van cultuur en maatschappij met de te bestuderen fenomenen, kan in dezen niet worden volstaan het met het transponeren van in het buitenland verkregen resultaten naar “de” Nederlandse situatie.’
In de literatuur waar in het rapport naar verwezen wordt, zijn ook twee publicaties van professor Noach zelf. De ene gaat over het placebo-effect, de andere heet: ‘De twijfels van de buitenstaander’. Het betreft het verslag van een lezing op het symposium ‘Homeopathie en Wetenschappelijk Onderzoek’ van de Vereniging van Homeopathische Artsen Nederland, gehouden op 15 november 1991. Vreemd genoeg is de integrale tekst daarvan alleen te vinden op de website van Skepsis, de stichting die een kritische blik werpt ‘op pseudowetenschappelijke beweringen, paranormale ervaringen, alternatieve therapieën en andere randgebieden van geloof en wetenschap’. Terwijl de tekst van de lezing van professor Noach wel wat meer inhoudt dan alleen een sceptische benadering. Hij toont zich een echte wetenschapper, die met verstand wil onderzoeken. Ook, of juist, als het op het oog onbegrijpelijke zaken betreft.
Je hoeft alleen maar de ‘voordracht gehouden op 1 april 2004 voor de Leidse Alumnivereniging Geneeskunde door Prof. dr E. L. Noach: “65 jaar Leidse medische faculteit: een ooggetuige-verslag”’ te lezen, om te weten wat voor mens hij is. Hij beschrijft hierin zijn Werdegang en geeft en passant een aardig inkijkje in het wetenschappelijke bedrijf en vooral in de mensen die daar met al hun talent en vermogen vorm aan hebben gegeven. Hij gedenkt zijn leermeesters en collega’s met het grootste respect, en wederom met humor.
Geen wonder dat in een van de overlijdensadvertenties donderdag in NRC Handelsblad stond:
‘Met droefheid heeft de Raad van Bestuur van het Leids Universitair Medisch Centrum het bericht ontvangen van het overlijden van prof. dr. E.L. Noach, emeritus hoogleraar, Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Professor Noach is van 1963 tot 1986 als hoogleraar Toegepaste Farmacologie verbonden geweest aan de toenmalige Faculteit der Geneeskunde. Hij heeft als gedreven onderwijsontwikkelaar en docent een grote betekenis gehad voor het onderwijs. Zo stond hij als mede initiatiefnemer aan de wieg van de Leidse studierichting Biomedische Wetenschappen. Daarnaast toonde hij een grote belangstelling voor de medisch ethische aspecten van de zorgverlening aan de patiënt. Hij gaf als een van de oprichters leiding aan de Leidse Commissie Medische Ethiek, een van de eerste in Nederland.
Erik Noach blijft in onze herinnering als een scherpzinnige en aimabele persoonlijkheid die lange tijd een bindende factor was in de pre-klinische gemeenschap.’
Morgenmiddag is de crematie in Driehuis (N-H).
1 opmerking:
Beste Michel,
Wat voor beeld heb jij van skepticisme en Stichting Skepsis, als je zegt dat 'de tekst van de lezing van professor Noach meer inhoudt dan alleen een sceptische benadering'? Noach doet precies wat Skepsis beoogt, namelijk ‘het werpen van een kritische blik op pseudowetenschappelijke beweringen, paranormale ervaringen, alternatieve therapieën en andere randgebieden van geloof en wetenschap'.
Overigens noemt Noach alleen het onderzoek van Kleijnen/Knipschild (uit 1991, hetzelfde jaar als het artikel van Noach), dat voonamelijk constateert dat de kwaliteit van het onderzoek te slecht is om verregaande conclusies uit te trekken. Logisch, veel meer onderzoek was er ook niet. Inmiddels zijn er meerdere van dit soort meta-analyses gedaan en daarvan volgt hieronder een overzicht. Merk op dat dat niet bepaald positief uitval voor homeopathie.
Clinical trials of homoeopathy (Kleijnen J, BMJ, 1991)
CONCLUSIONS–At the moment the evidence of clinical trials is positive but not sufficient to draw definitive conclusions because most trials are of low methodological quality and because of the unknown role of publication bias. This indicates that there is a legitimate case for further evaluation of homoeopathy, but only by means of well performed trials.
Are the clinical effects of homeopathy placebo effects? A meta-analysis of placebo-controlled trials (Linde K, Lancet, 1997).
INTERPRETATION: The results of our meta-analysis are not compatible with the hypothesis that the clinical effects of homeopathy are completely due to placebo. However, we found insufficient evidence from these studies that homeopathy is clearly efficacious for any single clinical condition. Further research on homeopathy is warranted provided it is rigorous and systematic.
A systematic review of systematic reviews of homeopathy (Ernst E, Eur J Clin Pharmacol, 2000)
CONCLUSIONS: There is some evidence that homeopathic treatments are more effective than placebo; however, the strength of this evidence is low because of the low methodological quality of the trials. Studies of high methodological quality were more likely to be negative than the lower quality studies. Further high quality studies are needed to confirm these results.
Evidence of clinical efficacy of homeopathy. A meta-analysis of clinical trials (Cucherat M, Eur J Clin Pharmacol, 2000)
CONCLUSIONS: There is some evidence that homeopathic treatments are more effective than placebo; however, the strength of this evidence is low because of the low methodological quality of the trials. Studies of high methodological quality were more likely to be negative than the lower quality studies. Further high quality studies are needed to confirm these results.
The research evidence on the effectiveness of homoeopathy (O’Meara S, Qual Saf Health Care, 2002)
IMPLICATIONS: There are currently insufficient data to either recommend homoeopathy as a treatment for any specific condition or to warrant significant changes in the provision of homoeopathy. The authors of many of the systematic reviews recommended further primary research to clarify or confirm conclusions relating to the effectiveness of homoeopathy. Any future research evaluating homoeopathy should address the methodological inadequacies of the existing evidence base.
Are the clinical effects of homoeopathy placebo effects? (Shang a, Lancet, 2005)
INTERPRETATION: Biases are present in placebo-controlled trials of both homoeopathy and conventional medicine. When account was taken for these biases in the analysis, there was weak evidence for a specific effect of homoeopathic remedies, but strong evidence for specific effects of conventional interventions. This finding is compatible with the notion that the clinical effects of homoeopathy are placebo effects.
Groeten,
Jan Cornelissen
Een reactie posten