Een prachtig initiatief van Wilfried Nauta heeft vandaag zijn vervolg gekregen. Hij schrijft namelijk vandaag
op de homepage van website AntroVista, waarvan hij webmaster is, onder de titel ‘
Nieuwe weekspreukenkalender’: ‘Versie 7 van AntroVista’s Weekspreukenkalender is zojuist verschenen en is gratis te downloaden. Deze digitale kalender was al heel handig, maar heeft nu nog meer mogelijkheden.
Voor bestaande gebruikers is dit een aanbevolen update, voor nieuwe gebruikers een goede gelegenheid om kennis te maken met dit prachtige werk van Rudolf Steiner.
Klik hier voor de weekspreukenkalender...’
Wanneer je op die link klikt, komt dit tevoorschijn:
‘Gratis download – Versie 7 – Joanni 2009
Deutsches Installationsprogramm verfügbar!’
Verder staat er:
‘Dit programma is de omzetting van Rudolf Steiners Seelenkalender voor PC en Mac. Het berekent voor ieder jaar de datum van Pasen en telt vanaf daar de weken. Daardoor krijgt u bij het opstarten van het programma altijd de actuele weekspreuk te zien.
Door gebruik te maken van de specifieke mogelijkheden van de computer, biedt het bovendien bijzondere functies waarmee u de structuur en de onderlinge samenhang van de spreuken leert doorgronden. Daar kan geen papieren boekje aan tippen..!’
Weekspreuken, zielenkalender... weet u wat dat is? Er is een mooie tekst van Jens Prochnow uit 2003 beschikbaar, ook op AntroVista trouwens, waarin hij dit uit de doeken doet. Het valt onder de categorie ‘Antroposofische sleutelbegrippen deel 2’ en heeft als titel ‘Wat is een zielenkalender?’ Het staat ook op de website van Info3, maar is in het Nederlands vertaald (overgenomen met toestemming van AntroVista):
‘Als men regelmatig antroposofische bijeenkomsten bezoekt, ontmoet men vroeger of later een vriendelijke en onschuldig ogende oudere heer die in het bezit is van een merkwaardig miniatuurboekje. Uit dat boekje draagt hij vrijwel onbegrijpelijke spreuken voor. Maak je geen zorgen, het zijn heus geen toverspreuken. Je hebt hier te maken met het antroposofische weekspreukenboekje, de zielenkalender (“Seelenkalender” in het Duits). Zielenkalender? Hoezo zielenkalender, heeft mijn ziel dan een kalender nodig? Het antwoord op deze vraag is: ja.
Zoals iedereen weet heeft een jaar 52 weken. Ook is bekend dat iedere week weer anders is, hoewel je met die wetenschap weinig opschiet. De weken onderscheiden zich namelijk niet alleen van elkaar door de mensen die ik ontmoet, door de gebeurtenissen die plaatsvinden of door de ervaringen die ik opdoe. Bekijk ik het jaar als geheel, dan zie ik het specifieke ritme ervan: de wisseling der jaargetijden. Herfst en winter vinden niet zomaar toevallig plaats. Ze zijn de natuurlijke uitdrukking van krachten die niet alleen met de aarde samenhangen. Hoewel ik op de aarde leef, de leidraad voor mijn beleven vindt zijn oorsprong ergens anders.
Ik kan natuurlijk doen alsof deze leidraad niet bestaat. Ik kan voor mezelf van de zomer een winter maken en van de lente een herfst. Tegenwoordig kan ik op donkere winteravonden toch net zo lang lezen als ik wil, en ik kan midden in de zomer skiën of schaatsen. Dat was tot voor kort helemaal niet mogelijk. Wellicht dat het juist daarom interessant is om me aan de hand van Steiners spreuken weer vertrouwd te maken met het beleven van het jaarverloop. Misschien alleen ter ondersteuning, om datgene te hervinden waarvan ik me vervreemd heb.
52 spreuken, voor iedere week eentje. Het begint al goed met de eerste spreuk op Pasen: “Wenn aus den Weltenweiten / die Sonne spricht zum Menschensinn...” (“Als uit de wereldverten / de zon spreekt tot de mensenzin...”) Een klein probleempje komt hier om de hoek kijken: de zon spreekt helemaal niet, tenminste niet tegen mij. Hoeveel dames en heren deze spreuk ook voordragen, ik hoor helemaal niets. Als ik me met Steiners werk bezighoud, moet ik me voortdurend voor ogen houden in welk deel van de realiteit ik me precies bevind. En als ik een realiteit kon vinden waarin zonnen konden spreken, dan moest ik mij zo snel mogelijk daarheen reppen.
In 26 spreuken wordt een weg gegaan van aardse uit-stroming in het kosmische en de gelijktijdige kosmische her-in-nering in het aardse. Dit motief keert precies tussen de 26ste en 27ste spreuk weer om. De 52ste, de laatste spreuk, slaat hierdoor de brug van de eerste naar de laatste spreuk: “Wenn aus den Seeltiefen / der Geist sich wendet zu dem Weltensein...” (“Als uit zielendiepten / de geest zich wendt tot het zijn der wereld...”) Zo heeft iedere spreuk van de kalender zijn “tegenspreuk”. Door spreuk en tegenspreuk ontmoeten binnen en buiten elkaar. Innerlijk wordt uiterlijk en omgekeerd: er ontstaat een belevingsinhoud.
Dit is de eerste opgave die de spreukenkalender me stelt: iedere beweging heeft een tegenbeweging. Ieder van de 52 spreuken heeft een tegenspreuk. Dat is een uitdaging omdat het me tot actie dwingt. Het liefste zou ik me ’s morgens na het opstaan onderdompelen in mijn spreuken, om daarmee “een met het al” te worden. Maar ik merk dat het helaas niet zo simpel ligt. De spreukenkalender geeft me alleen een stevige duw in de goede richting. Maar de rest moet ik toch echt zelf doen.
Er is echter nog een tweede opgave: deze spreuken zijn alleen geldig voor het noordelijke halfrond van de aardbol. Terwijl ik in de diepste winter leef, me net als de aarde geheel in mezelf terugtrek, is het op het zuidelijke halfrond hoogzomer, uitstroming dus. Op de tegenovergestelde pool van mijn bestaan moet de tegenspreuk gelden, zodat ik de tegenwoordige tijd niet alleen tijdelijk maar ook ruimtelijk kan beleven. Als ik deze gedachte consequent doorvoer, zou ik iedere dag alle 52 spreuken moeten lezen, omdat ieder van deze spreuken ergens op de wereld van toepassing is.
Spreuk en tegenspreuk, dat klinkt behoorlijk ingewikkeld en theoretisch, maar is het in de praktijk niet. Alle beschouwingen hebben iets ingewikkelds en theoretisch. Het omgaan met de weekspreukenkalender bestaat er niet uit dat men er lang over filosofeert, maar dat men met de spreuken leeft. Ik kan ze me op formele bijeenkomsten laten voorlezen, maar ik kan ze ook meenemen op mijn levensreis.
De spreuken zijn nu al meer dan 90 jaar oud, en makkelijk toegankelijk zijn ze niet. Waarom zou ik er niet zelf iets bij gaan schrijven? Het is geheel legitiem om mijn gedachten, belevingen en opmerkingen in de spreukenkalender te noteren. Ik ga mijn weg alleen, maar anderen begeleiden me. Vele duizenden mensen houden zich geregeld bezig met de spreuken van de antroposofische zielenkalender. Die kan ik ontmoeten en dan gaan we samen verder. Misschien een klein stukje, misschien wel een leven lang.
Ter opluistering van het dagelijkse leven zijn er op internet maar liefst twee versies van de Zielenkalender te vinden. Op de site van www.anthroposophy.net moet je op “Calendar of the soul” klikken om de actuele (Duitse) spreuk op het scherm te krijgen. En nog comfortabeler: op AntroVista is via het menu “Extra!” de digitale versie van het spreukenboekje gratis te downloaden voor Windows, Mac en Linux (menu’s in het Nederlands, spreuken in het Duits).
Het spreukenboekje ziet er erg leuk uit, maar daar gaat het niet om. Wil er werkelijk een “zielenjaar” uit ontstaan, dan moet ik er mee aan het werk, en wel zielsmatig. Dat “zielsmatig” betekent: met woede, extase, vreugde, pijn, droevenis, liefde, haat, verontwaardiging, hebzucht. Als ik niet genegen ben deze emoties te ondergaan, kan ik beter iets anders dan het werk van Rudolf Steiner gaan bestuderen. Want Steiner heeft beter verdiend.
Jens Roland Prochnow
De auteur is medewerker van het Rudolf Steiner Archiv in Dornach.
Literatuur:
– Rudolf Steiner, “Die Wochensprüche des anthroposophischen Seelenkalenders im Doppelstrom der Zeit beider Hemisphären.” Rudolf Steiner Verlag. 144 Blz., € 20,00.
– Rudolf Steiner, “Der Jahreskreislauf als Atmungsvorgang der Erde und die vier großen Festzeiten.” Rudolf Steiner Verlag. 174 Blz., paperback Tb 719 (€ 9,00) of gebonden in violet linnen GA 223 (€ 26,00).
– Een Nederlandse vertaling van het spreukenboekje is uitgegeven als “Meditaties voor de weken van het jaar” door Uitgeverij Christofoor in Zeist. (€ 19,90 - ISBN 90 6038 4687)
– Uitvoerige beschouwingen zijn ook te vinden in het boekje van H.D. van Goudoever: “Eine Betrachtung über den antroposophischen Seelenkalender.” Vrij Geestesleven, Zeist en Mellinger Verlag, Stuttgart. ISBN 90 6038 0460. Het is uitgegeven in 1975 en momenteel alleen nog antiquarisch te verkrijgen. Vertaald en gepubliceerd door AntroVista met toestemming van Info3: www.info3.de
© 2003 AntroVista’
Een paar kleine kanttekeningen: de genoemde website www.anthroposophy.net bestaat niet meer. Trouwens, Jens Prochnow werkt zover ik weet al geen tijden meer bij het Rudolf Steiner Archiv in Dornach, Zwitserland (de link in de tekst daar naartoe werkt ook niet meer – wie weet wel precies daarom). En dan het bij de literatuur opgegeven boek van Steiner over de jaarfeesten, dat is sinds 2005 in het Nederlands beschikbaar in de reeks van de Rudolf Steiner Vertalingen onder de titel ‘De kringloop van het jaar’. Het menu ‘Extra!’ bestaat op AntroVista ook niet meer. Je moet er nu anders komen (behalve dus de mogelijkheid die vanaf vandaag op de homepage wordt geboden): dat gaat via ‘lees, luister, bekijk’ in het rechtermenu, dan naar ‘antroposoftware’, om uiteindelijk te klikken op ‘weekspreuken’. Zo kom je er ook.
Er zijn tegenwoordig plenty mogelijkheden om op internet de weekspreuken te vinden. Maar het moet gezegd, zo mooi uitgevoerd als deze bij AntroVista is er geen. Er is een leuke Belgische versie, met een kleurenverloop om het verloop in het jaar weer te geven. Er is een eenvoudige, maar wel volledige Duitse versie. Dan is er nog een andere Duitse, die verdacht veel lijkt op die van AntroVista, ook met dezelfde uitgebreide functies (waar ik straks nog op terugkom). Er is ook een interessante Engelstalige, meerdere trouwens (maar die laatste is een beetje petieterig).
Goed, weer terug naar Wilfried Nauta. Hij schrijft bij zijn installatieprogramma ook nog het volgende, onder het kopje ‘Nieuwe mogelijkheden van versie 7’. Hierbij gaat het mij vooral om wat Jens Prochnow aangeeft over het fenomeen ‘tegenspreuk’. Dat is een reuze praktische functie bij deze installatie, samen met het jaarkruis, die een heleboel geblader en gezoek in een boekje besparen kunnen en trefzeker leiden naar met elkaar samenhangende spreuken (hoewel het dan, zoals Jens Prochnow beschrijft, nog een hele tijd kan duren voordat je al die spreuken verinnerlijkt hebt, zodat ze je ook werkelijk iets kunnen gaan zeggen):
‘Bij de installatie wordt een kleine spreukenkalender op uw Windows desktop geïnstalleerd.
Door een klik op deze kleine kalender verschijnt de grote versie van het programma:
In deze grote kalender kunt u:
– bladeren door de spreuken
– spreuken printen
– kiezen uit vier manieren om de actuele week te berekenen
– Nederlandse vertaling en Duits origineel naast elkaar weergeven
– de datumtoelichting van 1912 of 1918 weergeven
– de onderlinge samenhang van de spreuken zichtbaar maken via de unieke functies jaarkruis en tegenspreuk
– de toelichting en geschiedenis van de weekspreuken lezen.’
Dat laatste, die toelichting en geschiedenis van de weekspreuken, is heel interessant. Wilfried Nauta schrijft daar onder ‘Jaarkruis en tegenspreuk’:
‘Bij het bestuderen van de spreuken kan het opvallen dat de reeks een wonderlijke, organische structuur heeft. De aanwezige ritmes en onderlinge samenhangen worden goed zichtbaar als u gebruikt maak van de functies jaarkruis en tegenspreuk.
De functie jaarkruis toont spreuken die in het jaarverloop tegenover elkaar liggen. In de gedrukte versies waren de samenhangende spreuken voorzien van overeenkomende hoofdletters. Dit werd echter in de verschillende uitgaven telkens anders gedaan, waardoor onduidelijk is ontstaan. Daarom wordt hier van deze aanduidingen geen gebruik gemaakt. Het jaarkruis laat eenvoudigweg de samenhangende spreuken samen zien en toont bovendien de twee spreuken er kruiselings mee verbonden zijn.
De functie tegenspreuk toont een andere samenhang, met telkens twee spreuken die elkaars innerlijke tegenhanger vormen. De oplopende reeks spreuken 1 t/m 52 corresponderen hierbij met de teruglopende reeks 52 t/m 1. Daardoor ontstaan de paren 1-52, 2-51, 3-50, enzovoort tot 52-1.’
En dit is zijn verantwoording bij zijn Nederlandse vertaling:
‘Al eerder werden de weekspreuken vertaald, in 1978 door Doorlie Gerdes, in 1983 door Johan Theissen en in 1991 door Wijnand Mees. De vertaling in dit digitale spreukenboekje is echter een geheel nieuwe. Ik heb geprobeerd om zo dicht mogelijk bij de inhoud – feitelijk en meditatief – van het origineel te blijven. Dichterlijke vrijheden heb ik geheel vermeden.
Het was noodzakelijk om bijzonder creatief met de taal om te gaan om de meditatieve kracht van de spreuken te behouden. Daarom heb ik onder meer gebruik gemaakt van woorden die in het Nederlands niet (meer) tot het alledaagse taalgebruik horen. Soms ook kon ik woorden gebruiken die bij de vorige vertalingen nog niet in deze betekenis beschikbaar waren, maar die tegenwoordig deel uitmaken van onze taalschat.
Voor suggesties en commentaar sta ik open, correcties zullen in een volgende versie verwerkt worden.’
Nu heb ik nog één ding. Er wordt immers niet voor niets aangegeven dat deze versie nr. 7 dateert van ‘Joanni 2009’. Vandaag is het 24 juni, de feestdag van Johannes de Doper. Oftewel het Johannesfeest (‘Johanni’ is het Duitse woord hiervoor), dat rechtstreeks tegenover het kerstfeest staat. We bevinden ons halverwege het jaar opnieuw op een keerpunt in het jaarverloop. Dat kunnen we niet ongemerkt voorbij laten gaan. Gelukkig heb ik in de la nog een oud artikel van mij liggen over dit feest. Het is van juli 1987 en verscheen destijds in het kwartaaltijdschrift ‘De Zonnehuizen’, voor ouders en medewerkers van deze heilpedagogische instelling voor kinderen met een beperking (het daarin genoemde Stenia is onderdeel hiervan). Het heet ‘De zomertijd en het feest van Johannes’:
‘Een chique uitziend dametje, op hoge hakjes, met een parapluutje en een tasje, bestijgt haar glimmende, zwarte oude-damesfiets. Achterop zit nog een dametje, met handschoentjes en een piekfijn verzorgd kapsel. Wanneer ze een eindje gefietst hebben, stoppen ze, stallen de fiets tegen een boom en trippelen arm in arm weg om te gaan winkelen. Dan begeven, wantrouwend om zich heen kijkend, in gebogen houding, twee onguur uitziende types zich sluipend in de richting van de onbewaakt achtergebleven fiets. Vliegensvlug grissen ze de fiets van de boom weg en proberen ze uit het zicht te verdwijnen. De dametjes echter hebben het vanuit de verte gezien en roepen luid gillend: “Houd de dief! Houd de dief!” Nonchalant maar toch waakzaam doet toevallig een agent met een fraai verzorgde snor en gestoken in een keurig gesteven uniform, op dat moment daar net zijn ronde. In een flits doorziet hij de situatie: hij blaast op zijn fluitje en direct wordt daarop de achtervolging ingezet. Door dit doortastende optreden worden de boeven binnen een mum van tijd bij hun kladden gegrepen en in de gereedstaande traliewagen opgesloten. De politieagent die zich zo uitstekend van zijn taak gekweten heeft, wordt door de twee dametjes uitvoerig bedankt omdat hij de hun ontfutselde fiets terugbracht.
Vorig jaar speelde zich deze scène of op het Stenia-terrein, tijdens het Johannesfeest. Het was één van de presentaties die op dat feest door de groepen verzorgd werden. Deze scène werd ten tonele gebracht door een groep met grote pubers die, wat het algemene Stenia-niveau betreft, tot de zwakkere behoorde. De groepsleiding had gezorgd voor een krachtige vormgeving: een duidelijke aankleding en een strakke regie, zodat het gespeelde goed over het voetlicht kwam. Op deze manier waren de rollen die de kinderen toebedeeld hadden gekregen tot echte typetjes geworden: het dametje, de politieagent en, compleet met bijbehorend streepjespak, de dief. Dat dit echter niet als belachelijk overkwam was, behalve aan het bovenstaande, volgens mij ook te danken aan het feit dat het gegeven aan de werkelijkheid ontleend was. Van één van de kinderen zelf was de fiets gestolen; dat maakte dat ze het levensecht kon spelen. Aan de reacties van het publiek, waaronder vele ouders waren, was te merken dat men het heel geslaagd vond.
Het Johannesfeest wordt in het begin van de zomer (24 juni is de dag van Sint Jan, oftewel Johannes) gevierd. Op Stenia worden er dan, op een open plek in de buitenlucht, in een grote kring banken opgesteld waarop alle kinderen en volwassenen plaatsnemen. Er zijn dan de meest vreemdsoortige uitdossingen te zien, waarvan niet duidelijk is wat die te betekenen zullen hebben. Want iedere groep heeft in het diepste geheim iets voorbereidt dat niet eerder dan op de dag van dit feest tevoorschijn treedt. Wanneer het begint plaatst de ene groep na de andere zich in het midden van de kring om aan de aanwezigen te tonen waar men al die tijd in het verborgene aan gewerkt heeft. Elke keer is het weer een verrassing wat de kinderen samen met de groepsleiding laten zien. Het kan een sketchje, een eenvoudig lied, een sprookjesmotief of een groots spektakel zijn; alles is in principe mogelijk.
Het meest geslaagd wordt een presentatie wanneer er zowel iets in gebeurt, als dat er iets zichtbaar gemaakt wordt. Een gebeuren in de tijd, een afwikkeling waardoor er een verandering van het ene in het andere plaatsvindt, voorkomt dat het een statisch geheel blijft. Het neemt de toeschouwer mee met de gebeurtenissen die zich voor zijn oog afspelen. De tweede voorwaarde voor een geslaagde uitvoering is het zichtbaar maken, tot in alle details aan toe. Het in beeld brengen van het onderwerp dat men gekozen heeft met alle uiterlijke middelen die men gebruikt. Wanneer dat niet kan is het gekozen onderwerp eigenlijk niet geschikt voor een presentatie. Een belangrijk middel om dit tot stand te brengen is de fantasie. Met de fantasie zó met de uiterlijke middelen te werk gaan dat wat men creëert, uiteindelijk meer is dan wat men in de uiterlijke werkelijkheid om zien heen al aantreft.
Zo bezien betekent een presentatie op het Johannesfeest het zelf creatief worden in het maken van een beeld, waarvan de buitenkant zo wordt vormgegeven dat daar doorheen iets sprekends tot uitdrukking komt. Het wint aan zeggingskracht naarmate de “binnenkant”, “invulling”, “inhoud” of hoe men het ook noemen wil, in hogere mate door de “buitenkant” tot uiting wordt gebracht. Wanneer dit principe veralgemeniseerd wordt en niet alleen gebruikt wordt voor het opvoeren van een presentatie, dan komt men bij het gebied van de kunst. Of liever gezegd, de kunstzinnigheid. Want de echte kunst wordt niet zo gauw gerealiseerd, die is niet voor iedereen bereikbaar. Maar het in een kunstzinnig proces stappen kan wél iedereen. Het “kunstzinnig scheppend bezig zijn” hoort naar mijn smaak heel direct bij het Johannesfeest.
Hiermee is voor mij tegelijkertijd ook beantwoord, waarom het op de bovenomschreven wijze vieren van een feest juist op het Johannesfeest plaatsvindt. Naar buiten toe wordt getoond wat men naar binnen toe verworven heeft. Dit gaan van binnen naar buiten vindt men ook terug in het jaarverloop en de plaats die het Johannesfeest daarbij inneemt. In de zomer hoort het lekker warm te zijn met een stralende zon aan de blauwe hemel en een verkwikkende schaduw opgeworpen door het groene loof aan de bomen. De mensen bevinden zich buiten: hoe fijn is het bijvoorbeeld om in het gras van een weiland te zitten, te kijken naar allerlei grazende dieren, zoals koeien, paarden, geiten en schapen, en te luisteren naar zingende vogels, terwijl insecten tot vervelens aan toe af en aan vliegen. Alles is naar buiten gericht. Wanneer het eind juni is, heeft de natuur sinds het begin van het voorjaar al een hele weg afgelegd: na het uitbotten in april en het bloesemen in mei, heeft het in juni zijn eerste volheid bereikt. Het zogenaamde St. Janslot, dat bijvoorbeeld heel goed aan eiken is te zien: op de bladeren die al veel eerder zijn uitgekomen bevindt zich eind juni opeens een nieuwe scheut, dat er wat rood uitziet – dit St. Janslot is de laatste uitloper van die weg. Het Johannesfeest markeert dat dit punt bereikt is.
Het vormt een grote tegenstelling met de wintertijd: omdat het toen buiten koud en onaangenaam was, moesten de mensen het zich binnen zelf behaaglijk maken. Hierdoor kon er juist in deze tijd van het jaar iets heel innerlijks tussen de mensen ontstaan. Er kon warmte tussen de mensen heersen, die in het jaar dat volgt zijn weg gaat en die juist in de zomer de gelegenheid krijgt naar buiten te treden om zich in de buitenwereld te tonen. In de winter kan in het innerlijk zielewarmte gevonden worden, terwijl in de zomer van buitenaf de uiterlijke warmte de mens tegemoet komt. Zo heeft het Johannesfeest zijn plaats in het jaarverloop in de zomertijd.
De vraag kan opkomen waarom het eigenlijk het feest van Johannes heet. Met Johannes wordt bedoeld Johannes de Doper. Het is het Johannes-evangelie waarin hij het uitgebreidst genoemd wordt. Dat begint met de beroemde woorden: “In het begin was het woord, en het woord was bij God, goddelijk was het woord; dit was in het begin bij God”. Daarmee wordt direct uitgedrukt dat er iets in verschijning treedt, want een woord is pas waarlijk een woord wanneer het ook daadwerkelijk uitgesproken wordt, en niet alleen een innerlijk bestaan leidt. Algauw volgt hierop, in dezelfde beroemde proloog: “Er is een mens geworden, van God gezonden, zijn naam is Johannes”. Dat is überhaupt de eerste mens van wie in dit evangelie sprake is. Even verderop staat er: “Hij was niet het licht, maar hij was er om te getuigen van het licht”.
Daarmee is het belangrijkste van Johannes en zijn zending gezegd. Hij is de mens die zorg draagt voor de verschijning van Christus door de doop in de Jordaan. Dat feit wordt in alle evangeliën vermeld. Daarna wordt er nauwelijks nog iets van hem vernomen. Enige tijd later wordt hij onthoofd. Zijn eigenlijke taak was het duiden op Christus en het helpen Christus tevoorschijn laten treden. Het is alsof deze kwaliteit overgenomen wordt door de evangelist met dezelfde naam door middel van het schrijven van het Johannes-evangelie. Daarin wordt op bijzondere wijze weergegeven wat in de andere evangeliën op die manier niet terug te vinden is.
Daar zijn bijvoorbeeld uitspraken van Christus over zichzelf, die getuigen van een voor ons ongekend zelfbewustzijn: “Ik ben het licht der wereld” of “Ik ben het brood des levens”. Tegenover dit zich zo in de wereld plaatsen zijn er in het Johannes-evangelie nog andere uitspraken van Christus, die dit in het juiste evenwicht brengen en laten zien waar deze kracht vandaan komt: “...het woord dat gij hoort, is niet van mij, maar van de vader die mij gezonden heeft” en “...ik handel zoals mij de vader heeft opgedragen”. Ook hier is er sprake van een naar buiten toe in verschijning treden, maar niet zonder dat dat van binnen zijn inhoud heeft. Wat al bij de kunst en bij het jaarverloop ter sprake kwam, de verhouding tussen binnen en buiten, is wederom hier terug te vinden.
Op deze wijze heb ik willen beschrijven hoe de zomertijd, Johannes en het kunstzinnige voor mij betrekking hebben op het vieren van het Johannesfeest.’
Uit: kwartaaltijdschrift ‘De Zonnehuizen’ voor ouders en medewerkers, juli 1987