Bedoeld is: antroposofie in de media. Maar ook: in de persbak van de wijngaard, met voeten getreden. Want antroposofie verwacht uitgewrongen te worden om tot haar werkelijke vrucht door te dringen. Deze weblog proeft de in de media verschijnende antroposofie op haar, veelal heerlijke, smaak, maar laat problemen en controverses niet onbesproken.

donderdag 5 augustus 2010

Content

Gisteren in ‘Nieuwe mensen’ had ik hier een korte biografie van Henriëtte Moulijn-Haitsma Mulier. Daarin kwam ter sprake dat zij de mysteriedrama’s in het Nederlands vertaalde:

‘In 1928 verscheen De Poort van de Inwijding en in 1938 De Peiling der Ziel. De Commentaarbrieven bij de Mysteriedrama’s van haar vriendin Adelyde Content vormden hierop een aanvulling. Ook vertaalde zij de Zielenkalender.’

Aan die vriendin Adelyde Content is zelfs een hele website gewijd, gemaakt door Lenie Reedijk, in samenwerking met Marianne Scherpenhuijsen Rom:

‘Ons werk aan dit gemeenschappelijke project gaat terug tot 2005. Het tot stand komen ervan is in niet geringe mate te danken aan haar vasthoudendheid en nauwgezetheid bij het ordenen van het materiaal, haar geduld en vertrouwen.’

Op de openingspagina schrijven zij:

‘Adelyde Content (1883-1952) was een persoonlijkheid die in antroposofische kring en ver daarbuiten bekend was als begaafd schrijfster en journaliste. (...)

Deze website werd ontworpen om het hele werk van Adelyde Content van onder het stof van de archieven vandaan te halen en in de openbaarheid te brengen.’

Daartoe dient in de eerste plaats deze biografie:

‘Adelyde Content was een begaafd en zeer productief schrijver, dichter en journalist. Zij liet een oeuvre na dat bestaat uit literair werk, uit ongeveer zeventig artikelen in antroposofische en algemene tijdschriften en dagbladen, en vier in druk verschenen boeken.

Rosalida Anna Content werd op 17 juli 1883 in Den Haag geboren. Li werd zij genoemd. Later zou zij haar vroege gedichten – waarvan er enkele bewaard zijn gebleven – met “Li Content” ondertekenen en haar literaire en wetenschappelijke werk met “Adelyde Content”. Zij had een oudere broer en twee jongere zusters. Haar vader, die vertegenwoordiger was voor een grote handelsfirma in Rotterdam, was voor zijn tijd een vooruitstrevende man. Hij liet niet alleen zijn zoon, maar ook zijn dochters naar de middelbare school gaan, wat ongewoon was in Nederland in die tijd. De familie verhuisde naar Rotterdam. Daar bezocht Adelyde het Gymnasium Erasmianum. Zij kreeg les in Grieks en Latijn van de dichter Leopold, die een inspirerende invloed op haar had. Zij heeft zich gedurende haar hele verdere leven nauw verbonden gevoeld met de Klassieke Oudheid en een ongewoon diep inzicht ontwikkeld in de werken van de grote dichters uit die tijd. Haar eigen wens om klassieke talen te studeren werd doorkruist door haar oom, die hoogleraar was in de Griekse Taal- en Letterkunde in Groningen. Hij vond het geen geschikte studie voor een meisje. Haar ouders stonden haar wel toe om Nederlands te studeren. Adelyde schreef zich in Leiden in.

Uit haar latere werk blijkt dat zij zich met grote waarschijnlijkheid naast haar studie Nederlands in deze tijd intensief en op geheel eigen wijze heeft verdiept in de “Ouden”, zoals zij ze pleegde te noemen.

Tijdens haar studententijd ontmoette zij Elisabeth Vreede, die in Leiden wiskunde en astronomie studeerde. Er ontwikkelde zich een hechte en voor beiden zeer stimulerende vriendschap. (1) Door Elisabeth Vreede en haar moeder, die in Den Haag een theosofische loge leidde, leerde Adelyde de theosofie kennen. In 1908 hoorde zij in deze kring voor het eerst een voordracht van Rudolf Steiner. Toen in 1912 de Antroposofische Vereniging werd opgericht, behoorde Adelyde tot de eerste leden. De antroposofie vormde sindsdien naast haar diepgaande kennis van de Klassieke Oudheid de centrale inhoud van haar leven en werk.

Al tijdens de Eerste Wereldoorlog heeft zij minstens éénmaal het veilige, neutrale Nederland verlaten en is zij naar Dornach gereisd. Hier was de bouw van het eerste Goetheanum in volle gang.

Nadat er eerst in verschillende tijdschriften gedichten (2) van haar waren verschenen, publiceerde zij in 1916 onder de schrijversnaam Adelyde Peritia-Content een verrassende, waarschijnlijk grotendeels autobiografische roman: Toen ’t kòn. Bijdrage tot de psychologie van Eroos. Dit boek wordt kort na zijn verschijning in De Nieuwe Courant gerecenseerd. Een klein citaat: “De schrijfster heeft (...) een bijdrage tot de psychologie van de liefde geleverd en een zéér belangwekkende, (...)”. Het was in meer dan één opzicht een opmerkelijk boek. Al zou zij later over haar roman zelden of nooit meer spreken.

In 1920 verscheen het sprookjesboek Het Boek van de Guldene Sproken. Het werd in 1926 door haar zelf in het Duits vertaald en onder de titel Mariannchens Buch der goldenen Märchen door Rudolf Geering in Bazel uitgegeven. In deze tijd behoorden tot haar vriendenkring veel kunstenaars. De kunstschilder Louise van Blommestein, die zich later in Dornach vestigde en daar naam maakte, illustreerde het boek.

In deze jaren woonde Adelyde Content in Den Haag op het Stadhoudersplein. Het was een woning met uitzicht op een plantsoen met een beek en een beplanting van treurwilgen en meidoorns die in het voorjaar prachtig bloeiden. Adelyde hield van Den Haag en van de nabijheid van de zee. Elisabeth Vreede logeerde vaak bij haar, wanneer zij Rudolf Steiner op één van zijn voordrachtsreizen naar Den Haag begeleidde. De vriendschap tussen haar en Elisabeth Vreede zou duren tot midden jaren dertig, toen door hun verschillend standpunt tijdens de onenigheden binnen de Antroposofische Vereniging hun wegen zich scheidden. Adelyde heeft later gehoopt de vriendschap te kunnen voortzetten. Elisabeth Vreede overleed echter in 1943. Hun was daartoe geen tijd meer beschoren.

Aanvankelijk verdiende Adelyde Content in Den Haag voornamelijk haar levensonderhoud met het geven van lessen Latijn en Grieks. In de jaren twintig reisde zij steeds vaker naar Dornach. In 1922 kreeg zij van het maandblad Op de Hoogte de opdracht tot het schrijven van een serie artikelen, die tussen oktober 1922 en februari 1923 verschenen onder de titel Uit de Leerschool van het Goetheanum. De data van dit verblijf zeggen het al: Adelyde zou getuige worden van de brand van het eerste Goetheanum. De volledige serie artikelen is echter zo belangwekkend en mooi geschreven, dat we ze hier allemaal noemen (te downloaden onder “artikelen” op deze site): I. “Goethe en Steiner.” (okt. 1922), II. “Eurythmie als kunst.” (nov. 1922), III. “Gedachten naar aanleiding van het Goetheanum als eerste proeve eener organische architektuur.” (dec.1922), IV. “Naar aanleiding van eenige couranten-artikels. Werken van Dr. Steiner.” (jan. 1923), V. “Het Goetheanum. Zijn uiterlijke verschijning en zijn vlammendood.” (febr. 1923). De artikelen III en V samen heeft zij in 1948 als boekje uitgegeven onder de titel Het oorspronkelijke Goetheanum en zijn overgang in de vlammen. Echter zonder de foto’s.

In de tweede helft van de jaren ’20 verschijnt er een aantal artikelen van Adelyde Content, waarin voor het eerst haar eigenlijke levensthema naar voren komt. Het zijn (zie onder “artikelen”): “Bedeutsame Ausdrücke der alten Griechen” (verschenen in 1926 in Das Goetheanum), de twee delen “Der Helena-Mythos und die Anthroposophie” en “Geheimnisse der Aeneide” (verschenen in resp. 1928 en 1930 in Die Drei). Over Homerus en Vergilius, de grote dichters uit de klassieke oudheid, die – zo toont zij aan – ingewijden waren in de mysteriën. Zij ontvouwt hierin bovendien haar hoogst originele inzicht in de etymologie van cruciale woorden in de teksten en opent daarmee voor ons een doorkijkje in de levendige geesteswereld van de oude dichters, die nog – we citeren haar zelf – “die Dinge des irdischen Lebens von einem Zauberhauch des Übersinnlichen umgeben” zagen. In 1929 worden de twee artikelen over de Helena van Homerus als boek uitgegeven bij de Verlag am Goetheanum te Dornach, dat geleid werd door Marie Steiner, onder de titel Die Helena-Sage und ihr Zusammenhang mit unserer Zeit (zie onder “boeken”). Dit werk vormt samen met haar artikel over de Aeneis het hoogtepunt van deze belangrijke fase in haar leven, waarin het onderzoek naar de esoterische wortels van de literatuur uit de Klassieke Oudheid de centrale lijn vormt en waarin haar gave om de kernwoorden van de drama’s tot op hun levende grond te doorschouwen tot volle bloei is gekomen. Later – sprekend over de eerste mysteriedrama’s van Rudolf Steiner – omschrijft ze haar bijzondere gave zelf:

“De mysteriedrama's zijn direct uit de geestelijke wereld gesproken. Willen we hun zin op het spoor komen, dan zullen we ieder woord ernstig moeten nemen en beluisteren in zijn oorspronkelijken zin, d.w.z. naar de levende kracht, die elk woord eens tot aanzijn heeft gebracht. Met een overslaan van de gangbare betekenis, waartoe de tijden een woord stempelden, moet men terugkeren naar het frisse leven, waartoe het bij zijn geboorte openbrak. Een herboren, onbevangen oor vraagt het mysteriedrama.
Een ervaring zij hier meteen reeds uitgesproken. Het is niet eenvoudig, het oor van zijn bevangenheid te ontdoen.” (cursief van ondergetekenden)

In de Helena-Sage zegt ze hierover: “Wir müssen uns (...) zu den ältesten vorhandenen Texten wenden und jedes Wort auf seinen inneren Wert prüfen”. En precies hierin ligt de kracht van Adelyde Content’s onderzoek. Waar de conventionele uitleg in het duister tast over wat woorden overdragen en woorden alleen nog als verstarde benamingen kan zien, krijgen deze onder haar loep hun oorspronkelijke dimensie terug. Het is ook via deze weg dat zij aantoont dat zowel Homerus als Vergilius ingewijden waren in het verborgen drama en de opgaven van hun tijd.

Anna Kelterborn schrijft over haar (3): zij [Adelyde Content] behandelt het probleem van het Boze in relatie met dood en opstanding, en toont aan hoe dit fundamentele probleem van het 4e na-atlantische cultuurtijdperk in Griekenland niet alleen zijn weerslag vindt in de mythen, maar ook tot uitdrukking komt in de taal zelf.” Kelterborn vermeldt bovendien haar dramatische schets Rome’s verankering, die in 1937 in het Nederlands is ontstaan en “de spirituele weergave is van wat er zich aan het begin van de Romeinse geschiedenis afspeelde. (...) Zo voerde haar weg via het bestuderen van de epische mysteriewerken van de Grieken – de Ilias en Odyssee – en de Romeinen – de Aeneis van Vergilius – naar het “beluisteren” van de Mysteriedrama’s van Ruldof Steiner. Wat ze onderging als de diepe zin en betekenis van deze werken, kon ze later doorgeven in woord en geschrift, doordat ze zich steeds wist te verbinden met de levende kracht van het woord.” Maar nu lopen we op de ontwikkelingen vooruit.

In de zomer van 1928 wordt het nieuwe Goetheanum geopend. Adelyde reist naar Dornach en brengt hierover verslag uit voor het dagblad Het Vaderland. En vanaf dat moment verschijnt er een continue serie artikelen in dit blad, bijdragen die zij “eigen brief” noemt. Zo maken de lezers in het hele land mee wat er in het Goetheanum gebeurt en wat de achtergronden hiervan zijn. Deze artikelen zijn zo belangwekkend, en zo levendig geschreven, dat we er op deze site een aparte pagina aan hebben gewijd (zie “brieven uit dornach”). Verreweg de meeste ervan (ca. 49) worden vanuit Dornach geschreven. Tussendoor maakt ze reizen, o.a. naar de Etna. Ook deze reisverslagen worden in de krant afgedrukt. En vanuit Nederland verschijnen er bijdragen van haar over de antroposofische evenementen hier.

De stroom artikelen eindigt in juni 1930 met een in memoriam voor Peggy Kloppens. Deze laatste bijdrage van dat jaar draagt de titel: “Herhaaldelijke rouw.” Het lijkt wel of haar rouw om de dood van Peggy Kloppens het oude verdriet om het heengaan van Rudolf Steiner van vijf jaar daarvoor versterkt. Is dit de reden dat ze haar bijdragen staakte?

Met grote waarschijnlijkheid trok Adelyde zich in de jaren dertig in Den Haag terug om zich te concentreren op haar grote eigen thema’s. Zij voorziet in die jaren in haar levensonderhoud door het geven van lezingen en cursussen over deze zelfde thema’s: de inwijdingsboeken van de Grieken en Romeinen. In haar eigen ontwikkeling volgt daaruit dan de logische stap dat zij met dezelfde heldere blik die zij voor de klassieken heeft ontwikkeld ook het Mysteriedrama van Rudolf Steiner gaat bestuderen. En ook hierover begint zij in deze jaren cursussen te geven.

In de zomer van 1939 verschijnt er – verrassend voor ons als lezer – opnieuw een kleine reeks artikelen in Het Vaderland. In Dornach vindt namelijk een wereldprimeur plaats: de Faust van Goethe wordt hier voor het eerst in de geschiedenis in z’n geheel opgevoerd. “Brieven aan Hagelinde” noemt zij deze serie, waarin zij de opvoeringen verslaat. Zij verlaat Dornach in augustus 1939, maakt aansluitend een reis door Zwitserland en naar de Vogezen. Zij moet de reis afbreken, omdat de Tweede Wereldoorlog uitbreekt. Haar laatste bijdragen over de Faust schrijft zij daarom vanuit Nederland. Met “Na de opvoeringen in Dornach. Zóó sloot de zomer 1939...” in Het Vaderland en een bewogen, prachtig geïllustreerde bijdrage over de Faustopvoeringen in het Kerstnummer van Op de Hoogte sluit zij haar reportages uit Dornach af.

Over het leven van Adelyde Content tijdens de oorlogsjaren is weinig bekend. Een deel van Den Haag werd vanwege de aanleg van de Atlantikwall in 1942/1943 tot Sperrgebiet verklaard, waardoor zij haar woning op het Stadhoudersplein moest verlaten. Zij huurt daarna kamers, verhuist regelmatig, brengt de hongerwinter van ’44/’45 in het huis van haar zuster en haar familie in Amsterdam door. Ondanks de vermoeienissen die de oorlog en het verlies van haar geliefde huis meebrengen, gaat zij door met het geven van cursussen. Door de publicaties die zij vrij kort na de oorlog liet verschijnen, kunnen wij vermoeden dat zij tijdens de oorlogsjaren ook heeft gewerkt aan het op schrift stellen van haar commentaar op de Mysteriedrama’s van Rudolf Steiner. In november 1946 publiceert zij dan de eerste van de Commentaarbrieven. In de loop van de twee jaren daarna verschijnen er in totaal twaalf. Opmerkelijk is dat er in de twaalfde brief tevens melding wordt gemaakt van de uitvoering van haar dramatisch werk in vier bedrijven Rome’s Verankering. Het was in 1937 door haar afgerond en werd na de oorlog regelmatig voorgedragen door haar nichtjes Marianne en Truus Scherpenhuijsen Rom, o.a. in het gebouw van de Antroposofische Vereniging in Den Haag (waarschijnlijk op 11 en 12 december 1948) en later ook in Amsterdam. Het manuscript is bewaard gebleven.

De twaalf Commentaarbrieven behandelden het eerste Mysteriedrama van Steiner. Adelyde had het plan gehad om een commentaar op alle vier Mysteriedrama’s te schrijven. Het was vermoedelijk aan haar steeds zwakker wordende gezondheid toe te schrijven dat het bij deze twaalf commentaren is gebleven.

Adelyde Content stierf op 4 februari 1952. De In Memoriams die na haar dood verschijnen maken alle gewag van haar lijden in haar laatste levensjaren, van haar zwakke gezondheid gedurende een groot deel van haar leven. En van haar bijzondere persoonlijkheid. Evenwel was het merkbaar niet makkelijk om het leven en werk van Adelyde Content zo kort na haar dood in woorden te vatten en het belang van haar nalatenschap te overzien.
Moge deze website een weg daartoe banen.

Driebergen en Eibergen, 6 januari 2009,
Marianne Scherpenhuijsen Rom en Lenie Reedijk

1) Een deel van de brieven van Elisabeth Vreede aan haar, in het bezit van de familie van Adelyde Content, is in Duitse vertaling uitgegeven in: Elisabeth Vreede, Ein Lebensbild, Natura Verlag, Arlesheim 1976.
2) De vier gedichten die bewaard zijn gebleven laten wij hieronder volgen.
3) Anna Kelterborn, “Im Gedenken an Adelyde Content”, in: Was in der Anthroposophischen Gesellschaft vorgeht, 1. Februar 1953, 30. Jahrgang Nr. 5, p. 17.’

Als je dit leest, word je nieuwsgierig naar wat zij geschreven heeft. Daar is ook met behulp van deze website nog niet zo makkelijk achter te komen, omdat al het weergegeven materiaal facsimiles betreft. In pdf gaat dat nog wel, maar de ‘Brieven uit Dornach’ zijn niet in dit formaat, bovendien zijn de kopieën niet altijd zo best, en dan wordt het nog moeilijker ze te ontcijferen.

Daarom heb ik een exemplarische tekst uitgeschreven (uitgetypt, moet ik zeggen), die ik hieronder integraal weergeef. Hij gaat over een mooi passend onderwerp, en werd morgen precies 81 jaar geleden geschreven (hij is namelijk in het document gedateerd op 6 augustus; op de website staat echter in het overzicht 14 augustus aangegeven, maar klik je op de link met de tekst zelf, dan zie je daarboven opeens weer 15 augustus staan; ik weet niet waarom – mogelijke datum van publicatie soms?):

‘De opening van de nieuwe Goetheanum-bibliotheek
(Eigen brief)
6 Augustus 1929

Al is verleden jaar September het Goetheanum met een feestelijk congres in gebruik genomen, dit zeide nog niet, dat het in allen deele tot zijn voltooiing was gekomen. Jaren zullen er nog overheen gaan, eer dat geweldig bouwwerk in al zijn ruimten aan zijn doel beantwoordt. Wanneer men bedenkt, hoevele jaren men tijdens het bouwen van het eerste Goetheanum zijn spitsvondigheid heeft moeten slijpen om voor de steeds aangroeiende menschenmenigte en de steeds aangroeiende behoeften ruimte te vinden, en dan na den brand, terwijl de Dornachbezoekenden of er zich vestigenden, steeds in getale toenamen, opnieuw – dan begrijpt men dat de menschen, aan het behelpen gewend geraakt, het in den ouden toestand nog wel een beetje konden uithouden. Men had nu tenminste den grooten “Bau” voor de voorstellingen en voor den telkens zich herhalenden stroom van congressisten: voor dagelijks gebruik sukkelde men maar voort met de houten bijgebouwen, die eens onder de leus “voorlopig” waren opgericht. Wanneer men alleen al denkt aan de oppervlakte, die de verschillende eurythmisten voor het geven van hun cursussen en privaatlessen en voor het instudeeren en oefenen noodig hebben, vraagt men zich af: hoe hebben ze het al die jaren geplooid? En tegelijk weifelt men: hoe hebben de vele tooneelspelers het gebolwerkt, eigen stem en spel te oefenen en den leergierigen hun verschillende cursussen te geven zonder als vliegmachines in de lucht met elkaar in botsing te komen! Intusschen, af of niet af, zoodra in den nieuwen Bau maar een ruimte niet bezet bleek, was die dan ook dadelijk in beslag genomen.

De bibliotheekruimten in het nieuwe Goetheanum waren echter nog steeds niet voor ingebruikneming geschikt. En vóór die behoorlijk van het noodige voorzien waren, werd kostbaar leesmateriaal niet overgedragen uit het bruinhouten gebouw, dat zich aan de Schreinerei aansluit en waar jarenlang de weetgierigen het lage trapje zijn opgewipt om er zich onuitgegeven lezingen van dr. Steiner, van welker bestaan ze vaak slechts van hooren zeggen wisten en waar ze dikwijls lang naar gehaakt hadden, te laten opzoeken. Want weliswaar verschijnt zonder ophouden, door de onvermoeide zorgen van mevr. Marie Steiner de ongelooflijke voorraad van haar stenogrammen van lezingen en cursussen in druk. Maar jaren zullen er nog verloopen, eer heel de voorraad aan den druk en daarmede aan de algeheele menschheid is overgegeven.

Intusschen zal het nu voor hen, die naar Dornach komen met de verwachting na te kunnen lezen, wat dr. Steiner op eenig hun interesseerend gebied over een bepaald iets heeft gezegd, voortaan mogelijk zijn, de nog onuitgegeven lezingen, en nog veel meer bovendien, in een alleraangenaamste omgeving door te werken. De inhoud van het oude z.g. archief is nl. thans overgebracht in het Goetheanum zelve, waar hedenmiddag de nieuwe, luchtige, ruime bibliotheekzaal in gebruik is genomen.

Zonder speechjes is de overgang tot stand gekomen. Er gebeuren hier dag op dag zooveel nieuwe dingen, zoo voortdurend treden er nieuwe toestanden in, dat men wel aan het gedenken zou kunnen blijven. Er was aangezegd, dat van half drie af in den middag de nieuwe leeszaal voor het gebruik zou zijn opengesteld en niets dan de nieuwsgierige en bevredigde blikken der langzaam binnenwandelende adspirant-lezers der pas aangekomen Engelschen vooral, en verder de pullen met kleurige bloemen op de lange withouten leestafels, wezen er op, dat een nieuw stadium wat de leesgelegenheid betreft, aan het Goetheanum was ingetreden. Blij en frisch vlood het licht door de groote vensters naar binnen, vermeide zich over de rijen groene lampen, die aan lange koorden neerhangen over de witte tafels en bleef spelend dwarrelen over de kinderen van Flora. Verlokkend lijkt het, zich in dit lichte, blije oord aan de litteratuur over te geven. Als men tracht te luisteren, hoort men als het ware het ruischen der stilte in het plechtig-wijd gebouw rondom. Aan den eenen zijkant de hoekig ingebouwde ruimten en gaanderijen met boeken, aan den anderen kant door den hooge vensters de sterke Jura-ruggen met den sinds enkele jaren verspreid aangenaam liggende witte huizen met de roode daken. De Jura-ruggen thans afwisselend in partijen van licht- en donkergroen, in den herfst rood gekleurd, in den winter roestbruin. Vóór de Jura-ruggen, schijnbaar dichtbij de vensters, nog juist het bovenstuk van den lager liggenden machtigen witbetonnen schoorsteen van het Goetheanum, welke zich, naar men weet, buiten het gebouw bevindt. Men voorvoelt, dat de ter weerszijde van den geweldigen schoorsteen opstrevende staketsels, die als het ware mee schijnen te helpen in het omhoog dragen van den rook, bij het lezen hier ook het hunnen zouden kunnen bijdragen in het omhoog heffen der gedachten.

Er zijn op de wereld verscheidene plaatsen, waar men aanzienlijk materiaal aan Steiner-lectuur heeft weten te verzamelen. Zoo ook in Den Haag in de bibliotheek Scheveningsche Weg 12. Maar verreweg het volledigst is zonder twijfel het archief in Dornach. Onvermoeid heeft men trachten te verzamelen wat van Rudolf Steiners studententijd af van hem sprak. En dat is een voorraad, waar men maar moeilijk z’n leven lang doorheen leest. Ik ken niemand, die er zich op beroemen kan, àlles doorgenomen te hebben, dan alleen enkele zeer oude aanhangers, welke tijdens het leven van dr. Steiner zooveel mogelijk zijn lezingen – en dat was jaar op jaar een ononderbroken reeks – en het resteerende telkens bij het verschijnen bij hebben gelezen. Maar zooals gezegd, dat zijn er maar zeer enkelen. Hoever ze het alles ook hebben kunnen verwerken, is een kwestie van individueele rijpheid. Allen zijn zelve overtuigd, dat er eeuwen zullen moeten verlopen, eer veel, waar men nu nog overheen leest, in het be- [hier ontbreekt een gedeelte, MG]

telkens weer doet: wanneer men na een jaar een werk van Rudolf Steiner herleest, lijkt het een volgende, veelvermeerderde druk, met intusschen weer gegroeid bewustzijn leest men bladzijden, waar men tevoren blind en doof overheen gedwaald blijkt.

Er bestaat een lijst van den onvermoeiden speurder Picht, die overal heeft rondgereisd, archieven en bibliotheken doorsnuffeld heeft, om de titels bijeen te krijgen van wat ooit van dr. Steiners hand verschenen is. Die lijst alleen al is een keurig en eerbiedwaardig boekdeel geworden. Wat het archief maar verkrijgen kon, daarvan heeft het zich met alle opoffering aangeschaft. In latere tijden, toen men ging inzien van hoeveel waarde het eens zou zijn, dat de ononderbroken reeksen lezingen bewaard bleven, kwam er een einde aan de gebrekkige stenografische aanteekeningen van enkele willekeurige trouwe toehoorders. Er werd voor gezorgd, dat zooveel mogelijk een ervaren stenograaf was bij elke gelegenheid, dat dr. Steiner een rede hield. Aan deze voorzorg danken het de velen, die dagelijks het archief komen bezoeken om na te gaan, of door dr. Steiner iets op een bepaald hen interesseerend gebied is gezegd, dat zij werkelijk vrijwel steeds zich er van kunnen vergewissen. Er bestaat nauwelijks een kwestie ter wereld, die dr. Steiner niet minstens eenmaal in zijn leven heeft aangeroerd, daar niets menschelijks hem vreemd was.

In de nieuwe leeszaal staan ook de vele, vele deelen van den dikken “klapper van Arenson”. De oude componist Arenson uit Cannstadt heeft er zijn leven aan gewijd, een alphabetische lijst te bewerken van alle namen en zaken, waarover speciaal in de cycli van lezingen door R. Steiner is gesproken.

Dit alles wat het archief betreft. Maar is dit archief uit den aard der zaak een unicum op de wereld, ook de bibliotheek is dit in zekeren zin. Ieder, die n.l. van het bibliotheekwezen op de hoogte is, weet, hoe zonder onderscheid verzameld wordt, hoe het doel slechts is: compleet te zijn; hoe, wanneer een periodiek na korter of langer aanzijn sneuvelt, men zich bij deze besparing van geld en ruimte bevredigd over het vernuftig voorhoofd strijkt.

De lijn, die bij het stand komen van de Goetheanumbibliotheek is gevolgd, was het streven naar het bijeenbrengen der wereldliteratuur. Rudolf Steiner zelve beheerschte deze geheel, zinspeelde er bij zijn lezingen voortdurend op, liet het licht vallen op de geesten, die een werkelijk element hebben uitgemaakt in den grooten stroom der bewustzijnsontwikkeling, waar heel het menschengeslacht tot op heden toe doorheen geschreden is. Van de groote bij traditie beroemden ontleedde hij de werkelijke grootheid, de ten onrechte als wegwijzers der tegenwoordige menschheid beschouwden bracht hij tot hun ware kern en daarmede tot hun ware proporties terug; in het duister der tijden verzonkenen, wier woord tot leidende ster had kunnen zijn, bracht hij wederom aan het licht. In den geest van Rudolf Steiner tracht nu de Goetheanumbibliotheek in dezen zin volledig te zijn. Waarmede niet gezegd wil zijn, dat men alleen verzamelt, waarmede men het van anthroposophisch standpunt uit eens kan zijn. Dat wat den gang der bewustzijnsontwikkeling van het menschdom, van oude tijden af tot op heden, in al zijn op- en neergangen, belicht – dat zijn de werken, waaraan als document waarde wordt gehecht. Mystieke Oosterlingen en Westerlingen zijn zoo goed aanwezig als Ranke’s pragmatische geschiedbeschouwing, als Darwin. Maar terwijl men de bv. in andere bibliotheken ook compleet zal trachten te zijn met de na-Darwinisten, hecht men hier in de bibliotheek geen waarde aan die verwaterde Darwinistische litteratuur. Slechts Darwin zelve documenteert een kentering in den ontwikkelingsstroom.*

Op deze wijze is hier een bibliotheek ontstaan, die de ware omhulling vormt voor de kern, die het Steiner-archief is. In deze lichte, luchtige bibliotheekruimte kan men Steiner onbegrensd bestudeeren, vrijwel alles, waarheen hij verwijst, kan men medebestudeeren. En waar hij naar verwijst, is – vrijwel alles, wat op aarde en in de wereldlitteratuur voorhanden is.

Deze tijden, waarin de menschheid zoo sterk naar bewustzijn dringt, tot onder oorlogskrampen aan toe, drijven er nu eenmaal als vanzelf toe, dat de mensch nadenkt en studeert over eigen en vergane tijden. De zoeker uit onzen tijd vindt in het Steiner-Archief en de Goetheanum-bibliotheek zijn terrein.

Hedenmorgen, toen ik voor de “Zollabfertiging” van een deel van mijn eigen uit Holland gearriveerde bibliotheek in de tram naar Bazel zat, werd me dit verschil met den nadenkenden mensch uit vroeger tijd nog weer tot bewustzijn gebracht. De onder de Dornachers zoo bekende oude mr. Collison, de jarenlange voorzitter van de Engelsche Anthroposophische Vereeniging, thans eere-voorzitter, vroeg, met z’n gezellige, geestige lachje, hoeveel kisten er daar wel aan het goederenstation stonden. Op m’n antwoord: vijf, bracht hij meelijdend-lachend zijn wijsvinger aan zijn voorhoofd. Stel u gerust, lezer, hij ging geen haarbreed verzitten, hij bedoelde slechts een vaderlijke deernis met moderne hersens. En hij vroeg: “Waar is de tijd, dat des wijzen bibliotheek bestond uit 6 werken: den bijbel, Cicero, Livius, Tacitus, Homerus en Horatius?” Ik vertrouwde hem toe, dat mijn Hollandsche vaderen er den wijzen Cats nog naast hadden staan. “De mijne weliswaar Shakespeare”, lachte genoeglijk het oude heertje. Ik beken, dat ik me bij dit “weliswaar” voelde als een oubollige Hollandsche huismoeder naast een fee uit een fairy tale...

Maar wààr is het: vele geslachten hebben zich aan enkele geesten, die eens leidende geesten geweest zijn, mogen verheffen en staande houden – ons geslacht is tot overzien en schiften geroepen.

Adelyde Content

*) Het zal wel aan onze niet-anthroposophische scholing liggen, maar wij vinden de na-Darwinisten niet zoo onbelangrijk. Is de leer der sprongsgewijze ontstane variaties van onzen landgenoot prof. Hugo de Vries niet een noodzakelijk complement van Darwins theorie? – Red.’

Die redactionele noot aan het eind maakt het geheel natuurlijk áf!

Geen opmerkingen:

Labels

Over mij

Mijn foto
(Hilversum, 1960) – – Vanaf 2016 hoofdredacteur van ‘Motief, antroposofie in Nederland’, uitgave van de Antroposofische Vereniging in Nederland (redacteur 1999-2005 en 2014-2015) – – Vanaf 2016 redacteur van Antroposofie Magazine – – Vanaf 2007 redacteur van de Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, die de Werken en voordrachten van Rudolf Steiner in het Nederlands uitgeeft – – 2012-2014 bestuurslid van de Antroposofische Vereniging in Nederland – – 2009-2013 redacteur van ‘De Digitale Verbreding’, het door de Nederlandse Vereniging van Antroposofische Zorgaanbieders (NVAZ) uitgegeven online tijdschrift – – 2010-2012 lid hoofdredactie van ‘Stroom’, het kwartaaltijdschrift van Antroposana, de landelijke patiëntenvereniging voor antroposofische gezondheidszorg – – 1995-2006 redacteur van het ‘Tijdschrift voor Antroposofische Geneeskunst’ – – 1989-2001 redacteur van ‘de Sampo’, het tijdschrift voor heilpedagogie en sociaaltherapie, uitgegeven door het Heilpedagogisch Verbond

Mijn Facebookpagina

Translate

Volgers

Totaal aantal pageviews vanaf juni 2009

Populairste berichten van de afgelopen maand

Blogarchief

Verwante en aan te raden blogs en websites

Zoeken in deze weblog

Laatste reacties

Get this Recent Comments Widget
End of code

Gezamenlijke antroposofische agenda (in samenwerking met AntroVista)