‘Ik ben in 1954 in Den Dolder geboren. Vanaf het moment dat ik kon lezen, wilde ik schrijfster worden. Lange tijd leek daar niets van te komen. Op de middelbare school verschoven mijn interesses namelijk: contact met mensen kwam op de eerste plaats te staan. Ik koos voor een studie medicijnen, maar werd uitgeloot. Daarom meldde ik me aan bij de Hogeschool voor Verpleegkundigen, de HBOV.’
Dit is behoorlijk autobiografisch, dat is duidelijk. Van een vrouwelijke auteur (nee, ik zeg nog niet wie, eerst verder lezen).
‘Tussen mijn jeugddroom om schrijver te worden en de publicatie van mijn eerste boek, geschreven met een aantal co-auteurs, zit een tijdsverschil van ruim dertig jaar. De kinderlijke droom was ooit ontstaan door de vele boeken die ik las. Ook mijn oma speelde een belangrijke rol. Als ik bij haar logeerde vertelde ze me veel over schrijvers en dichters. Zij heeft Menno ter Braak goed gekend, heeft zelf een aantal verhalen en een boek geschreven en wijdde zich tot op hoge leeftijd aan het vertalen van Duitse boeken.’
Ja kijk eens, dat is nu een goed begin. Maar tussen droom en daad... was dat trouwens niet van Ter Braak? Ach nee, van Willem Elsschot, wel een tijdgenoot, alleen Vlaming. Maar datzelfde probleem van het verschil tussen droom en daad speelde hier natuurlijk wel.
‘De keuze voor de verpleegkundigenopleiding betekende in de praktijk dat ik mijn schrijversdroom liet varen, tot mijn zin in schrijven opeens weer actueel werd en ik een aantal schrijfcursussen ben gaan volgen.
Ik werd gevraagd om columns te gaan schrijven voor het blad “Vrije Opvoedkunst” en heb dat vijf jaar met veel plezier gedaan. Mijn werk en de drang tot schrijven waren met elkaar verbonden en die combinatie werkte stimulerend. Het leidde ertoe dat ik samen met een aantal collegae artsen en verpleegkundigen de “Groeiwijzer van nul tot een jaar” en “Groeiwijzer van een tot vier jaar” heb geschreven.’
Weet u al om wie het gaat? Wat zegt u, Machteld Huber? Nee, fout! (Zij kwam hier trouwens al eens eerder voorbij, op 14 augustus in ‘Dynamische voeding’. Zij is het dus niet.)
‘Na mijn diplomering werkte ik op verschillende plekken in de zorg. Ik trouwde en het eerste kind kondigde zich aan. Ik besloot thuis te blijven om voor de kinderen te zorgen. Toen de jongste van drie zoons twee jaar oud was, ben ik parttime op een consultatiebureau gaan werken. Dat heb ik dertien jaar gedaan.
Voorzichtig pakte ik het schrijven weer op. Ik werkte mee aan twee boeken over opvoeding. Daarna schreef ik het boek “Kinderen en grenzen stellen”.’
Nu moet u het toch weten, laatste kans. Paulien Bom! – Ja, helemaal goed! Die ‘Groeiwijzer van nul tot een jaar’ uit 1994 is wel een onwaarschijnlijk succes. Nu al de zesde druk (op de website van Paulien zelf lees ik ergens zelfs: zevende druk). Bovendien moeten ze haar kennen in Engeland en de Verenigde Staten, Duitsland en Oostenrijk, Tsjechië, Catalonië en Spanje, tot zelfs in Zuid-Amerika toe. Want er zijn al Duitse, Engelse, Tsjechische, Spaanse en Catalaanse vertalingen van verschenen en die kunnen dus overal ter wereld worden gelezen. Met die ‘Groeiwijzer van een tot vier jaar’ uit 1997 is het trouwens niet veel anders: vijfde druk (gek genoeg staat hierover op de website van Paulien zelf ook weer ergens: vierde druk...) en vertalingen in het Duits, Spaans en Catalaans. Een succes(co-)auteur dus. Wat volgde?
‘In die tijd gaf ik ook peutercursussen en hield ik lezingen en inleidingen op ouderavonden voor kinderdagverblijven en scholen. De tijd was rijp voor een volgend boek, “Kinderen en grenzen stellen”, dit keer niet met anderen maar alleen geschreven.’
Dat verscheen in 2002 (dit jaar is trouwens een derde, geheel herziene druk uitgekomen). Het was op 24 januari 2004 dat Paulien Bom haar eigen ‘Five minutes of fame’ beleefde in het televisieprogramma ‘Buitenhof’:
‘Paulien Bom vindt dat het stellen van grenzen in de opvoeding noodzakelijk is. Ouders zijn in haar ogen vaak bang dat ze de band met hun slechter maken als ze hun kinderen teveel grenzen opleggen. Frustraties worden vermeden. Opvoeden is volgens haar én ruimte geven, én grenzen stellen. Het hoort nu eenmaal bij het leven dat mensen tegen grenzen of frustraties aanlopen. Ook bij het leven van kinderen. “Jong geleerd is oud gedaan”.’
Maar dan. Wat gebeurde er verder in die zeven tussenliggende jaren, van 2002 tot nu? Ik bereid u alvast voor:
‘Aan mijn werk op het consultatiebureau kwam abrupt een einde toen ik in 2002 een onfortuinlijke val maakte. Vele hardnekkige gezondheidsklachten waren het gevolg. Na vijf jaar tobben en afzien werd me duidelijk dat werken op het consultatiebureau niet meer haalbaar is voor mij. Wat er definitief voor in de plaats is gekomen: schrijven.’
‘Door de gevolgen van een val was ik niet meer in staat te werken en daarmee viel de belangrijkste bron van mijn schrijverschap weg. Ik had veel plannen in mijn hoofd, maar zag me niet in staat die te verwezenlijken. Om toch in de routine van het schrijven te blijven, begon ik aan het bijhouden van een dagboek, wat uiteindelijk geleid heeft tot het boek “Op de kop getikt – diagnose: whiplash”, dat in september 2009 uitkomt.
Sinds 2008 maak ik deel uit van de redactie van “Op de Hoogte”, het tijdschrift van revalidatiecentrum De Hoogstraat en maak ik interviews van medewerkers en revalidanten.’
Nu zijn we waar we wezen willen, aangekomen in het nu. Gisteren, om precies te zijn. Want:
‘Vanaf 3 september ligt het boek in de winkel.’
Op woensdag was er deze radio-uitzending van ‘AVRO – De Praktijk’, met:
‘Verslag van een whiplash
Hoe kom je er weer bovenop als je vage maar ernstige klachten hebt waar geen therapie voor is? Paulien Bom was verpleegkundige op een consultatiebureau toen ze zeven jaar geleden na een val zo veel klachten overhield dat ze niet meer kon werken. Ze schreef er een boek over: “Op de kop getikt, diagnose whiplash”.’
Er is zelfs een kortingsbon (ik weet niet hoe lang die geldt, dus grijp uw kans):
‘Op de kop getikt. Over leven met een whiplash tijdelijk voor € 14,00
Normaal: € 16,50 | Actieprijs: € 14,00 | Korting: € 2,50’
Op de achterkant van het boek staat:
‘Je leidt een dynamisch leven en opeens ben je tot niets meer in staat. Dit overkomt Paulien Bom, die aan een val een aantal hardnekkige beperkingen overhoudt. Aanvankelijk voelt ze zich overweldigd door een totaalpakket aan klachten en weet ze niet wat ze zelf kan doen om beter te worden. Thuiszitten verlamt, sterke kanten blijken opeens valkuilen en haar zelfvertrouwen lijkt met de val ten onder te zijn gegaan.
Met het verstrijken van de tijd gaat ze zich steeds meer afvragen waarom ze de grip op zichzelf is kwijtgeraakt. Ze reflecteert over kwetsbaarheid, tijd, hoop en de schijnzekerheid van een diagnose. Ze herdefinieert de waarde van geluk, ontdekt de negatieve effecten van dus-denken en vergelijkt zichzelf soms met een geit aan een touw.
Op de kop getikt is een aangrijpend verhaal over het omgaan met tegenslag, vol humor en relativeringsvermogen en op momenten adembenemend eerlijk.’
Dat aangrijpende en adembenemende blijkt uit het volgende lange fragment, waarmee ik de ontmoeting van vandaag met deze auteur besluit (ik heb het niet gepikt, het staat zo op de website van de uitgeverij). Vergeet niet, u was gewaarschuwd:
De ochtend van 19 juni 2002 ben ik er extra op gebrand de trein te halen. Ik moet in Amsterdam een groot pakket afleveren, daarna wacht me een dag vol afspraken en ik kan me niet permitteren te laat te komen.
Ik ben in Driebergen in de trein gestapt en we rijden Utrecht binnen. Ik sta pal vooraan bij de deur, de ingeklapte vouwfiets aan de rechter-, het touw van het pakket in de linkerhand. De trein naar Amsterdam staat aan de overkant van het perron. Ik stap als eerste uit en zet het op een rennen. Mijn fiets trek ik achter me aan. Ik bevind me voor in de kudde perrondravers, maar dan opeens, halverwege – pats, daar lig ik. Ik voel mijn tanden over het perron schrapen. Shit!
‘Mevrouw, gaat het?’ hoor ik. Ik krabbel zo snel mogelijk overeind; mijn val heeft niets om het lijf. Ik schaam me en wil me uit de voeten maken. ‘Ja hoor, het gaat.’ Broek stuk? Nee. Doos mee, fiets mee, naar de trein die er gelukkig nog staat. Op het balkon is nog een klapstoeltje vrij. Fiets aan de ene kant, pakket op schoot, even bijkomen.
‘Gaat het mevrouw?’ Weer die vraag. Het meisje tegenover me kijkt me bezorgd aan en zegt: ‘U viel wel heel hard hoor, ik schrok me rot. Het was een akelig gezicht. Zal ik de conducteur waarschuwen? ’ Ik knik wat, en nee, die conducteur hoeft echt niet, of ze op mijn spullen wil letten, dan ga ik even naar de wc om mijn lip te deppen.
De trein rijdt. Ik sta voor de spiegel in een morsig toilet. Mijn lip bloedt een beetje, maar verder zie ik niets aan mijn gezicht. Dat valt mee. Dan voel ik het gruis in mijn mond. Gruis? Vreemd, aan dat tandenschrapen heb ik geen moment meer gedacht. En ook niet aan het feit dat dat wel eens consequenties voor mijn gebit zou kunnen hebben. Ik doe mijn mond open en zie maar één voortand. Van de ander is maar een klein, gekarteld stuk over. Ontredderd ga ik terug naar mijn spullen. Ik spreek mezelf moed in. Even bijkomen en de tand laten repareren, meer is er niet aan de hand. Maar de eenvoud van deze bezwerende tekst staat niet in verhouding tot het geklutste gevoel waarmee ik in de trein zit. Zal ik naar huis gaan? Ik bel op mijn mobiel met de tandarts, maar aangezien ik geen pijn heb hoef ik niet direct te komen, die tand is volgens hem toch niet meer te redden. Ik maak een afspraak voor de volgende dag en besluit gewoon naar mijn werk te gaan. Als ik mijn bovenlip over de gebroken tand heen trek ziet niemand iets aan me. ‘Besluit’ is overigens niet het goede woord; ik ga gewoon koppig door met wat ik op mijn agenda heb staan. Een jongen, die al vanaf Utrecht naast mij zit te lezen hoort me sniffen en vraagt: ‘Lukt het niet?’ Hij is veel te aardig, en dat veroorzaakt nog meer gesnotter. Hij geeft me een tissue, wenst me sterkte en gaat bij Duivendrecht de trein uit.
Ik reis door naar Centraal en lever op het Rokin de doos af bij een vriend die over twee uur naar Sint-Petersburg vliegt en het pakket daar aan zoon Arnaud zal overhandigen. Er zit een betaalpasje in en verder een vracht moederliefde, vertaald in lekkere dingen, een paar goede boeken en kranten. Arnaud belde een paar dagen geleden op. Hij vertelde dat hij met zijn busje tot vlak bij de Russische grens was gekomen, maar dat hij nu onze hulp nodig had. Zijn geld was op, en geld opnemen lukte niet omdat zijn pasje gestolen was. Hij had nog een paar munten om over de grens te komen, maar of dat genoeg was wist hij niet; bovendien had hij niet zoveel benzine meer in de tank, maar hij waagde het erop. Of wij een nieuw pasje naar zijn logeeradres in Sint-Petersburg konden sturen. Dat was wat we ervan konden verstaan, want de lijn was slecht en het gesprek werd abrupt afgebroken. Vervolgens hoorden we een etmaal niets van hem, maar wel van de Russische gastvrouw die zich bezorgd afvroeg waar hij bleef. Stress en een slapeloze nacht waren ons deel; we wisten te veel en te weinig. Gisteren hebben we gehoord dat het hem gelukt is om zonder smeergeld te betalen over de grens te komen, maar dat hij een hele nacht als een analfabeet, want het Russische schrift maar zeer ten dele machtig, door Sint-Petersburg heeft gezworven, op zoek naar zijn logeeradres.
Ik wens de vriend een goede reis. Het is een prettig idee dat hij Arnaud over een paar uur zal ontmoeten. Dan ga ik naar mijn werk op het consultatiebureau. Ik stort me op vragen over borstvoeding, groentehapjes, vaccinaties en slaapproblemen en ga op de fiets langs een pasgeborene. Er zijn ouders die vragen wat er met me is, maar deze vragen doe ik kort af, want tranen kan ik nu niet gebruiken. Om drie uur stuurt de arts met wie ik samenwerk mij naar huis. Hij heeft voor yoghurt bij de lunch gezorgd zodat ik wat naar binnen kan slurpen, maar daar ben ik niet echt van opgeknapt. Hij vindt mijn stem raar hoog klinken en geeft de assistente de opdracht om de rest van de afspraken af te bellen. Om vijf uur heb ik nog een afspraak die al vaker verzet is, en aan mijn stem kan ik niets vreemds ontdekken, dus ik wil blijven. Maar er blijkt niet veel overredingskracht nodig te zijn om me over te halen – ik ga naar huis.
In de trein terug reconstrueer ik nog eens mijn smak op het perron. Ik denk dat mijn fiets achter een blindenrichel is blijven hangen. Ik heb mijn val waarschijnlijk op geen enkele manier geremd omdat ik dat pak en die fiets vasthield. Mijn knieën en handen zijn ongehavend, zelfs aan mijn broek is niets te zien. Ik heb ook niets aan mijn neus, dus de hele klap is op mijn mond terecht gekomen; niet zo gek dat mijn tand gebroken is en dat ik me zo door elkaar geschud voel. In Utrecht kijk ik nog even of ik mijn tand zie liggen, maar dat is niet te doen. Te klein en onopvallend voor een groot perron in vlekkerige grijstinten.
Ik ben niet meer terug geweest op mijn werk, behalve om er twee jaar na mijn val afscheid te nemen.
2 opmerkingen:
Michel,
Een schokkend verhaal inderdaad. Wat kan je leven dan in één klap een andere wending nemen.
De tekst nodigt natuurlijk uit om je af te vragen hoe het nu met haar gaat.
Dan moet je het boek kopen zul je zeggen.
Mijzelf kennend komt het er dan niet van om het te gaan lezen.
Laat ik het er op houden dat ik haar het beste wens.
Hartelijke groet,
Adri
Petje af voor deze moedige en ijverige vrouw. Wat betreft haar pleidooi om grenzen te stellen daar waar nodig: onderkennen van grenzen is inderdaad van belang. In dat opzicht vind ik bijvoorbeeld de affaire Laura Dekker frappant, het 13-jarige meisje dat een zeilreis rond de wereld wil maken. Het afgelopen weekend heeft haar moeder grenzen gesteld: ‘Laura is gewoon nog niet volwassen’. Begrenzing, beperking van mogelijkheden, kan zich met name op latere leeftijd ook onverwacht voordoen.
Een reactie posten