Draailierspeelster en geëngageerd lesgeefster. Bezielster van muziekatelier Ward De Beer dat dit jaar 50 jaar bestaat.
Muziekatelier Ward De Beer in Borgerhout, ook wel eens “de volksmuziekschool” genoemd, bestaat dit jaar 50 jaar. We ontmoetten bezielster Lief Verbeeck die in het folkmilieu vooral bekend is als lesgeefster draailier. We spraken met haar over het muziekatelier, over haar leven en haar passie voor het lesgeven, over volksmuziek en muzikale vrijheden, over de behoefte aan nieuwe leraars, over haar muzikale kinderen (dEUS, Lady Angelina, Traktor,...) en over Antwerpenaars.’
Het is ‘Sterrekruid’ die dit interview heeft afgenomen:
‘Tja, wat wil je over mij weten? Ik ben Stella, aka Sterrekruid. ’k Ben ergens in de 30 en woon in “het” schoonste stad van ’t land. Juist ja, Antwerpen. Zoals veel folkliefhebbers heb ik als tiener eerst de Dubliners ontdekt, en daarna Christy Moore. Van daaruit is mijn liefde voor Vlaamse en Europese traditionele muziek gegroeid. Maar ik ben daar ruimdenkend in, als het maar fijn klinkt, wat verruimend mag zijn en niet teveel ellentriek en drumstellen heeft. Ik hou van goeie zangstemmen en goeie teksten. Ik zing zelf ook graag.
Er gebeuren in Antwerpen en haar ruime omgeving veel fijne folkdingen. Om dat alles wat bekender te maken en zelf te weten waar we naartoe kunnen, heb ik samen met Michel Stuys een website gemaakt: www.folkinantwerpen.be. We engageren ons om een folkkalender van Groot-Antwerpen up-to-date te houden en af en toe verslagen te maken en nieuwsjes te vergaren. De actieradius van Groot-Antwerpen strekt zich uit tot 20 km rond de Onze-Lieve-Vrouwe-kathedraal. Dingen die het belang van onze stad overstijgen, zetten we ook op Folkroddels, want Vlaanderen is (gelukkig en helaas) groter dan Antwerpen.’
Kortom, we duiken dankzij Sterrekruid onder in de mooie Vlaamse tongval. We krijgen een heerlijke story te lezen, waarin Lief Verbeeck tevoorschijn treedt als een fantastische ‘folks’vrouw:
‘Dag Lief, in onze zoektocht naar folk in Antwerpen kom ik vandaag bij jou terecht. Hoe gaat het volgens jou met de folk in Antwerpen?
In Antwerpen zijn er niet zoveel mensen met folk bezig. ’t Is te zeggen, ik heb de indruk dat Antwerpenaars zich niet zo gemakkelijk verenigen als bijvoorbeeld de Gentenaars. Als er hier dingen gebeuren, dan blijven die dikwijls binnenshuis. Antwerpenaars denken nogal eens dat ze niemand anders nodig hebben en doen het dan op zichzelf.
Wie is Lief Verbeeck?
Ik ben altijd met spelen en speelgoed bezig. Ik doe heel graag dingen die niet echt zijn, ik heb bijvoorbeeld speelgoed en toneelkleren gemaakt, toneelstukken geschreven, straattoneel gespeeld, alles wat juist niet echt is. Ik heb wel echte dingen gedaan, maar nooit in ’t echt, altijd met het speelse erin, om me vrij te voelen denk ik. Ik heb piano gestudeerd en was daar heel goed in, maar ik zag mezelf niet op een concertpodium aan een vleugelpiano zitten omdat dat allemaal veel te echt en te serieus was. En daarom trekt volksmuziek mij veel meer aan, het blijft spelen, het is niet vastgepind, het is niet met een geweldige sérieux. Dat is misschien een uitgangspunt voor mij, als het te serieus wordt, dan ben ik weg.
Hoe ben jij bij de volksmuziek terecht gekomen?
Ik kocht mijn eerste singles toen ik 16 was, eentje van de Beatles en eentje van Wannes Van de Velde. Beide waren voor mij evenwaardig, even sterk, even krachtig en hip. Ik speelde toen zelf al behoorlijk goed piano en ook toen al hield ik van volkmuziek, al was daar op de muziekacademie natuurlijk geen plaats voor. Als kind haatte ik folklore, ik haatte accordeonisten die liedjes kwamen zingen. Ik heb me zo als kind eens geweldig belazerd gevoeld omdat als verrassing op kamp zo’n accordeonist Vlaamse liedjes met ons kwam zingen, ik vond het afschuwelijk. Maar toen kwamen Rum en Wannes Van de Velde en zij gaven aan volkmuziek een totaal andere invulling als wat de folklore er mee deed en dan vond ik het wel tof. Zo was het ook met volksdans, ik haatte die opvoeringen met stijve kostuums, maar toen kwam ik in Galmaarden op de volksmuziekstages terecht en ik leerde daar de bourrees en de scottischen kennen en zag dat je die ook kon dansen zonder jezelf lelijk te moeten kleden of lelijke muziek te moeten spelen. Ik dacht: “Ha, dat kan, dat bestaat.”
Wat trekt jou aan in volksmuziek?
Als volksmuziek droevig is, is het puur gewoon zo droevig en als het vrolijk is, dan is het puur vrolijkheid. Het is het een of het ander: kinderlijk vrolijk of kinderlijk droevig, maar altijd eerlijk, er is niets gekunstelds aan. Ik word groter als ik die muziek hoor, mijn hart begint te kloppen, juist zoals wanneer de zon erdoor komt, zo’n gevoel.
Ik ben de eerste keer in Galmaarden geweest in 1981, bijna 30 jaar geleden. Ik speelde toen drie jaar viool. Op de muziekacademie moest ik studies spelen en die klonken in mijn oren niet als muziek. Maar op die stages mocht ik met de beperkte technische bagage die ik had echt muziek spelen. Dat is het fantastische aan volksmuziek: die ligt heel dicht bij de mens als hij muzikaal nog niet veel kan, bij de kleine, volkse mens, dat vind ik heel belangrijk.’
Vervolgens gaat het over het verschil tussen volksmuziek en folk. Pas daarna wordt duidelijk waarom ik dit alles hier aanhaal:
‘Je bent in het folkmilieu bekend omdat je goed draailier speelt en lesgeeft in Borgerhout en Gooik. Hoe ben je daarbij terecht gekomen?
We speelden toneel. Ik was getrouwd met beeldhouwer Joos Janssens. We hadden elkaar leren kennen op het podium, hij zong en speelde gitaar en doedelzak. Hij had iemand gezien met een zelfgebouwde draailier en wilde dat ook ooit bouwen. Er gingen jaren voorbij en er werd niet meer over gepraat. Joos kwam op de Steinerschool in Antwerpen terecht als lesgever beeldhouwen. Hij moest ook schrijnwerkerij geven en ging daarom een cursus “hommels bouwen” volgen bij Lode Bauwens in Sint-Niklaas. Daar leerde hij mensen kennen die met volksmuziek bezig waren en kwam hij in contact met de draailier. Hij bouwde toen een draailier om te gebruiken in ons straattoneel.
Ik speelde toen een beetje viool en accordeon. Joos exposeerde met beeldhouwwerk en ik had mijn pianoleraar Gaston Wouters gevraagd om het in te leiden. Tijdens de receptie tussen de beelden en jonge mensen, begon hij accordeon te spelen en dat was fantastisch. Wat hij speelde leefde, terwijl wat andere accordeonisten speelden voor mij een dooie boel was. Binnen de kortste keren had ik ook een accordeon. Een viool heb ik ook via hem gekocht. Die lag daar maar te liggen tot iemand me zei: “Als je er niet op speelt, dan gaat ze kapot.”
Na een paar jaar ben ik dan op de volksmuziekstage in Galmaarden terechtgekomen. En op hetzelfde moment ben ik bij Ward De Beer gaan meespelen in het strijkersensemble. Echt krak op dezelfde moment, de directeur van de muziekacademie van Essen wou mij buizen, en toen dacht ik: “Wacht maar,” en ik was vertrokken. Op zo’n stage en in het muziekatelier van Ward De Beer kon ik volksmuziek en barokmuziek spelen die toegankelijk en niet moeilijk was. Je leert op die manier vaardigheden opbouwen die ik niet mocht oefenen in de academie.’
Even later gaat het interview verder door op deze Ward De Beer, die een belangrijke rol blijkt te hebben gespeeld bij de vrijeschool in Antwerpen. De opkomst en ondergang hiervan wordt heel levendig geschilderd:
‘Wie was die Ward De Beer eigenlijk?
De broer van Ward De Beer had de Steinerschool in Antwerpen opgericht, Ward gaf er muziekles. Hij was een fantastische mens die een intense en juiste kijk had op de zaken, hij kon mensen verzoenen op zijn minzame en diplomatische manier en gaf ze het gevoel dat ze iets waard waren en tot prestaties konden komen. Ik heb Ward leren kennen in 1974 als leraar van de Steinerschool in Antwerpen. Mijn man zei de eerste dag nadat hij thuiskwam van zijn werk daar: “Nu zit daar toch zo’n sympathieke muziekleraar, zo’n warme, sympathieke, lieve, minzame mens.” Dat zal iedereen zeggen die Ward heeft gekend. Ik kan hem met niemand vergelijken. Ward had een klassieke scholing, maar hij leidde een volksdansgroep Keere Weerom waar hij viool speelde. Ward sprong en danste even hard mee als de dansers. Zijn vrouw Mieke leerde de dansen aan, het was naar ’t schijnt nogal een kwaaie waarbij het allemaal heel juist moest zijn. Ward was ook instrumentenbouwer maar bouwde nooit twee keer hetzelfde: hij bouwde een draailier, doedelzak, hakkebord, fluiten viool, altviool... Hij ging altijd “eens iets proberen”. Hij had een altviool gemaakt en die bracht hij dan bij het strijkersensemble mee om op te spelen. Het staartstuk daarvan was een blote vrouw, dat is ook typisch iets van hem, hij was een speelvogel.
In 1960 begon Ward met zijn jeugdmuziekatelier. Hij was vooral bezig met oude muziek en volksmuziek. Niet het klassiek academische, maar wel de huismuziek, wat je speelt als je met zijn allen bijeen zit, renaissancestukjes of volksmuziek, dat is eenvoudig en gemakkelijk en dat werd aangeboden. En daar dan de nodige muzikale vorming bij. Dat ging altijd samen als een evenwaardig pakket: muzikale vorming, instrument en samenspel. De oude muziek heeft een geweldig hoogtepunt gehad in de muziekschool, er werd traverso gespeeld, klavecimbel, vedel, gamba, luit, lier,... Er waren overal leraren voor.
Wanneer ben jij bij het muziekatelier van Ward De Beer terechtgekomen?
In het begin werkte het muziekatelier uitsluitend met jongeren. Maar bijna 20 jaar later, in 1979, wilden ze in de Steinerschool ook met ouders een muziekschool oprichten, dat werd de vzw Musica Domestica. Ik kwam er zelf terecht in 1981 en vond het er ongelofelijk tof, er gebeurde zoveel en ik dacht dat dat altijd al zo geweest was, maar eigenlijk was het toen nog maar recent zo. Na Wards plotse overlijden in 1985 viel de school in een dieptepunt omdat zijn grote persoonlijkheid bij niemand zijn gelijke vond. Daarom, vanuit ons groot respect voor deze onvervangbare man, hebben wij de school naar hem genoemd, en trachten we zijn bezieling en mentaliteit nog steeds zoveel mogelijk levendig te houden en te benaderen.
Toen Ward in 1985 stierf was er een bestuur dat zeer goed werkte, maar het duurde niet lang of er was onenigheid en de ene na de andere was weg. Toen vroegen ze of ik in het bestuur wilde komen? Ik ging naar een vergadering en bijna iedereen nam daar ontslag, ook de voorzitter. Ward was toen maar een jaar dood en ik dacht: “Dat kan niet, zoiets prachtigs laat je toch niet verloren gaan.” In 1986 vlogen we buiten uit de Steinerschool en moesten we op zoek naar een nieuwe locatie. Die vonden we in een school in de Van Heurckstraat, niet ver van de Vogelmarkt in Antwerpen. Daar stonden we dan, we vielen terug op 200 leerlingen want alle leerlingen van de Steinerschool vonden het te ver om nog te komen.’
We zitten pas op de helft van het interview. Lief Verbeeck weet heel boeiend uit haar leven te vertellen, hoe ze is doorgegaan in de geest van deze Ward De Beer: absoluut de moeite om verder te lezen. Tegen het einde zegt ze samenvattend:
‘Ik word dit jaar 60 en werk halftijds in dienst van het muziekatelier. Ik moet nog vijf jaar werken voor ik op pensioen ga. Ik wil dan andere dingen doen die ik plezant vind, houtbewerking, knutselen met kinderen,... De muziekschool bestond 25 jaar toen Ward De Beer gestorven is, ze bestaat nu 25 jaar zonder hem. We voelen nu dat het serieuzer wordt, we krijgen meer respons en werken eraan. Het is tijd voor een volgende stap in de evolutie.’
Bedankt Stella, voor dit mooie interview! En Lief Verbeeck uiteraard voor het prachtige levensverhaal...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten