Heel in de verte, tussen de bomen door, schemert de Erasmusbrug als een witglanzend baken achter het statige straatbeeld. De festiviteiten ter gelegenheid van de verhuizing en opening van het Kindertherapeuticum in Zeist beschreef ik kort op 11 november 2008 in ‘
Bewondering’. Intussen zijn
op de website van dit Kindertherapeuticum de bijdragen geplaatst van de drie mensen die hun zegje deden. Die zijn zo interessant, dat je zou wensen dat er een boekje van gemaakt zou worden (misschien gebeurt dat nog wel eens). Maar ze staan nu zo verstopt op de website, dat ik ze hier vandaag graag naar voren haal. Van de eerste twee een gedeelte, de derde en laatste integraal.
De eerste heeft als titel ‘Kindertherapeuticum: een antwoord op zorgvragen’ en is van dr. Roel de Groot. Er staat bij ‘GZ psycholoog’ (dat betekent gezondheids-psycholoog). Ik meen toch zeker te weten dat hij zichzelf bij de opening voorstelde als orthopedagoog, verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Gezien de inhoud van zijn bijdrage lijkt me dat ook logischer. Hoe het ook zij, hij opent zijn geschreven tekst (die behoorlijk anders is dan wat hij ter plekke uitsprak) met deze twee alinea’s:
In onze tijd hoort men minder dan vroeger spreken over het begrip ‘schoolrijpheid’. Dit begrip werd veel gebruikt in samenhang met de leerplicht, die ouders dwong hun kinderen vanaf hun zesde levensjaar naar school te sturen. In de leerplichtwet werd met geen woord gerept over het rijpingsproces van kinderen. Wel bleek in de praktijk dat een grote groep kinderen op zesjarige leeftijd onvoldoende ‘schoolrijp’ was, om het onderwijs met zijn nadruk op het gebruik van symbolen (van cijfers en letters) op adequate wijze te volgen. Als gevolg daarvan werd op het hoogste beleidsniveau besloten om de scheiding tussen kleuterschool en lagere school af te zwakken door beide scholen te verenigen in één nieuw schooltype: de basisschool. Velen hebben deze beleidsvisie betreurd, waaronder ook ik.
De basisschool wordt thans bezocht door kinderen van 4 tot 12 jaar en ze verblijven daar meestal van 9 tot 12 en van 2 tot 4 uur, terwijl ze het grootste deel van de tijd doorbrengen in hun banken of op hun stoeltjes. Gedurende die periode proberen de leerkrachten van de school hun allerlei wetenswaardige zaken te leren en een aantal vaardigheden bij te brengen. Als het goed gaat, zijn de ouders veelal trots op het feit dat zij zulke intelligente kinderen hebben, die in staat zijn de informatie op adequate wijze te verwerken. Als het op school niet wil vlotten, zoekt men naar oorzaken om de mislukking te verklaren:
– ‘de meester deugt niet’,
– ‘het kind is te speels’,
– ‘de juf had onvoldoende begrip voor het kind in zijn situatie’,
– enzovoort.
Helaas ziet men de problemen vaak pas onder ogen als het rijkelijk laat is. Men kan dan geen nieuwe start meer maken en dat vormt een van de belangrijkste tragedies van het schoolleven.
Dat heeft gevolgen voor de verdere schoolloopbaan. De optredende problemen brengt hij als volgt in kaart:
Voor het goed functioneren van de basisschool, waarin de beide vroegere schooltypen thans geïntegreerd zijn, is deze soepele overgang een onverbiddelijke voorwaarde. Zij dient aan de bovengeschetste ontwikkeling van kleuter tot schoolkind voldoende aandacht te besteden en moet kinderen ruimte en tijd bieden deze ontwikkeling door te maken. Scholen die dat niet doen, zien dit soms afgestraft doordat kinderen onvoldoende concentratie voor het werk kunnen opbrengen, terwijl het ook repercussies kan hebben bij de toepassing van het geleerde. Kinderen kunnen dan de aangedragen leerstof niet op adequate wijze toepassen in nieuwe situaties. Legt men hun problemen voor, dan krijgen die op dat moment geen zinvolle betekenis en het gevolg kan zijn dat kinderen niet in staat zijn problemen op adequate wijze op te lossen. Zo krijgen ze onvoldoende gelegenheid om hun verantwoordelijkheid in te passen in het leerproces. Er doet zich weliswaar kennisoverdracht voor, maar dit leidt niet tot kennisverwerving, want de leerstof beklijft niet en veelal zal dat gepaard gaan met angst, faalangst en andere emotionele problemen, die de ontwikkeling belemmeren.
Thans schatten wij het aantal kinderen met leerproblemen op ongeveer 25% van de basisschoolbevolking. Een deel van deze problemen wordt veroorzaakt doordat men niet tijdig inspeelt op het ontwikkeling- of rijpingsproces van de kleuter, dat wil zeggen: door het te vroeg (soms ook te laat) aanbieden van op symbolen gebaseerde leerstof voor rekenen, lezen, spellen en schrijven.
Behalve deze eerste probleemgroep in het basisonderwijs zijn er enkele andere groepen die bijzondere aandacht vereisen, namelijk de kinderen met sociaal emotionele problemen, maar soms ook hoogbegaafden en zwakbegaafden (of zeer moeilijk lerenden). Deze laatste groep vindt meestal zijn plaats in uiteenlopende vormen van speciaal onderwijs en wordt geschat op ongeveer 15% van de schoolbevolking. Voor de hoogbegaafden zijn er in Nederland geen structurele voorzieningen. Wel hebben ze de laatste decennia de aandacht op zich gevestigd van sociale wetenschappers.
De volgende bijdrage, die van Bastiaan Baan, al 27 jaar werkzaam als geestelijke in de Christengemeenschap, beweging voor religieuze vernieuwing, gaat hier ook op in:
Eigenaardigheden van kinderen in deze tijd zijn, naar mijn indruk, in een vijftal karakteristieken te beschrijven. Bij de aanmelding van kinderen voor de kinder- en jeugdkampen die ik leid, staan in de top-vijf van de kindereigenaardigheden in willekeurige volgorde: allergieën en voedingsproblemen. Als tweede: een heel alfabet van afkortingen van verschijnselen die zich tegenwoordig bij kinderen voordoen: ADHD, NLD, PPD-nos, enzovoort. Als derde: vermoeidheid in allerlei vormen. Als vierde: problemen met de grenzen, waarbij in het bijzonder ademhaling- en huidproblemen optreden. Als vijfde een scala van psychische problemen: angst, onzekerheid, stress, onveiligheid, keuzeproblemen.
Dat zijn moeilijkheden die niet eenvoudig te verhelpen zijn.
Het lijkt er soms op of je bij ieder kind van voren af aan moet beginnen met zoeken. Er is geen standaard gebruiksaanwijzing meer. Niets gaat meer vanzelf. Een collega van me heeft het oude gezegde: ‘alles gaat vanzelf’, voor onze tijd wel eens omgevormd met: ‘alles gaat vanzelf verkeerd’. De dingen die vanzelf of gemakkelijk gaan, lopen vroeg of laat spaak. Dat heeft niet alleen te maken met een maatschappij die steeds gecompliceerder wordt, maar ook de kinderen brengen bepaalde complicaties mee – nog niet eens altijd in de negatieve zin van het woord. Opvallend is, dat kinderen al vanaf hun geboorte, meer dan vroeger, kleine individualisten lijken te zijn. Er wordt een ander soort kinderen geboren, die hun eigen wil meebrengen.
Hoe moet je hiermee omgaan? Hij put uit zijn ervaring, als hij onder meer vertelt:
Een sprekende diagnose en therapie gaf mij de directeur van een grote scholengemeenschap, die geregeld te maken krijgt met sollicitanten. Hij vertelde me dat van alle criteria om te beoordelen de enige, doorslaggevende vraag voor hem is: kan deze persoon onder alle omstandigheden zichzelf zijn? Hij constateerde namelijk dat de leraar die onder alle omstandigheden zichzelf blijft, in staat is een groep te leiden.
Waarom is het zo belangrijk om onder alle omstandigheden jezelf te blijven? Je merkt in de omgang met kinderen dat je je tegenwoordig niet meer kunt verstoppen achter uiterlijk vertoon. Als je dat probeert, gebeurt iets soortgelijks als in het sprookje van Andersen, ‘De nieuwe kleren van de keizer’: je staat in je hemd; ze kijken dwars door je heen. Kinderen hebben tegenwoordig in toenemende mate het vermogen om feilloos aan te voelen: wat wil de volwassene eigenlijk zeggen? Meent hij wat hij zegt? Bij alles wat we zeggen en doen en zijn, gaat het tegenwoordig om de ‘gouddekking’, zo zou ik dat willen noemen. De gouddekking van de eigen morele overtuiging. Dat is een actueel thema, niet alleen in onze economie, maar ook in de omgang met kinderen.
Terwijl in onze maatschappij steeds meer aandacht uitgaat naar: presentatie, vertoning, image, verpakking, vraagt ieder kind, zonder het met woorden uit te spreken: Hoe echt ben je? Meen je werkelijk wat je zegt? Meen je ook daadwerkelijk wat je zegt?
De derde bijdrage is van kinderarts Edmond Schoorel zelf, pionier van het Kindertherapeuticum. Hij geeft een overzicht van het landschap waarin de kinderarts en de kinderpsychiater van vandaag werken. Ik laat de tekst zoals aangekondigd in zijn geheel volgen, want deze is heel verhelderend.
Het handwerk van de kinderarts en van de kinderpsychiater is in de tijd van het bestaan van het beroep drastisch veranderd. Ik noem een aantal thema’s vanuit mijn gezichtspunt als kinderarts. Bestrijding van infecties was honderd jaar geleden een kwestie van het verzorgen van support. De kinderen kregen rust een aangepaste voeding, het kind moest de klus in wezen zelf klaren. Meestal ging dat goed, vaak ook niet. De sulfapreparaten, de penicilline en later de andere antibiotica hebben dit beeld grondig veranderd. Aan een acute infectie sterft bijna geen kind meer. Met behulp van de inentingen zijn de klassieke kinderziektes zeldzaam geworden. Difterie en mazelen zijn geen doodsengelen meer.
Waar heeft de moderne kinderarts mee te maken op infectiegebied? Op ieder spreekuur komen wel kinderen die te vaak en te lang ziek zijn. Chronische kwakkelziektes houden veel kinderen, hun ouders en hun artsen bezig.
Dat het met de energiehuishouding van jonge mensen niet altijd goed gaat, toont de 10% jeugdigen met CVS: Chronisch Vermoeidheids Syndroom. Zonder aanwijsbare medische verklaring zijn kinderen dodelijk vermoeid na geringe inspanning. Ze hebben concentratieproblemen en raken achterop met leren. Je kunt je als kinderarts knap machteloos voelen tegenover deze problematiek. Of het CVS tien jaar geleden bestond weet ik niet. In mijn ervaring is het iets van de laatste tien, twintig jaar.
Dan hebben we te maken met een andere epidemie: die van de afkortingen. Een moderne kinderarts moet weet hebben van ASS, HSS, ADD, ADHD, NLD, PDD. Hij weet ook dat er erfelijke vormen van dyslexie en andere leerstoornissen zijn. Hij weet waarheen hij een kind moet verwijzen, als hij het probleem niet zelf kan oplossen en hij weet dat er bijna overal lange wachttijden zijn.
Een andere epidemie betreft ziekte van het immuunsysteem. Een tweejarige met diabetes, een driejarige met reuma, zuigelingen die de borstvoeding van hun eigen moeder niet verdragen. Ik kom uit de tijd dat de hoogleraar kindergeneeskunde Jonxis ‘ex cathedra’ verklaarde dat koemelk-overgevoeligheid niet bestaat. Intussen weten we beter. Een hele zuigelingenvoedingsindustrie met hypoallergene voeding in allerlei graden is ontstaan om de krampende en huilende baby’s en hun ouders te troosten.
Dit zijn vier aspecten van het landschap, waarin de moderne kindergeneeskunde zich afspeelt. Er is weinig fantasie nodig om te voorspellen dat de immuun- en auto-immuunziektes, de afkortingen en de leerproblemen, de moeheid, de lamlendigheid en het kwakkelen zullen toenemen.
Mensbeeld
Ik wil u vervolgens een model voorstellen, waarmee deze verschijnselen tenminste ten dele te verklaren zijn. Het zal u niet verbazen dat ik dat model ontleen aan de antroposofie. Zoals u weet kent de menselijke psyche drie hoofdfuncties: het denken, het voelen en het willen.
Voor het denken levert het hoofd de juiste condities. Bij de activiteiten die tot de categorie ‘denken’ horen, passen woorden als helder, gecontoureerd, analytisch wakker, causaliteit. Het bewuste waarnemen met behulp van de zintuigen hoort hier ook bij.
Voor het voelen verzorgen hart en longen de juiste condities, om precies te zijn: alle ritmische processen. Onder dit werkgebied passen begrippen als afwegen, beoordelen, begrijpen, maar ook fantasie, creativiteit en sociale verbondenheid Zo wakker al bij het denken gaat het er hier niet aan toe, het is eerder zoiets als gewaarworden.
Voor het willen levert de stofwisseling de benodigde energie en de ledematen voeren de wil uit. Bij dit werkterrein horen begrippen als handelen, intentie, moraliteit, maar ook, meer fysiologisch gezien: verteren, afbreken, omvormen. Al deze processen zijn onbewust. Pas als we erop terugkijken, kunnen we ze waarnemen en beoordelen. Dat het onbewust is wil niet zeggen dat het chaotisch is. Er is wel degelijk een strenge ordening in het verloop van de wilsprocessen.
Het verklaringsmodel dat ik u wil voorstellen gaat over de samenhang tussen deze drie functies van de ziel: het denken, het voelen en het willen. Want die samenhang is er. Wat we ons voorstellen, bijvoorbeeld: ‘dit kind is aan het neusvleugelen’, roept een gemoedsstemming of een oordeel op: ‘die is benauwd!’ en zet ons beweging: ‘ik schrijf hem dit of dat voor’. De voorstelling is behoorlijk exact; het oordeel kan juist of minder juist zijn; van de handeling moet je maar afwachten of het goed uitpakt.
Nu zijn er situaties waarin de samenhang tussen de drie werkgebieden niet meer verzorgd is. Denken, voelen of willen gaan hun eigen weg, zonder zich van het grotere geheel iets aan te trekken. Bijvoorbeeld: de spijsvertering doet maar wat, niet afgestemd op de input. Dan krijgen we zinloze verteringsprocessen te zien, terwijl de input (voeding) niet goed verteerd wordt. Dat is het beeld van de allergie. Stofwisselingsprocessen die hun doel missen en vaak ook op de verkeerde plaats werken zien we bij eczeem en astma. De bijwerking daarvan is dat de prikkels van de input-kant de ziel overbelasten, prikkelbaar en moe maken.
Natuurlijke samenhang
Een logische vraag op dit punt in het verhaal is: hoe komt de natuurlijke samenhang normaliter tot stand? De ziel doet dat namelijk niet zelf. Wie dan wel? Er zijn twee instanties, om ze zo maar te noemen, die de samenhang kunnen verzorgen, kunnen integreren. Eén zit ‘boven’ en één zit ‘onder’ de ziel. Die erboven kunnen we het IK noemen, die eronder het LEVEN. Die begrippen vragen enige toelichting.
Het IK is verbonden met zelfbewustzijn, het maken van keuzes en vooral: terughouding. Pas uit de terughouding, het inhouden, de pas-op-de-plaats is overzicht mogelijk. Het IK kan een mens bewust laten kiezen om het goede te doen. Het IK is dus de drager van de menselijke vrijheid; die hèbben we niet, maar die kunnen we ons verwerven, uit terughouding. Wat kan het IK nog meer? Het kan zich in warmte en in overgave met iets verbinden. Warmte is een IK-instrument, in warmte kan iets opgelost, omgevormd en uitgescheiden worden, dat anders als een steen op de maag zou blijven liggen. Daarom is koorts zo belangrijk. Het IK werkt dus niet alleen in het bewustzijn als zelfbewustzijn, maar ook in de stofwisseling, in de warmte. Tussen mensen kan het IK ook werken: in het maken van ruimte voor de ander, in mededogen en vergevingsgezindheid. Liefde maakt gezond, niet alleen de ontvanger, maar ook de schenker.
Dan het LEVEN. Ik bedoel daarmee de natuurlijke, vanzelfsprekende functies zoals ademhaling, groei, differentiatie en degelijke. De processen van leven en dood, zoals die zich in ieder gezond organisme afspelen, zonder ons toedoen. In dat gebied is er vandaag de dag heel wat aan de hand. Het milieu is bedreigd, de natuurlijke samenhang valt uiteen. Dat hebben we als mensen grotendeels zelf veroorzaakt, maar we zijn er ook slachtoffer van. Het leven draagt ons niet meer zo vanzelfsprekend als vroeger.
Hieruit volgt logischerwijs wat ik zie als richting van de zorg voor kinderen in de komende tien tot twintig jaar. ‘Vanzelf’ zullen we steeds meer verschijnselen in de spreekkamer tegenkomen van geïsoleerde processen, van verlies aan samenhang. Hoogbegaafd, maar sociaal niet aangesloten. Twee gouden handen, maar geen doel in het leven. Kunstenaar maar niet met de benen op de grond. De zorg voor kinderen zal meer en meer de samenhang in het oog moeten krijgen en moeten verzorgen. Integrale zorg betekent onder meer: integrerende zorg. Integrerende zorg betekent: het IK versterken en het LEVEN niet uithollen, maar ondersteunen. Integrerende zorg betekent niet alleen dat meerdere disciplines naar een kind kijken en dat die verschillende oordelen samengebracht worden. Dat moet ook, want daar begint het mee.
Maar het echte genezingsproces begint als het kind merkt dat het gezien wordt in zijn samenhang met zijn omgeving. Zelfverwerkelijking ontstaat, vanuit het IK gezien, uit de wisselwerking met de omgeving. We zullen oog moeten krijgen voor de warmteprocessen, zowel letterlijk: herwaardering van de koorts, als figuurlijk: herwaardering van het mededogen. Het LEVEN versterken betekent: veel meer aandacht voor de voeding. Een slecht gevoed kind kan niet meer in samenhangen denken en voelen. Het betekent ook: veel meer oog voor de slaap: een door pillen en nare televsiebeelden verstoorde nacht regenereert niet en herstelt de samenhang niet. Het betekent ook: veel meer oog voor het spel van kinderen, voor creativiteit, voor kunstzinnig onderwijs. Kunst schept samenhang.
Samengevat denk ik dat de zorg voor kinderen en ouders dringend nodig heeft dat we weten waardoor denken, voelen en willen uit elkaar drijven en waardoor ze weer samenhang vinden.