Vandaag verder met het vervolgverhaal van maandag 20 december, ‘Adventstijd’. Dat opende ik met:
‘Antroposofie is ook worstelen, met de geest, met jezelf, met de ander, met de taal. En als dat juist nu, in de week of weken voor Kerstmis gebeurt, is dat niet zo vreemd.’
Ik liet dat zien aan de hand van discussies die al een week gaande waren op de weblog van Hugo Verbrugh, zijn ‘Middernachtszon’. Ik sloot mijn bericht af met:
‘Zaterdag is een rustige dag, dan gaat het over “Het CDA verkeert in crisis maar Nederland heeft nu meer dan ooit een confessionele partij nodig“, met 31 reacties. Maar zondag, de vierde Advent, beginnen de wrijvingen weer op te spelen en gaat het flink mis. Daarover echter morgen meer (jaja, dit wordt dus een vervolgverhaal), waarbij ik ook op Sergej O. Prokofieff terug zal komen. Daarbij zal blijken dat hij niet helemaal onschuldig is aan deze gang van zaken; het is alsof die op de een of andere manier aan hem kleeft.’
Dat moet ik vandaag dan zien waar te maken; een dag later dan beloofd, want er kwam wat tussen. Het thema bij Verbrugh was zondag ‘DW 4: dezer dagen “stulpt de tijd om”. Is dat nou louter beeldspraak of is dat echt zo?’ ‘DW 4’ betekent bij hem ‘Dit Was De Week Die Was’ (er hoort ook nog een vierde ‘DW’ achteraan te komen, maar die ben ik even kwijt). Hij schreef onder andere:
‘Afgelopen vrijdag hadden we hier het laatste blog van een serie van drie over het monster van Riga, journalistiek, antroposofie, het kwaad en enkele aanpalende onderwerpen. Dat had nogal wat voeten in de aarde. (...)
Wij hadden enkele moeilijke interacties over Sorat en andere apocalyptische wezens en gedrochten die Sergej Prokofieff op geleide van wat hij bij Steiner heeft gelezen ten tonele heeft gebracht. Zaterdag kwam ik, daarover voortmijmerend, op twee andere wezens die je in de vorm waarin wij ze met ons geestesoog zien nooit in de fysieke wereld zult zien: de Griekse godinnen Demeter en haar dochter Persephone.’
Hij eindigde met:
‘Mede op inspiratie van dit verhaal zal ik straks aan mijn wezensleden de omstulping voelen die we over drie etmalen in de kosmos gaan beleven. Waarom voel ik dat wel concreet en maken de verhalen over Sorat en zo me alleen maar skeptisch?’
Het leverde de verschillende bekende discussianten voldoende stof om hier in de volgende 53 reacties uitgebreid op in te gaan. Daarbij werd kritiek op Hugo Verbrugh niet geschuwd. Aan het eind van de dag, om tien over negen, vatte ‘Meesterzusje’ een en ander zo samen:
‘“Hij kan niks zeggen of u begint over de woorden te emmeren. ... U moet leren het wezenlijke van het onwezenlijke te onderscheiden” (R.van Dijk, 12.11 u)
“In plaats van even in te gaan op de vijf vormen die ik noemde, geef je er de voorkeur aan me Ritters teksten voor te houden.” (Frans Wuijts, 15.25 u)
“Je reacties vertonen soms het karakter van omtrekkende bewegingen, ontwijken of omzeilen. Dat moet natuurlijk niet (1) verward worden met of (2) gemaskeerd worden door ... (3) gebrek aan tijd, (4) ergens (voorlopig) niet aan toe kunnen komen.” John Wervenbos, 19.50 u)
Voor zover ik weet zijn jullie alle drie volwassen en de meeste normale volwassenen weten volgens mij dat ze niet altijd precies die antwoorden krijgen op vragen die ze graag willen horen. Eén van de meest verrijkende dingen die ik daarenboven in de antroposofie heb geleerd, is dat áls je een antwoord krijgt op een vraag, dat antwoord wel eens totaal anders kan zijn dan je verwachtte. Dan verdient het aanbeveling, zo leerde ik, niet onmiddellijk dat antwoord terzijde te schuiven omdat het lijkt alsof het niets met je vraag te maken heeft, maar er minstens éven, en liever nog veel langer dan even, over door te mijmeren. In mijn waarneming gedragen jullie je als verwende kinderen die nu eens niet de speeltjes krijgen waar ze om zeuren, en ondertussen niet zien dat het speeltje dat ze wél krijgen, veel bijzonderder is dan waar ze om zeurden.
Mijn ervaring is dat als Hugo de tijd vindt om antwoord op een vraag van mij te geven, ik daar altijd wel iets mee kan. En met de antwoorden die hij jullie geeft, kan ik vaak ook wel iets. Moeiteloos gaat dat zelden, maar moeite doen is op zichzelf al waardevol.
De toon van bovenstaande citaten van jullie vind ik hautain, arrogant, zeurderig, betweterig – kortom: onbeleefd. En dat ik dat nu ook ben, besef ik. Brul maar terug als je dat niet zint. Maar probeer voortaan eens iets te waarderen van wat je hier leest. Frans en John doen dat wel – dat besef ik, maar dan nog vind ik jullie betweterigheid stuitend.’
Zoals ze al voelde aankomen, kwam dit haar vervolgens ook op kritiek te staan. De drie door haar genoemden dienden haar van repliek. De volgende ochtend om 9.13 uur kwam ze erop terug:
‘@ John WervenbosIk begrijp je reactie als een nette manier om te zeggen: “Bemoei je met je eigen zaken.” Die reactie kan ik begrijpen, en ik heb ook dagenlang mijn mond gehouden om precies die reden – de sfeer waartegen ik protesteer is de afgelopen tijd in zekere zin “opgebouwd”, mijn boosheid gisteren kwam voor mij niet uit de lucht vallen. Gisteren was voor mij de maat vol – en wat er op dit openbare blog gebeurt, beschouw ik als óók mijn zaak.
@ R. van DijkJa, jullie zijn wel aan elkaar gewaagd – Hugo met steeds weer zijn Rittercitaten speciaal in reactie op jou en jij met je voort durende gemopper over “moeilijk doen over woorden”. En ik heb werkelijk bewondering voor jouw vasthoudendheid en directheid.
Maar waar ik tegen protesteer is zo’n uitspraak richting Hugo als: “U moet leren het wezenlijke van het onwezenlijke te onderscheiden”. Pardon?! Iedere dag, iedere dag weer komt Hugo met iets uit de actualiteit, iets wat zich onder onze ogen afspeelt, en duidt dan een essentieel, wezenlijk aspect daarvan aan – en hij zou niet in staat zijn het wezenlijke te onderkennen?! Kom nou toch...
@ Frans WuijtsHet meest stootte ik me de afgelopen dagen aan het gezamenlijk optrekken van medebloggers met in mijn ogen unfaire kritiek, die er veelal op neer komt dat de blogauteur toch niet echt het “juiste” perspectief hanteert – en eerlijk gezegd: die kritiek wordt vaak zo wollig verpakt dat het allemaal heel beleefd lijkt. Op mij komt dat inderdaad hautain et cetera over. Maar ik besef dat ik in mijn boosheid gisteren geen recht deed aan jouw constructieve bijdragen.’
Het is natuurlijk niet zo bijzonder, een beetje ruzie kan nooit kwaad. Dat komt in de beste families voor en kan de lucht doen opklaren. Mensen zijn nu eenmaal verschillend en soms is dat behoorlijk vermoeiend, zodat je er dan beter lucht aan kan geven dan het op te kroppen. De laatste reactie op dit zondagsbericht kwam van Ridzerd van Dijk, die liet zien hoe enorm verschillend mensen op zaken kunnen reageren, waarbij zelfs de nachtrust in het geding komt:
‘Jij noemt het gemopper en dat heeft Frans Wuijts ook herhaaldelijk gedaan, maar jullie weten niet dat ik soms nachtenlang wakker ligt van die schrijverij hier. De waarheid is mij heilig en ik vind hier geen waarheid.’
Dat men aan elkaar gewaagd is, bleek meteen dinsdag bij het bericht van die dag. Daar ging men weer als vanouds in op het door Verbrugh aangedragen onderwerp. Toch stak het ongenoegen gisteren nog een keer de kop op. Om 9.02 uur schreef Ridzerd van Dijk:
‘Kijk, deze blog is nou wel een goed voorbeeld van wat ik bedoel met oeverloze kletsmeijerij en het wezenlijke niet van het onwezenlijke onderscheiden.’
Frans Wuijts haakte om 12.42 uur hierop in met een mooie pacificerende reactie:
‘Ik begrijp je onvrede wel over dit blog van vanmorgen en ook wel in het algemeen waar je bezwaren liggen ten opzichte van de wijze waarop Hugo schrijft en denkt. Daar ben je heel consequent in.
Ik zie dat wel en tegelijkertijd moet ik je eerlijk bekennen – en dat weet je ook wel van me – dat ik daar eigenlijk amper last van heb. Ik ga er waarschijnlijk ook anders mee om dan jij. Ik kijk naar zijn tekst en let op gezichtspunten, gedachtegangen etc. waar ik eventueel iets zinnigs over kan zeggen. Ik sneup ook ondertussen vaak het internet af dan wel in voordrachten van Rudolf Steiner om te proberen te ontdekken of er aanvullende gezichtspunten zijn. Dan wel reageer ik vanuit mijn eigen zienswijzen. Michel Gastkemper noemt dat “geduldig en redelijk” (zie zijn blog van gisteren), ook al voldoe ik daar naar mijn gevoel ook niet steeds aan.
Misschien ligt het verschil daarin dat ik minder ergernis in me voel opkomen en dat vogeltje Hugo van mij over het algemeen wel mag zingen zoals hij gebekt is. (Dat geldt wat mij betreft overigens niet voor iedereen hier).
Misschien kan het ook een suggestie in jouw richting zijn om – waar Hugo in jouw ogen niet aan jouw verwachtingen voldoet, zoals ten aanzien van een antroposofische kijk op communicatie of zo – dat je dan een eigen poging onderneemt om daarover iets te berde te brengen? Bijvoorbeeld door in zijn voordrachten daarover iets te zoeken wat iets aan ons hier kan toevoegen? Denk er eens over of vertel eens hoe jij zelf daarmee denkt te kunnen omgaan?’
Gisteravond om twee minuten over negen kwam Hugo Verbrugh nog over het eigenlijke onderwerp op de Middernachtszon de afgelopen week te spreken, naar aanleiding van een eerdere reactie van Frans Wuijts over Prokofieff:
‘ik waardeer je pogingen om Prokofieff nader tot mij vice versa te brengen, maar ik moet je bekennen: hoe meer ik van en over hem lees, hoe vreemder hij en wat hij schrijft voor mij worden...
Wat een robuuste zelfverzekerdheid ... – ik beeld me bijna in dat ik hem Russisch hoor spreken en dat de specifieke kwaliteit die die taal kan hebben [ik zeg niet: die die taal heeft!] uit zijn wezensleden omhoog wasemt...
Ik ben meer van de de verfijnde precisie die Wilmar, Julius, Van Romunde, Lusseyran uitstralen...’
Het is geen geheim dat Verbrugh een francofiel is. Geen wonder dat hij dan met de spreekwoordelijke grote Russische ziel en haar vaak groteske gebaren moeite heeft. Je vraagt je dan wel af waarom er zo veel Russen de afgelopen eeuwen naar Frankrijk, en met name Parijs, trokken. Misschien juist vanwege deze tegenstelling, om het heel andere te ervaren? – In ieder geval ben ik hiermee weer terug bij Sergej O. Prokofieff, over wie ik omineus schreef ten aanzien van de getoonde neiging om elkaar verbaal of schriftelijk in de haren te vliegen:
‘(er) zal blijken dat hij niet helemaal onschuldig is aan deze gang van zaken; het is alsof die op de een of andere manier aan hem kleeft.’
Eerst wil ik even terugkomen op ’s mans bibliografie. De maandag in ‘Adventstijd’ weergegeven en door Frans Wuijts opgeduikelde lijst is niet volledig; hier helpt Wikipedia ons uit de brand. Ik zal die niet nu ook nog eens weergeven; de lijst is in ieder geval indrukwekkend. Overigens is het jammer dat die niet chronologisch is geordend, dan zou je Prokofieffs ontwikkeling als schrijver beter kunnen volgen. Het is op zichzelf niet verwonderlijk dat er ook wel minder geslaagde boeken tussen zitten, zelfs een terugval blijft altijd denkbaar. Maar met de daar genoemde ‘Der Fall Tomberg. Anthroposophie oder Jesuitismus (samen met Christian Lazaridès) (Selbstverlag der Verfasser, zweite, stark erweiterte Auflage)’ is nog iets anders aan de hand. Om te beginnen had bij dit boek als oorspronkelijke uitgever en jaartal kunnen staan: Verlag am Goetheanum 1995. Onder de uitverkochte boeken staat dit daar nog op de website vermeld. Een jaar later verscheen het dus in eigen beheer bij de auteur; dat is Prokofieff, het is alsof Lazaridès hierbij geen rol meer speelt. In 1997 verscheen een Engelse vertaling bij Temple Lodge, ‘The Case of Valentin Tomberg. Anthroposophy or Jesuitism?’
‘Born in 1900 in Russia, Valentin Tomberg was for many years an enthusiastic student of Anthroposophy. In 1945, however, he converted to Roman Catholicism and completely turned his back on the former phase of his life. By the time of his death in 1973 he had written two major works—Meditations on the Tarot and Covenant of the Heart—in which he presented much esoteric knowledge, though under the spiritual authority of the Catholic Church.
What is the mystery behind Tomberg’s life? Prokofieff provides his views in this forcefully argued and uncompromising book.
Sergei O. Prokofieff was born in Moscow in 1954, where he studied fine arts and painting at the Moscow School of Art. At an early age he encountered the work of Rudolf Steiner and quickly realized that his life would be dedicated to the Christian path of esoteric knowledge. He wrote his first book, Rudolf Steiner and the Founding of the New Mysteries, while living in Soviet Russia, and it was published in English in 1994. After the fall of Communism, he helped establish the Anthroposophical Society in Russia. In 2001, he became a member of the Executive Council of the General Anthroposophical Society at the Goetheanum in Switzerland.’
Dat dit boek echter niet onproblematisch was, bleek uit een opmerkelijke advertentie naar aanleiding van het verschijnen van het boek, meteen in september 1995 in weekblad Das Goetheanum:
‘Richtigstellungbetr. das im August 1995 im Verlag am Goetheanum erschienene Buch von
Sergej O. Prokofieff / Christian Lazarides«Der Fall Tomberg – Anthroposophie oder Jesuitismus»
Im letzten Kapitel dieses Buches («10. Die heutigen Anhänger Tombergs und ihre Pläne») versucht S. O. Prokofieff gegenüber namentlich genannten Personen und Publikationen nachzuweisen, es werde in jenen Kreisen eine Abwertung Rudolf Steiners angestrebt und die Anthroposophie in fanatischer Weise ihrem wahren Wesen und ihren Zielen entfremdet, um sie in die katholische Kirche einzubinden. In diesem Kapitel werden auch die Zeitschrift «Novalis» und insbesondere deren Chefredaktor, Dr. Michael Frensch, in den behaupteten subversiven Zusammenhang gestellt.
Die Leiter der beiden Verlage Novalis-Verlag und Verlag am Goetheanum stellen übereinstimmend fest, daß diese Erwähnung der Zeitschrift «Novalis» und ihres Chefredaktors zu Unrecht geschieht. Weder die Zielsetzung des Novalis-Verlages, die Monatszeitschrift «Die Kommenden» im Geiste ihres verstorbenen Gründers weiterzuführen, noch insbesondere die in «Novalis» publizierten Artikel ihres Chefredaktors geben zu diesen Behauptungen den geringsten Anlaß. Es war nicht im entferntesten die Absicht, den Novalis-Verlag geistig oder wirtschaftlich zu beeinträchtigen oder die Persönlichkeit des Chefredaktors zu verletzen. Der Leiter des Verlages am Goetheanum bedauert es, daß durch dieses Buch ein unzutreffendes Bild des Novalis-Verlages und seines Chefredaktors entstanden ist und verpflichtet sich, in einer allfalligen Neuauflage sowie in allfalligen fremdsprachigen Ausgaben alle die Zeitschrift «Novalis» sowie Dr. Michael Frensch erwähnenden Passagen des Buches entsprechend zu korrigieren.
Dornach und Schaffhausen, 14. September 1995
Verlag am GoetheanumJoseph MorelNovalis-VerlagDr. Max. U. Rapold’
Prokofieff zelf was hiervan bepaald niet gediend – reden dat hij een jaar later een zeer uitgebreide tweede druk in eigen beheer uitbracht. De gewraakte passages moest hij echter om juridische redenen weglaten. Meer en objectievere informatie over Tomberg kunnen we vinden op de website ‘Die Egoisten’ van Michael Eggert, die op 21 juli 2008 inging op ‘Die innere Leuchtkraft seines Wesens – Valentin Tomberg’:
‘Einer der Verfemten der Anthroposophischen Gesellschaft ist Valentin Tomberg (1900-1973), ein Hochbegabter, der nach sehr früher Mitgliedschaft in der Anthroposophischen Gesellschaft und nach einer Zweigleitung in Talinn (Estland) 1931 ein tiefes spirituelles Erlebnis hatte. In der Folge (1938) zog er nach Rotterdam und hielt eine Reihe von bedeutenden Vorträgen, von denen viele bis heute im Achamoth-Verlag publiziert werden.
In der Folge wurde Tomberg einerseits durch umlaufende Gerüchte über seinen angeblich “bedeutenden” esoterischen Rang, aber auch über seine angeblichen Vorinkarnationen, durch heftige Angriffe vonseiten Marie Steiners und durch eine durch den Krieg bedingte absolute Isolation in die Enge getrieben. Er suchte nach einer sakramentalen Vertiefung, wurde aber sowohl von der Christengemeinschaft als auch von der Orthodoxen Kirche zurück gewiesen. In der katholischen Kirche dagegen wurde er mit offenen Armen aufgenommen. Seitdem wird von anthroposophischen Kreisen immer wieder diskutiert, kolportiert und intrigiert, Tombergs Leben sei zweigeteilt gewesen, ja er sei von den Jesuiten in etwas wie eine “okkulte Gefangenschaft” genommen worden. In jedem Fall aber handele es sich bei Tomberg – obwohl dieser selbst sein Leben lang zu Rudolf Steiner gestanden hat – um eine “Gegnerschaft” und um eine “Verneinung der Anthroposophie” (Prokofieff).’
Kort daarop, op 1 augustus 2008, beschreef Michael Eggert in een artikel met de titel ‘Das Rätsel Tomberg bleibt ungelöst’ dat het problematische van het bovengenoemde boek van Prokofieff, ook met weglating van de domme aanval op andersdenkenden in het tiende hoofdstuk, bleef bestaan:
‘Der Fall Tomberg
Schon der Titel von S.O. Prokofieffs und C. Lazarides Buch “Der Fall Tomberg” (Dornach 1995) weist deutlich darauf hin, dass es in den Augen der Autoren um etwas quasi Kriminologisches, Pathologisches oder sonstwie Abwegiges geht. Der Untertitel “Anthroposophie oder Jesuitismus” nimmt die Beurteilung des “Falles” ebenfalls vorweg. Prokofieff schreibt wie gewohnt, also im Modus einer Oper – mit einem Spannungsbogen, kleinen Highlights und einem furiosen Ende. Zwischendurch erlaubt er sich zahlreiche Nadelstiche unter der Gürtellinie, um den Gegenstand seiner Betrachtung ohne nähere Spezifizierung zu demontieren. Überhaupt scheint die Choreografie seines Schriftstücks so angelegt, dass alle Quellenangaben sich dem angestrebten Ergebnis nicht nur unterordnen, sondern darauf zulaufen. Auch der vorangestellte kleinere Artikel von C. Lazarides spielt auf dem gleichen Instrument – ein Präludium also. Machen wir es kurz und gehen wir gleich zum Resumee: Es “weist (alles) darauf hin, dass Tomberg in die okkulte Gefangenschaft der Jesuiten geraten ist und infolge dessen dem jesuitischen Impuls in der römisch- katholischen Kirche alle seine okkulten Fähigkeiten und Kenntnisse zur Verfügung stelle.” (S. 113)
Fürsprecher von Tomberg heute wie M. Kriele, der zu der Zeit der Niederschrift auch noch “Mitglied der Ersten Klasse der Freien Hochschule für Geisteswissenschaft” war, werden sogar mit Gerüchten (aus DIE ZEIT) abgefertigt: “In Tübingen wird gemunkelt, hinter Kriele stehe das erzkonservative Opus Dei...” Außerdem sei Kriele mit Ratzinger “persönlich bekannt”. Somit verhält sich Prokofieff nicht wesentlich anders, als er Tomberg quer durch dessen gesamtes Werk vorwirft: Das verbindende Element bei Tomberg sei “seine nicht freilassende, suggestive und fanatisierende Wirkung.” (S. 122)
Karmische Denunziationen
Dabei wäre dieser Kanonendonner Prokofieffs durchaus nicht nötig gewesen. Jeder, der das Spätwerk Tombergs unvoreingenommen ansieht, wird die tiefe und durch nichts zu überwindende Kluft zu seiner anthroposophischen Ära der 30er Jahre sofort erkennen. Sein letztes – postum zusammen gestelltes – Buch “Lazarus, komm heraus“ (Basel 1985) hat den Charakter einer Anhäufung uninspirierter frömmelnder Sonntagspredigten, die auch innerhalb des Katholizismus ein erzkonservatives Loblied von Pflicht, Kirchgang, Ehe und vor allem jesuitischer Disziplin anstimmen. Es ist ganz offensichtlich, dass von der Brillanz der frühen Jahre am Ende nichts übrig ist.
Aber Prokofieff möchte eben auch den “anthroposophischen Tomberg” vernichten. Wie kam es zu den schweren Konflikten Tombergs mit Marie Steiner und F.W. Zeylmans von Emmichoven? Erstere hat in einem Aufsatz (“Über falsche Mystik und persönliche Ambitionen bei der Vertretung der Anthroposophie”, 1936) auf das Problem von Tombergs Ehrgeiz hingewiesen. Danach hat Tomberg in anthroposophischen Zusammenhängen eitel und okkult ehrgeizig “als Lehrer, als Führender, als Meister” (Prokofieff) gewirkt. 1939 habe er begonnen, einer Reihe von Personen auf höchst spekulative und manipulative Weise “deren frühere Inkarnationen zu offenbaren”. Er selbst habe sich als Wilhelm von Oranien dargestellt, seine Gegner dagegen karmisch denunziert. Mit einem Wort: Valentin Tomberg hat sich nach diesen Darstellungen den Karmabegriff als “okkultes Kampfmittel” auserkoren. Seine engsten Vertrauten dagegen beglückte er mit Angaben, sie alle stammten aus dem “Jenaer Kreis” um Goethe.
Die öffentliche Ablehnung solcher Zuschreibungen habe dann zum Bruch mit der Anthroposophischen Gesellschaft geführt.
Reformation des Jesuitismus
Die Zuwendung zur katholischen Kirche habe Tomberg dann damit verbunden, deren okkulten Kernbereich – den Jesuitismus – insofern zu reformieren, als er ihm mit dem Begriff des zu erwartenden Maitreya-Buddha neue, vertiefende Impulse gab. Zu diesem Zweck musste er vor allem die emanzipatorischen Eigenheiten der anthroposophischen Esoterik demontieren, denn die “Bewusstseinsseele” mit ihrem Bild des freien, individuellen, selbstreflektierten Menschen passte ins Gehorsamsmuster des Papismus nicht hinein. So schrieb Tomberg dann: “Das Amt des Papstes oder der Heilige Stuhl ist eine Formula der göttlichen Magie, genauso wie das Amt des Imperators” (“Meditations sur les 22 arcanes du Tarot”, Paris 1984).
Selbstverständlich ist die Unfehlbarkeit des Papstes damit für Tomberg zu einer unbezweifelbaren Realität geworden. Und so singt Tomberg immer wieder das Loblied des absoluten Gehorsams (“Derjenige, der Gott anerkennt – der gehorcht”) und rückt damit sogar dem Guruismus näher als der Anthroposophie: “Der Gehorsam, zu dem der Chela dem Guru gegenüber in Indien und Tibet verpflichtet ist, hat im Prinzip das gleiche Ziel.” (“Meditations...”) Tomberg hat sich damit zweifellos dem Grundprinzip des Jesuitismus mehr als angenähert. Er hat sich damit einer bestimmten, reaktionären Gruppierung selbst innerhalb der Jesuiten als Vorreiter angedient. Man muss doch bedenken, wie viele Jesuiten im 20, Jahrhundert im Sinne der 2. Vatikanischen Konzils (Papst Johannes XXIII.) und im Sinne der Befreiungstheologie vor allem in Südamerika in Widerspruch zu Doktrinen ihrer Kirche geraten sind. Tomberg dagegen bestand darauf, dass jedes Wort, das ein Papst “ex cathedra” verkündet, “zwischen Ewigkeit und Zeit, aus dem ‘Kreuz’ also des hl. Petrus” (“Lazarus...”) entstehe: So “ist jede Willkür absolut ausgeschlossen.”
Leugnung der geistigen Autonomie
Die Bewusstseinsseelen-Entwicklung der Menschheit dagegen sei “missraten” – die geistige Autonomie des Menschen mithin nicht zu erreichen. Die Unterwerfung des modernen (?) Menschen unter die Autorität der Kirche sei somit unabdingbar. Diese “suggestive Kultur” (Rudolf Steiner, 19.10.1918), die von Rom ausgehe, soll “die Menschen auf dem Standpunkte der Verstandes- oder Gemütsseele” festhalten – eben um die Macht der Kirche zu bewahren.
Der späte Tomberg sang aber weiter das Loblied des autoritär geprägten Jesuitismus: “Durch die meditative Schulung (des Ignatius) wurden die Menschen nicht nur ‘fromm’ – sie wurden zu Zeugen der christlichen Wahrheit, wie etwa Paulus durch sein Erlebnis auf dem Weg nach Damskus zum Zeugen des Auferstandenen wurde.” (“Lazarus...”).
Damit verdreht Tomberg den Begriff des Christus in das Gegenteil dessen, was er in seiner anthroposophischen Ära in bemerkenswerter Klarheit und Brillanz geschildert hatte. Denn zu dieser Zeit ging er noch ganz vom Individuum und dessen Verstehen des Christus aus: “Zuerst muss der Christus verstanden werden in seinem Kommen im Ätherischen, dann kann die Begegnung im Raum mit dem im Ätherischen wandelnden Christus bewusst geschehen. Diesmal muss erst im menschlichen Innern der Sinn der ätherischen Wiederkunft aufgehen.” (Tomberg, “Die vier Christusopfer und das Erscheinen des Christus im Ätherischen”, 1939).
Beim späten Tomberg geht es nicht mehr um individuelles Verstehen, sondern um Kadavergehorsam. Kein Wunder, dass er am Ende seines Lebens die Arbeiten aus seiner anthroposophischen Ära nicht mehr publiziert sehen wollte. Im Sinne der katholischen Kirche sind sie ketzerisch.
Argumentieren mit der Planierraupe
Was gegen Prokofieff spricht? Dass er in einem derart delikaten Fall mit der Planierraupe argumentiert. Die zahlreichen Seitenhiebe gegen Jesuiten (“das Verbrechen an Kaspar Hauser...”) sind in diesem Kontext unbelegt, überflüssig und im Sinne eines Dialogs absolut kontraproduktiv. Das Feindbild Katholizismus wird von Prokofieff gehegt und gepflegt. Er tut so, als sei dieser ein erratischer Block ohne Widersprüche und ohne gegenläufige Strömungen. Die Behauptung einer “okkulten Gefangenschaft” Tombergs ist selbstverständlich ein Mythos, der in diesem Zusammenhang aufreißerisch und propagandistisch wirkt. Prokofieff hätte gut daran getan, den späten Tomberg einfach für sich sprechen lassen. So wirkt seine Schrift genau so suggestiv wie es Tomberg in Prokofieffs Darstellung ist.
Das Rätsel Tomberg bleibt ungelöst.’
In 2001 werd Sergej Prokofieff lid van het hoofdbestuur van de Algemene Antroposofische Vereniging in Dornach, Zwitserland. Dat hij bepaald niet van mening, opvatting en houding was veranderd, was uit het boek ‘Die Beziehung des späteren Tomberg zu Rudolf Steiner und zur Anthroposophie’ op te maken, dat in 2003 bij Verlag am Goetheanum verscheen:
‘Drei Jahre vor seinem Tod hat Valentin Tomberg einen vermächtnishaften Brief geschrieben, in dem er sein Verhältnis zu Rudolf Steiner und zur Anthroposophie auf unmissverständliche Weise klargestellt hat.
Wer in den werkimmanenten Zeugnissen die Verneinung der Anthroposophie, ja die Gegnerschaft nicht erkennen will, wird in diesem hier zum ersten Mal ungekürzt veröffentlichten Bekenntnis von Tomberg selbst auf die Realität verwiesen.
Die Auseinandersetzung zum Thema «Tomberg und die Anthroposophie» erfasste 1995 durch das Buch «Der Fall Tomberg» immer weitere Kreise. Mit diesem abschließenden Beitrag S. Prokofieffs kann sie beendet werden.’
Ook hiervan verscheen twee jaar later een Engelse vertaling bij Temple Lodge, ‘Valentin Tomberg and Anthroposophy. A Problematic Relationship’:
‘Valentin Tomberg was for many years a strong proponent of Rudolf Steiner’s spiritual science. He became a prominent lecturer and writer on anthroposophy—then, in 1945, he turned away from anthroposophy and converted to Roman Catholicism, subsequently authoring two influential texts on Catholicism. Nevertheless, a number of Tomberg’s modern-day adherents maintain that he remained faithful to esoteric Christianity and to Rudolf Steiner’s ideas.
Prokofieff presents startling new research that, in his estimation, shows the hypothesis of Tomberg’s followers to be misguided. His key evidence is a letter (reproduced in the book) that was handwritten by Tomberg in 1970. Using this text, Prokofieff attempts to show that Valentin Tomberg condemned and dismissed Rudolf Steiner and his spiritual path.’
Mag een mens dan geen mening hebben? Natuurlijk wel. Ook als bestuurslid van een wereldwijde vereniging. Maar het probleem is het extreme karakter ervan, de bruutheid, absoluutheid en hardnekkigheid waarmee het gebeurt. Het roept niet het beste in omstanders wakker. In ieder geval herken ik hier het gebrek aan fijnzinnigheid in, waar Hugo Verbrugh op wees. Mensen vallen erover en vliegen elkaar in de haren; daarvan zijn voorbeelden te over. Het gekke is dat wat Prokofieff denkt te bestrijden, namelijk een katholicisme dat volledig uit de tijd is, bij hemzelf erin dreigt te sluipen. Alsof hij aan projectie doet, namelijk een ander verwijten wat bij jezelf een probleem is. Zijn grote woorden en hoge ambities, dan wel pretenties, helpen hem hierbij niet, integendeel.
Goed, maar een misstap moet toch mogen, hoor ik u denken. Dat is zo. Maar ik zou dit bericht niet begonnen zijn als er niet ook nog wat anders was. Onlangs is er namelijk een boekje van Günther Röschert uitgekomen bij het nieuwe ‘Verlag für Anthroposophie’, met als titel ‘Das freie Erkenntnisgespräch als umgekehrter Kultus. Das Existenzproblem der Freien Hochschule’:
‘Sechsundachtzig Jahre nach der Einrichtung der Freien Hochschule für Geisteswissenschaft durch Rudolf Steiner sind wichtige Fragen der Arbeitsmethode, der allgemein-anthroposophischen Forschung und der Konstitution der Hochschule gedanklich und praktisch ungelöst. Die Bedeutung freier (hierarchiefreier) Forschungsgespräche erfahrungsgemäß darzustellen, wird mit folgenden Beiträgen versucht.
Aus dem Inhalt:– Erneuerung der Freien Hochschule für Geisteswissenschaft– Vom Ursprung der Hochschul-Idee– Das freie Erkenntnisgespräch– Der umgekehrte Kultus als Arbeitsweise– Der Kompetenzbereich der Allgemeinen Anthroposophischen Sektion– Von dem Erquicklichen des Gesprächs– Das Gegenmodell: Sergej Prokofieffs Buch über die Erste Klasse– Ausblick’
In het voorwoord schrijft de auteur:
‘In den nachfolgend wieder abgedruckten, nur geringfügig veränderten Aufsätzen aus den Jahren 2000 bis 2009 wird die Auffassung vertreten, dass der Aufgabenbereich der Freien Hochschule unbegrenzt ist und die Vortragsform als Arbeitsweise durch die Einrichtung von Forschungsgemeinschaften zu ergänzen oder zu ersetzen ist. Die Aufsätze sind in längeren Abständen entstanden als Versuche, in ein Gespräch zu kommen – das aber nicht zustande kam. (...)
Dem Wiederabdruck der Aufsätze wird eine kurze Betrachtung von Sergej O. Prokofieffs Buch «Die Erste Klasse der Michael-Schule und ihre christologischen Grundlagen» angefügt. Die Betrachtung schien aktuell geboten, weil Prokofieffs Anliegen, die Erläuterungen Rudolf Steiners zu den sogenannten Mantren in den Klassentexten in breitem Umfange zu kommentieren, zu einer normativen Engführung anleitet, die das genaue Gegenteil darstellt der geistigen Offenheit von Forschungsgesprächen, wie sie in den sechs Aufsätzen vorgeschlagen wird.’
Die laatste bijdrage is getiteld ‘Sergej O. Prokofieff über die Erste Klasse’ en begint zo:
‘Das Buch «Die Erste Klasse der Michael-Schule und ihre christologischen Grundlagen» wurde 2010 vom Verfasser Sergej O. Prokofieff (als Vorstandsmitglied der Allgemeinen Anthroposophischen Gesellschaft) durch private Anzeige in der Wochenschrift «Das Goetheanum» beworben. Es ist nur von Mitgliedern der Freien Hochschule für Geisteswissenschaft und nur über das Sekretariat des Verfassers im Goetheanum in Dornach zu beziehen. Das Sekretariat bedient sich zur Kontrolle der Bezugsberechtigung der Mitgliederdatei der Hochschule. Herausgegeben ist das Buch laut Titelblatt von der Allgemeinen Anthroposophischen Sektion der Freien Hochschule. Welche Aussage in der längst aufgegebenen Verlagsangabe «Philosophisch-Anthroposophischer Verlag» steckt, ist nicht ersichtlich.
In dem 620-seitigen Werk befasst sich der Verfasser mit den Klassentexten Rudolf Steiners, einschließlich der Mantren, was eine völlige Neuerung in der Geschichte der Ersten Klasse darstellt, aber ein Geleitwort der Sektionsleitung mit einer Erläuterung oder Rechtfertigung der Neuerscheinung fehlt. Auch sonst hat sich das Hochschulkollegium zu Prokofieffs Werk jedenfalls offiziell nicht geäußert. Die Redaktion der Wochenschrift hat auf Anfrage mitgeteilt, Besprechungen des Buches seien vom Herausgeber («Allgemeine Anthroposophische Gesellschaft, vertreten durch Paul Mackay») untersagt worden. Das Buch soll also gegen Kritik so weit wie möglich immun gehalten werden.
In einem Vorwort teilt der Verfasser mit, das Buch sei durch Fragen veranlasst worden, die an ihn von Teilnehmern seiner Vortragsveranstaltungen gerichtet worden seien. Er habe es geschrieben, um Hilfen zum Verständnis und zur Vertiefung der Klassentexte zu bieten, ferner zur Vorbereitung von «Klassenbetreuern».
Gleich im ersten Kapitel seines Buches bezieht sich Prokofieff auf den grundlegenden Aufsatz Rudolf Steiners «Die Freie Hochschule für Geisteswissenschaft». Steiner spricht dort von Ausdrucksarten oder Ausdrucksmitteln für die höheren Erkenntnisarten Imagination, Inspiration, Intuition, durch welche in der Hochschule Tatsachen und Vorgänge der geistigen Welt an die Mitglieder herangetragen werden sollen. Dieser wichtige Methodenhinweis wird von Prokofieff nicht diskutiert; er geht offenbar davon aus, dass man in der aktuellen Textgestalt der Klassenvorträge das Ergebnis der Methodenvorgabe anschaulich vor sich habe. Dieser unkritische Umgang mit den Texten durchzieht das ganze Buch; er entspricht dem unkritischen Umgang mit der Bibel bis zur Entstehung der historisch-kritischen Forschung im 18. Jahrhundert.
An exponierten Stellen wendet sich der Verfasser zur ersten Person Plural und spricht von «unseren Entschlüssen», «unseren Verpflichtungen», «unseren Beziehungen zu Michael», von «uns als Anthroposophen» und so weiter. Er betont damit in normativer Art eine gewünschte Gruppenbildung der Hochschulmitglieder als Willensgemeinschaft, eine innerhalb des Geisteslebens nicht unproblematische Form der Gemeinschaftsbildung. Die eigentliche, anthroposophische Art der Gemeinschaftsbildung durch (nicht trotz) Individualität kommt bei diesem Verfasser stilmäßig nicht zum Zuge. Prokofieff setzt die überlieferte Textgestalt der Klassenvorträge als Nachschriften voraus. Er möchte sie aufschlüsseln und vertiefen. Da er nicht bereit ist, die eine oder andere Aussage Steiners in Frage zu stellen, muss er sich auf mehr oder weniger plausible Querbezüge vorzüglich aus dem Vortragswerk Steiners, ferner auf Schlussfolgerungen, teilweise auf Annahmen beschränken. Dadurch gelangt sicher ungewollt ein intellektualistischer Zug in das Buch.’
Als ik dit zo lees, over een boek waarvan ik het bestaan niet kende, dat blijkbaar ook doelbewust aan het oog onttrokken wordt, dan kan ik niet anders dan daar toch een behoorlijk ‘katholiek’ gevoel bij krijgen. Is dit nu op zijn plaats? Is dit de gewenste toekomst? Dat lijkt mij van niet. Vandaar dat ik maandag besloot met mijn constatering dat Prokofieff er een handje van lijkt te hebben om controverses uit te lokken over thema’s die op zichzelf al moeilijk genoeg zijn om met elkaar zinnig over te praten. Daarbij heeft hij een manier van doen die bij problemen ook nog eens olie op het vuur dreigt te gooien, waardoor hij ‘niet helemaal onschuldig is aan deze gang van zaken; het is alsof die op de een of andere manier aan hem kleeft.’
.
16 opmerkingen:
Ik wou er eigenlijk niets meer zeggen over de controverse bij Middernachtszon, maar ik wou toch nog even iets zeggen over de opmerking van Frans Wuijts dat ieder vogeltje mag zingen zoals hij gebekt is. Dat mag van mij natuurlijk ook, maar als wij nu allen antropopsofen zijn, dan zou je toch zeggen dat wij allen in grote lijnen ongeveer hetzelfde lied zingen. En ik moet zeggen dat ik het met de meeste schrijvers ook wel aardig eens ben. Maar met Hugo Verbrugh, Meesterzusje en Petra vd Geest voel ik geen enkele verwantschap. En dat is iets waar ik niet goed bij kan. Ik vind het ook hoogst eigenaardig dat iemand over reincarnatie boeken en stukken schrijft, maar niet de karma-voordrachten van Steiner wil lezen of in ieder geval niet verder wil bestuderen. Verder houd ik er over op.
Beste mijnheer Van Dijk,
Ik begrijp uw verbazing. Als het goed is, maakt de omgang met antroposofie een mens steeds ‘eigener’ en individueler, en gaat hij steeds meer op zichzelf lijken, niet op iemand anders. Dat kan ook problemen opleveren, namelijk dat hij vooral zijn eigen, aparte weg gaat en vervreemdt van anderen. Dan zal zo iemand extra moeite moeten doen om aansluiting de houden met andere mensen, en omgekeerd is aan de anderen een investering van extra aandacht en interesse gevraagd om de toegang tot zo iemand te bewaren. Dit is een klassiek antroposofisch probleem dat zo oud is als de antroposofie zelf.
Bernard Lievegoed heeft hier veel over gesproken en geschreven. Vooral in zijn boek ‘Mensheidsperspectieven’ (http://www.bol.com/nl/p/nederlandse-boeken/mensheidsperspectieven/666793184/index.html) behandelt hij dit thema uitgebreid. Hij probeert daar ook de oorzaken van verwijdering tussen mensen bloot te leggen en begrip te kweken voor een nieuwe onderlinge saamhorigheid, maar dan op een totaal andere basis.
Met een hartelijke groet,
Michel Gastkemper
U heeft er duidelijk veel verstand van. Dat is ook hier weer te merken. Er is wel eens door sommigen gedacht dat ik betweterig en arrogant ben, maar zelf denk ik dat niets minder waar is. Ik vind dat zowat iedereen hier veel meer verstand heeft van antroposofie dan ik.
Maar ik denk dat de mensen ook zonder antroposofie wel steeds eigener en individuelen worden. Maar het lijkt wel of de antroposofen het onderling over de antroposofie zelf ook niet eens zijn. En dan klopt er iets niet. Want wat waar is is waar; dat 1 en 1=2 daarover verschilt men ook niet van mening.
Maar ik moet dat boek Mensheidsperspectieven van Lievegoed maar eens lezen, misschien verheldert er dan het een en ander.
Beste mijnheer Van Dijk,
Het lijkt niet alleen of antroposofen het onderling over de antroposofie zelf ook niet eens zijn... Ze zijn dat namelijk ook absoluut niet! Er bestaan geen grotere verschillen dan tussen antroposofen over dit punt. Ze zijn het totaal, fundamenteel en ten diepste met elkaar oneens. De geschiedenis van de Antroposofische Vereniging staat er bol van. Het is een wonder dat Rudolf Steiner hen in zijn tijd bij elkaar heeft weten te houden. Maar Lievegoed licht een flinke tip van de sluier op, waar dat aan zou kunnen liggen. Hij heeft zich daar zijn hele leven mee beziggehouden, met dit vraagstuk.
Hallo Michel,
In het afgelopen jaar ben ik op aanraden van goede vrienden Prokofieff's boek ‘Rudolf Steiner en de grondvesting van de nieuwe mysteriën gaan lezen. Inmiddels ben ik gevorderd tot pagina 145 van het in totaal ruim 500 pagina’s tellende boek. Tot dusverre ervaar ik het als waardevolle beschrijving, toelichting en uitleg.
Vrijwel altijd heb ik een potlood bij de hand om voor mij belangrijke zinnen te onderstrepen, bepaalde langere passages te accentueren door een verticale streep aan de linker kantlijn en in speciale gevallen door er een ster bij te zetten. Heb ik ergens een vraag, een twijfel, of zelfs een bedenking dan krijgt de gehele passage een golvende lijn eronder. Ik heb de 145 pagina’s nog eens nagekeken en heb geen golvende lijn aangetroffen. Mogelijk kan dat verder op nog wel gebeuren. Vrijwel geen enkel boek, ook niet van Rudolf Steiner, ontkomt daar bij mij aan.
Kort geleden heb ik zijn boek ‘De verbondenheid met Rudolf Steiner’ aangeschaft. Daarvan heb ik tot dusverre slechts het Addendum 1 gelezen over ‘De esoterische achtergronden van de elektronische media’.
Behalve een kort verhaal over zijn biografie ken ik Prokofieff als persoon en zijn optreden en omgang met anderen niet.
Jouw opmerking over het behoorlijke ‘katholieke’ gevoel dat je krijgt bij het lezen van de door jou aangehaald tekst in je blog (dat herken ik wel als oud RK-opvoedeling) en ook die over ‘het er een handje van lijken te hebben om controverses uit te lokken over thema’s die op zichzelf al moeilijk genoeg zijn om met elkaar zinnig over te praten, plus de manier van doen die bij problemen ook nog eens olie op het vuur dreigt te gooien, waardoor hij ‘niet helemaal onschuldig is aan deze gang van zaken; het is alsof die op de een of andere manier aan hem kleeft’ maakt me wel iets alerter. Het is een ongehoord lange zin geworden, maar los daarvan, je hebt het, dunkt me, wel scherp aangevoeld en geheid dat ik er bij verder lezen voortaan op ga letten of ik hier iets van kan bespeuren.
Terecht vraag je je af en stel je vast: 'Is dit nu op zijn plaats? Is dit de gewenste toekomst? Dat lijkt mij van niet'. Absoluut niet, zou ik willen zeggen!
Laatste opmerking: ook het boek 'Oude en jonge zielen' van Hans Peter van Manen kan een extra inzicht geven over de verschillende 'stromingen' binnen de antroposofische beweging respectievelijk vereniging.
Wat die trammelant en 'poppenkast' op Middernachtszon van verleden week betreft: hierboven staan brokstukken, kan voor lezers een vertekend beeld geven. De bijgeleverde snelkoppeling, ook die in het blogartikel op Antroposofie in de pers van afgelopen maandag Adventstijd staan aangegeven (zie aldaar ook reacties van me), leiden naar het desbetreffende commentaar in reactieruimtes op Middernachtszon welke meer context bieden (complete citaten; volgorden enzovoort). Niet iedereen echter zal naar die reactieruimten surfen en dat kan ik me goed voorstellen.
In deze alinea een toelichting van mijn kant om mogelijke misverstanden die bij lezers licht zouden kunnen ontstaan uit de weg te ruimen. In de reactieruimte van Verbrughs blogartikel van afgelopen zondag, 19-12-2010 ging ik in op zijn verzoek in om feedback te geven op zijn vraag hoe hij in algemene zin ingaat op wat er berde komt in de reactieruimten onder zijn blogartikelen. Die feedback leverde ik hem onomwonden, zakelijk en fatsoenlijk. Dat had mijn enige reactie in die reactieruimte gebleven als ik niet van zaken werd beticht die niets mijn feedback te maken hadden en überhaupt de plank volledig missloegen (door bovengenoemd persoon). Met mijn tweede repliek die hierboven niet weergeven is, ontzenuwde ik tevens diens tweede misperceptie en aantijging. Zoals ik dat eerder die week (vorige week vrijdag) naar een ander moest doen. (Voor meer daarover zie blog van afgelopen maandag hier op Antroposofie in de pers.)
De bijdragen van Jurjen verwelkomde ik als interessante en waardevolle uitbreiding van probleem- en themastelling in relatie tot dat gruwelijk fenomeen van kindermisbruik. Hoewel ik er al van op de hoogte was, was ik hem zeker erkentelijk voor het feit dat hij op Steiners uitlatingen over de actieradius en positie van Sorat wees, tot paginanummering aan toe: een voordracht uit de cyclus Apocalypse en priesterschap (GA 346). Helaas werd daar verder niet over doorgesproken (Steiners bijzondere insteek en belangrijke opmerkingen daarover), wel zeer relevant. Goede zaak dat uitgeverij Christofoor deze cyclus vertaald naar het Nederlands op de markt bracht. Jurjens belangrijke verwijzingen en stof ter overweging, welke uitnodigt tot nader onderzoek en verdere reflectie, werd vervolgens aangevuld door mijn verwijzing naar de pregnante en zeer belangrijke inhoud die in Steiners voordracht Hoe werken de engelen in ons astrale lichaam? te lezen valt. Lees- en studietekst welke een buitengewoon hoge actualiteitswaarde bevat. Zoals ik afgelopen maandag al opmerkte op Antroposofie in de pers: voor mij is in deze doortastende geesteswetenschappelijk duiding van kindermisbruik (en aanverwante zaken) hoofdzaak.
Ridzerd van Dijk verwijzing naar Prokofieffs artikel Vertrouwen uit vrijheid – Hoe is tegenwoordig de relatie met Rudolf Steiner? (Das Goetheanum No. 1-2/2004) stelde ik ook prijs. De daarin door Prokofieff aan de orde gestelde problematiek bevat eveneens een hoge actualiteitswaarde. (Moet ik nog lezen.) Heb zelf nog nooit boeken van hem gelezen. Wel enige fragmenten uit artikelen van zijn hand. Zijn afkeurende commentaar indertijd op digitalisering van de GA reeks stond me niet aan, vond ik vergezocht en kwam benepen op me over. Zou zijn vervolgcommentaar daarover wel eens willen lezen. Misschien denkt hij er genuanceerder over dan in eerste instantie op me overkwam of heeft hij inmiddels wat dat betreft zijn mening op onderdelen bijgesteld(?) Weet het niet. Een eindoordeel heb ik niet over de man. Daartoe zal ik meer van en over hem moeten lezen en aanhoren (diverse partijen) en vervolgens zelf mijn oordeel vellen; geleidelijk aan, niet overhaast en niemand napratend.
Verdeeldheid onder en wrijvingen tussen antroposofen dragen vele aspecten. Samenkomen van stromingen en botsend karma vormen daar een onderdeel van. Maar er is meer gaande op dat vlak. (Oorzaken verdeeldheid; natuurlijk staan allerlei factoren en actoren met elkaar in verband.) Bij het gaan van een (antroposofische/spirituele) ontwikkelings- en inwijdingsweg kan het op diverse onderdelen misgaan/scheeflopen, wat ook weer gevolgen heeft voor intermenselijk interactie. In twee van de drie voordrachten die ik noem in de reactieruimte van afgelopen maandag hier op Antroposofie in de pers, brengt Steiner dit probleem subtiel en fijnzinnig aan de orde. In zijn cyclus Probleme des Zusammenlebens in der Anthroposophischen Gesellschaft (GA 253) spitst hij dit toe op diverse terreinen van samenwerking en samenleving van antroposofen (in het bijzonder binnen verenigingsverband).
U schreef:
"Het lijkt niet alleen of antroposofen het onderling over de antroposofie zelf ook niet eens zijn... Ze zijn dat namelijk ook absoluut niet! Er bestaan geen grotere verschillen dan tussen antroposofen over dit punt. Ze zijn het totaal, fundamenteel en ten diepste met elkaar oneens. De geschiedenis van de Antroposofische Vereniging staat er bol van. Het is een wonder dat Rudolf Steiner hen in zijn tijd bij elkaar heeft weten te houden. Maar Lievegoed licht een flinke tip van de sluier op, waar dat aan zou kunnen liggen. Hij heeft zich daar zijn hele leven mee beziggehouden, met dit vraagstuk."
Dat is mij eerlijk gezegd behoorlijk ontgaan, maar dat zal wel komen doordat ik bijna geen antroposofen ken en mij ook bijna niet in de geschiedenis van de A.V.
verdiept heb. Ik zou dat boek van Lievegoed beslist moeten lezen, maar ik moet nog zo veel lezen. John Wervenbos geeft ook talrijke zeer waardevolle links, maar ik kom er vaak niet aan toe. Ik heb wel tijd, maar ik wil ook weer niet de hele dag niks anders doen dan lezen.
John Wervenbos, je schrijft weer zeer behartenswaardige dingen. Die voordracht Hoe werken de engelen enz. heb ik nog niet gelezen, wel die andere die je mij gestuurd hebt. Hoe vinden wij de Christus.
Ik heb hem inmiddels gevonden, hij stond gisteravond in mijn slaapkamer:-)
Maar er staan zeer interessante dingen in, zoals bijv. dat atheïsme een lichamelijke ziekte is.
Gerard Reve noemde atheïsme de 'neurose der stadmensen.'
P.S woorden schuin plaatsen lukt bij mij hier niet.
Ridzerd van Dijk, goed dat je boekje in eigen huis hebt aangetroffen! Nou ja, heb je nu ook een digitaal exemplaar. Dat is ook 'nooit' weg. Hoe vinden wij Christus ga ik één dezer dagen weer een keer lezen en bestuderen. Telkens haal je weer nieuwe zaken uit Steiners geschriften en voordrachten; nieuwe verbanden die met andere studiestof kunnen worden gelegd, bredere en diepere kaders. Zo vergaat het onder andere mij althans. Interessante uitspraak/observatie van Gerard Reve. Cursieve tekst kun je hier creëren door i tussen haakjes te plaatsen < > < >(voor tweede i een / aanbrengen; gewenste tekst in het midden plaatsen).
Zie nu dat mijn bovenstaande reacties weer behoorlijk wat type- en taalfouten bevatten. Kan ik nu niet meer verbeteren. Mijn laptop was gisterenavond supertraag, daardoor werd het helaas nachtwerk en dan wordt je wat suffig en onoplettender natuurlijk.
De snelkoppeling naar het artikel van Prokofieff in mijn tweede reactie werkt niet correct. Hier één die wel naar dat artikel leidt (als het goed is):
Vertrouwen uit vrijheid – Hoe is tegenwoordig de relatie met Rudolf Steiner?, Sergej O. Prokofieff, Das Goetheanum No. 1-2/2004.
Nee, John, ik bedoelde niet dat ik het boekje gevonden heb maar ik zei voor de grap dat ik inmiddels Christus gevonden heb.
Zojuist heb ik nu ook die andere gelezen die je mij gestuurd hebt: Hoe werken de engelen? Buitengewoon boeiend, maar echt veel ervan begrijpen doe ik niet.
Maak je niet druk om die typefouten, ik zie ze niet eens.
Oh juist, halleluja, praise the Lord brother Ritchie! (Doet me denken aan dat muzieknummer van Van Koten en De Bie: Wees jezelf broeder!) Ja Hoe werken de engelen in ons astrale lichaam? is in mijn ogen typisch zo'n voordracht met een inhoud en strekking (en gewicht) die (extra) tijd vergt om nader vertrouwd mee te raken en dieper inzicht in te verkrijgen. Dat het je buitengewoon geboeid heeft en (nog onbeantwoorde) vragen oproept, voor zekere raadsels plaatst, vormt een gezonde basis voor rijping. Laten bezinken en over een half jaar of een jaar nog eens te hand nemen en dan weer aandachtig lezen zou ik zeggen.
Ja, ik zal deze later zeker nog wel eens lezen. Meestal heb ik een boek van Steiner uit mijn boekenkast, waar ik dan elke dag een stuk uit lees. Momenteel is dat deel 2 van de karmavoordrachten uit 1924 in het Duits. De teksten van Steiner op internet doe ik er dan af en toe bij. Ik ben nu van plan die eerste voordracht uit GA124 die je al herhaaldelijk noemde, te gaan lezen.
Tsjonge, wat een reacties allemaal. Dit thema roept ook hier veel op. Het is een ingewikkelde story, die met de nodige nuance bekeken moet worden. Ik hoop dat dat in mijn verhaal voldoende tot uiting komt. Toen ik zo’n 25 jaar geleden Prokofieffs ‘Die Grundlegung der neuen Mysterien’ las, was ik diep onder de indruk. Die diepere biografische zoektocht naar Steiner, dat vond ik heel bijzonder. Niettemin, over de helft van het boek kon ik de schrijver nog maar heel moeilijk volgen. Daar zong hij wat los van de bodem die hij eerst zo grondig geploegd had.
Ik zag uit naar zijn tweede boek over de ‘Jahreskreislauf’. Dat bleek een heel moeilijk boek, maar omdat het thema me zeer interesseerde, heb ik het altijd met veel belangstelling bestudeerd. Prokofieff was zeer thuis in het werk van Steiner, waarvan hij verschillende onderdelen knap bij elkaar kon brengen.
Daarna kwamen de boeken over Rusland en Oost-Europa. De Muur was gevallen en dat deed de focus op zijn eigen thuisbasis richten. Maar zo gauw Prokofieff niet meer bij Steiner bleef en diens intussen historische uitspraken, maar over het hier en nu begon, verloor hij toch veel van zijn glans. Hier sprak en schreef gewoon een Rus met al zijn persoonlijke opvattingen. Die hij echter veelal een air van eeuwigheidswaarde plachtte te geven.
Daarna heb ik nog een paar interessante boeken van hem gelezen, over Demetrius bijvoorbeeld, die ik kon leggen naast eentje van Peter Tradowsky over deze kandidaat voor de tsarentroon. Dit laatste sprak me trouwens meer aan, geschreven door een West-Europeër en daarom beter te volgen. Het veelgeroemde ‘De spirituele betekenis van vergeving’, dat inderdaad bijzonder sterk is. Maar dat werd dan weer afgewisseld met andere boeken waar óf niet doorheen te komen was, óf waarin het thema met hem op de loop dreigde te gaan.
Zo gauw bij bestuurslid in Dornach werd, werd zijn positie ook een heel andere. Hij speelde een belangrijke rol in die hele kwestie rond de vernieuwing van de constitutie, die nog voor het jaar 2000 begonnen was, eind 2002 zijn culminatie beleefde maar uiteindelijk mislukte, en doorzeurde tot in 2006 of zelfs nog later. Hij is toen ontzettend actief geweest met het uitgeven van heel dikke boeken over de ‘Weihnachtstagung’ en de grondsteen, dat werden echt zijn toverwoorden, zelfs in die mate dat ik er last van kreeg en ze niet meer kon horen: ik kon het niet anders meer zien dan als zijn persoonlijke project.
Maar het neemt allemaal niet weg dat hij bijzonder belezen is en veel dingen goed op een rijtje heeft. Het moet nog altijd een bijzondere ervaring zijn hem te horen spreken. En dat geloof ik best. Maar als je er op gaat letten, gaan bepaalde dingen je opvallen en die bevallen me toch wat minder. Nou ja, dat heb ik hierboven proberen te beschrijven. Zonder hem in een hokje te willen stoppen, want dat is de dood in de pot. ‘Gelaagdheid in het oordeel’, zoals Steiner het noemt, is op zijn plaats bij het kijken naar mensen. Waar ik aan zou willen toevoegen: de tijdelijkheid en voorlopigheid van zo’n oordeel. Zodat je dat altijd weer kunt herzien.
U weet zeer veel van Prokofieff merk ik wel. Merkwaardig eigenlijk dat ik pas vorige week voor het eerst van hem hoorde, dat zal ook wel komen doordat ik bijna alleen Nederlandstalige antroposofische boeken lees en er van hem niet zo veel Nederlandstalige boeken zijn.
Het verbaast me niet dat u de woorden Weihnachtstagung en grondsteen niet meer kon horen. Om een of andere reden interesseren deze twee onderwerpen mij bijna niet, hoewel ik anders toch aardig wat interesse heb voor antroposofie.
Er zijn van Prokofieff toch meer Nederlandse boeken dan ik dacht, lees ik nu net.
Daarvan lijkt De ontmoeting met het boze / De Grondsteen van het goede (Perun Boeken 2007, 2de uitgebreide en herziene druk; ISBN 9789076921020) de interessantste. Ik meen dat dit ook het boek was dat Jurjen noemde. Die moet ik ook nog lezen, het hoofd loopt mij door;-)
Een reactie posten