Bedoeld is: antroposofie in de media. Maar ook: in de persbak van de wijngaard, met voeten getreden. Want antroposofie verwacht uitgewrongen te worden om tot haar werkelijke vrucht door te dringen. Deze weblog proeft de in de media verschijnende antroposofie op haar, veelal heerlijke, smaak, maar laat problemen en controverses niet onbesproken.

vrijdag 23 april 2010

Goetheanist

Wilfried Nauta van AntroVista meldt vandaag dat Dick van Romunde gisteren op 96-jarige leeftijd is overleden. Hij geeft een paar links naar boeken van hem en onthult meteen dat een tekst op de website van AntroVista, Het streven naar de overbrugging van de kloof tussen natuurwetenschap en religie’, in 2007 anoniem gepubliceerd, ook van Van Romunde is. Deze gaat daarin uit van het beroemde boek van Eduard Jan Dijksterhuis, ‘De mechanisering van het wereldbeeld’, en stelt daar een ‘spiritualisering van het wereldbeeld’ tegenover.

Twee jaar geleden verscheen de tweede herziene druk van ‘Planten waarnemen. Over de invloed van elementenwezens op het leven van de planten’ van Dick van Romunde (oorspronkelijk uit 1988):

‘Tegenwoordig zijn steeds meer mensen ervan overtuigd, dat we niet meer op dezelfde wijze met de natuur kunnen omgaan als we dat in de afgelopen decennia hebben gedaan. Bij deze groeiende zorg en aandacht voor de ecologische aspecten van onze samenleving, worden slechts sporadisch geluiden gehoord ten aanzien van de onzichtbare wezens die in de natuur werkzaam zijn. Want ondanks het feit dat iedereen in onze cultuur verhalen over kabouters, elfen en andere natuurwezens kent, bestaat er over het algemeen weinig begrip voor de realiteiten die zich achter deze beelden verbergen. Toch zijn er aanwijzingen in de natuur te vinden dat deze wezens er wel degelijk zijn. De fenomenologisch natuurkundige ir. R. van Romunde toont in dit boek een waarnemingsweg binnen het plantenrijk, waardoor het mogelijk wordt de werking van de verschillende natuurwezens te ervaren; wezens die hij elementenwezens noemt, aangezien zij in verbinding staan met de vier elementen aarde, water, lucht en vuur.’

Heel direct kun je Dick van Romunde leren kennen dankzij een interview dat Bas Pedroli met hem had voor de Nieuwsbrief 13 van de Stichting Rudolf Steiner Vertalingen van najaar 2002, op de bladzijden 5 tot en met 7. Dat gebeurde naar aanleiding van het verschijnen van een nieuwe vertaling van een serie voordrachten van Rudolf Steiner, Voorbij de grenzen van de natuurwetenschap, waarvoor Van Romunde het nawoord had geschreven. Als titel stond boven dit interview: ‘Vraaggesprek met Dick van Romunde. De innerlijke scholingsweg van de wetenschapper. Over beelden en gestiek, imaginatie en inspiratie’. Bas Pedroli schreef inmiddels acht jaar geleden het volgende over zijn ontmoeting met hem:

Een week vóór het interview krijg ik nog een kaartje van Dick van Romunde, zijn handschrift niet zo vast meer, maar de aanwijzingen voor de heenreis des te duidelijker. Hij staat me dan ook opgewekt op te wachten als ik uit de trein stap. We hebben onze vakantiewederwaardigheden al uitgewisseld als we zijn straat inrijden; ondanks zijn bijna zesentachtig jaren met grote zekerheid. Na een kopje koffie samen met zijn vrouw, wijden we ons aan de cyclus Voorbij de grenzen van de natuurwetenschap.

Je hebt een prachtig en bemoedigend nawoord geschreven bij de cyclus, waar duidelijk uit blijkt hoe vertrouwd je met deze materie bent. Je hebt ook cursussen gegeven over deze cyclus?*

Het is zo dat ik het initiatief heb genomen om op vier plaatsen in Nederland een weekendcursus te organiseren. We waren daarbij altijd met zijn vieren: een specialist in De filosofie van de vrijheid, iemand die ons hielp met tekenen en schilderen en een euritmiste, om ons binnen te leiden in de gebarentaal. Ik verzorgde dan vooral de fenomenologische kant. Dat zijn de twee kanten die Rudolf Steiner aangeeft: De filosofie van de vrijheid bestuderen en de goetheanistische fenomenologie beoefenen. We hebben dat op planten en dieren geoefend. En uit die vier cursussen zijn drie kleinere groepjes van vijf à zes mensen ontstaan die nog steeds enkele keren per jaar bij elkaar komen om aan deze twee aspecten te werken. Ik doe bij alle groepjes gewoon mee, uitdrukkelijk als deelnemer. De inleidingen houden meestal anderen. De cyclus Voorbij de grenzen van de natuurwetenschap is eigenlijk heel toegankelijk. Er wordt niet gesproken over hiërarchieën of vroegere ontwikkelingsfasen van de aarde, maar over het denken en alledaagse fenomenen. Wat dat betreft sluit hij heel goed aan bij de vroege werken van Steiner.

Is dat een voordeel om ermee te kunnen werken met mensen?

De cyclus is ook bedoeld voor mensen die zich wetenschappelijk hebben geschoold en daardoor minder gemakkelijk toegang hebben tot de wereld die beschreven wordt in De wetenschap van de geheimen der ziel. De aandacht is vooral gericht op de intensieve waarneming, waarbij het denken tot zwijgen wordt gebracht, het ‘bezwijgende’ inleven zoals Willem Zeylmans van Emmichoven (de eerste voorzitter van de Antroposofische Vereniging in Nederland, red.) dat noemde. Anderzijds is het de opgave om aan het verstandsdenken het inlevende, levende denken toe te voegen. Daar is veel meer wilskracht voor nodig dan voor het twee-maal-twee-is-vier-denken. Hiertoe is ook een metamorfose van het gevoelsleven nodig, dat, los van sympathieën en antipathieën, tot een veel omvattender vorm van liefde, ‘Liebe geistiger Art’ moet komen. De andere weg die Rudolf Steiner beschreef om tot kennis van de geestelijke wereld te komen, in De weg tot inzicht in hogere werelden, via het oefenen van het willen, denken en voelen, is er voor iedereen, maar voor veel wetenschappers is die wat moeilijker toegankelijk, zoals dat ook in de achtste voordracht van deze cyclus wordt beschreven.

Is dit dan een meer intellectuele weg?

De meeste wetenschappers ondergaan inderdaad een vooral intellectuele scholing. Deze cyclus helpt om juist dat uitsluitend intellectuele denken te doorbreken. De voordrachten werden gehouden tijdens de eerste ‘Hogeschoolcursus’, die in het eerste, nog niet geheel voltooide Goetheanum werd gegeven. Er waren ook veel andere docenten – deels hoogleraren – en Steiner heeft later wel gezegd dat veel van hun colleges nog te zeer vanuit het intellect gedacht waren en eigenlijk nog niet pasten bij de atmosfeer van het nieuwe gebouw. In wezen gaat het in deze cyclus niet om natuurwetenschap maar om algemeen menskundige principes. Deze worden ingezet om het verstandelijke denken, dat in het dominante natuurwetenschappelijke wereldbeeld van de tweede helft van de negentiende eeuw zo op de voorgrond was getreden, tot een levend denken om te vormen. Zelfs in de analyse van de verschillen tussen de evangeliën bijvoorbeeld werd in die tijd uitsluitend uitgegaan van de letter van de tekst, op een verstandelijke manier; al het andere denken werd als dilettantisme afgedaan. Een dergelijk verstandsdenken tot een inlevend denken om te vormen is een moeizame weg. Ik heb ervaren hoe serieus sommige mensen deze opgave nemen, bijvoorbeeld in de studie van De filosofie van de vrijheid. Willem Zeylmans ging ervan uit dat als je die in je scholing wilt opnemen, je hem in je leven minstens veertien maal moet hebben doorgewerkt. Ik heb gemerkt hoe waar dat is. Ik ben inmiddels aan de twintigste keer toe, en ik heb hem nog steeds niet geheel doordrongen.

Wat mis je dan als je de methode van De weg tot inzicht in hogere werelden volgt?

Het een staat het ander natuurlijk niet in de weg. Wetenschappers zitten alleen vaak zó vast in hun wetenschappelijk, verstandelijk denken dat ze daar alleen via de scholingsweg van het denken weer uit kunnen komen. Maar ook mensen die deze weg niet gaan, kunnen elementen van deze weg tegenkomen als ze onbevangen en met bewondering tegenover hun natuurwaarnemingen staan. Steiner benadrukt ook hier bijvoorbeeld de rol van de kunst, als een veredelde ‘Nachahmungstrieb’ (Goethe), een vermogen tot bewuste nabootsing van het waargenomene. Vergelijk het met de beschrijving door Guido Gezelle van het insectenleven op een vennetje; hij beschrijft daar eigenlijk iets wat je natuurwezens zou kunnen noemen. Als je die kunstzinnige inslag voelt werken in jezelf, voel je de werking van de gebarentaal. Steiner licht dat toe aan de hand van de zich openende bloemenpracht van een wei met pinksterbloemen, hetgeen een beeld geeft van het gedachteleven van de apostelen zoals dat zich opende voor de geestelijke wereld tijdens hun Pinksterbijeenkomst. Dan zit je dicht bij de elementenwezens – dat zijn gebarenwezens, ze helpen om de gebarentaal, de gestiek van de natuur te zien. Als je intensief aan de wortels van de planten denkt, dan denk je – althans zo vermoed ik – in de gebarentaal van wat gnomen genoemd kunnen worden. Ik heb tweemaal in mijn leven dergelijke wezens bij toeval waargenomen, maar ik kan ze niet schouwen. Of die wezens de gebaren in de natuur bepalen of dat zij daar een uitdrukking van zijn, dat zou ik niet direct kunnen zeggen. Maar ze helpen zeker om je te openen voor het wezenlijke in de natuur.

Steiner spreekt bij de fenomenologische weg over het symboliseren, nadat uit het waargenomene een beeld is ontstaan. Hoe doe je dat?

Ik beschouw zelf de woorden symbool en geste als heel dicht bij elkaar staand. Wanneer je een symbool te hulp roept, dan moet in mijn ogen de geste ervan overeenkomen met de geste van hetgeen waarmee je bezig bent. Rudolf Steiner gebruikt bij het genoemde voorbeeld van de apostelen en de pinksterweide uitdrukkelijk het woord symboliek. Het gaat er dus niet om associatief het eerste het beste beeld te nemen dat je erbij te binnen schiet.

Dat symboliseren is een bijna mystiek moment op de weg van imaginatie naar inspiratie?

Dit symboliseren moet je ook oefenen. Hierbij is de vraag wanneer het aanschouwen overgaat in het aanhoren. Waar een gebaar je iets zeggen kan, gaat aanschouwing over in ‘aanhoring’, dat is een inspiratieve stap. Guido Gezelle zegt: ‘als de ziele luistert spreekt het al een taal dat leeft’. Je zou menen dat de hele natuur vol is van beelden, dat dit een imaginatieve wereld is. Maar Rudolf Steiner geeft aan dat de goetheanistische waarneming uiteindelijk gericht is op inspiratie, en dat de weg van zelfkennis die je gaat tijdens de studie van De filosofie van de vrijheid zich op imaginatie richt. Ik heb voor het schrijven van het nawoord bij de cyclus de voordrachten eerst intensief opnieuw bestudeerd naar aanleiding van deze vraag naar de verhouding tussen imaginatie en inspiratie. Imaginatie is bijvoorbeeld ook aan de orde in de ‘klasse-uren’ (esoterische scholingsbijeenkomsten, red.), waar je de geweldige beelden die in het eigen innerlijk verborgen zijn, tot bewustzijn brengt. Als je op grond daarvan vervolgens met behulp van De filosofie van de vrijheid sterk genoeg wordt om het denken uit te schakelen tijdens het waarnemen, roept dat een vermogen op tot bewuste ‘Nachahmung’, dan gaan de beelden je wat zeggen. Dan kan de hemel als het ware met muzikaal geweld openscheuren. Ik ben tot het inzicht gekomen dat het bij de weg naar binnen niet alleen om imaginatie gaat en bij de weg naar buiten om inspiratie, maar dat imaginatie en inspiratie elkaar voortdurend omspelen en elkaar verder brengen; ze zijn als het ware verweven. Het goddelijke zit immers in de mens en niet erbuiten. Rudolf Steiner geeft een mooie verhandeling over deze monistische denkwijze in De christelijke inwijding en de mysteriën van de oudheid, in het laatste deel van het hoofdstuk over ‘mysteriën en mysteriewijsheid’. In de natuur is het goddelijke weliswaar uitgegoten, daar rust het goddelijke, maar in de mens leeft het goddelijke. De opgave aan de mens is om de ziel te laten bevruchten door het rustende goddelijke in de natuur, zodat in hemzelf het levende goddelijke verlost kan worden.

Hoe zie jij de toekomst, gegeven de dominantie die het materialistisch denken nog steeds heeft in onze wereld?

Op de iets langere termijn ben ik toch optimistisch. Het materialistisch wereldbeeld heeft weliswaar voorrang aan de universiteiten en in de pers, maar er is ook een onderstroom, die steeds sterker aan het worden is en uiteindelijk sterker zal blijken. Daarom was ik ook zo blij met de woorden van Rupert Sheldrake in zijn boek De wedergeboorte van de natuur: we leven in een tijd dat er een worsteling gaande is tussen de gebruikelijke en de nieuwe vormen in de wetenschap. De gebruikelijke vorm verzet zich met hand en tand, de conservatieve krachten uiten zich steeds feller, maar ze zullen tenslotte toch het loodje leggen. De nieuwe tijd is niet meer tegen te houden. Ook de oprechte bewondering van gewone mensen voor de natuur, zoals die van een boswachter voor een veldbiesje, die ik beschrijf in mijn nawoord, geeft mij moed.

De invloeden die internet en genetische manipulatie uitoefenen op de wereld, vanuit dat materialistische wereldbeeld, ook die invloeden zijn niet tegen te houden. Zullen we wel sterk genoeg zijn om die moeizame weg om een levend denken te ontwikkelen, daar effectief tegenover te stellen?

Wat doen menselijke gedachtekrachten? Er is een uitermate groot verschil tussen het verstandelijke denken en het levende denken. Het verstandelijke denken is dood, is een ‘Leichnam’. Ik zet een nul bij de levenskracht van het verstandelijk denken. Het verstandelijk denken van een miljoen denkers tezamen heeft dan nog steeds een levenskracht van nul. Onze denkkrachten hebben een bescheiden levenskracht, maar wel meer dan nul. De gezamenlijke denkkracht van antroposofen en vele anderen die een spirituele ontwikkelingsweg proberen te gaan, is zeer aanzienlijk. Bovendien, bij een volgende incarnatie kan het beeld van de wereld er totaal anders uitzien. Ook nu is het al inspirerend om te zien wat mensen die een innerlijke ontwikkelingsweg gingen, kunnen brengen. En al gaan we nu door een diep dal, deze mensen zullen zich in een volgende incarnatie sterk in positieve zin doen gelden, daar ben ik van overtuigd.

* Dick van Romunde schreef eerder een vrije weergave van de cyclus: Grenzen van het natuurwetenschappelijk inzicht. De scholingsweg die tot het doorbreken van die grenzen voert, Louis Bolk Instituut, Driebergen, 1992

Dit bewuste boek, Voorbij de grenzen van de natuurwetenschap, is via Google Books in te zien. (Hetzelfde geldt trouwens ook voor het eerder genoemde Planten waarnemen. Over de invloed van elementenwezens op het leven van de planten’.) Het nawoord van Dick van Romunde is op de website van de Rudolf Steiner Vertalingen te downloaden. Ook bij een ander boek van Rudolf Steiner heeft Van Romunde een nawoord geschreven, namelijk bij de door Pentagon in 2005 uitgegeven voordrachten ‘De mens als klankharmonie van het scheppende wereldwoord. Over de samenhang van mens, natuurwezens en kosmos’:

‘Natuurwezens: hoe werken gnomen, nimfen, elfen en vuurwezens in mens en plant? Basale voordrachten over de elementaire wereld. Met o.a. de mens als samenvatting van adelaar, leeuw en stier; de wereld van insekten, vlinders, vogels, reptielen en vissen; de oorzaak van ziekten; het oergenezingsproces; melkvoeding en honing; pedagogische kunst.’

Dit betreft een geheel herziene herdruk van 339 pagina’s van een eerdere vertaling uit 1970, van voordrachten die Steiner in oktober en november 1923 in Dornach hield. In 2000 verscheen bij het Louis Bolk Instituut het 160 pagina’s tellende ‘Over vormende krachten in de plantenwereld’. Hierover schreef Han de Vries een bespreking in Motief nr. 30 van mei 2000, dat op de website Goethean science’, oftwel ‘Goetheaanse natuurwetenschap, goetheanistische fenomenologie’, is te vinden:

‘Johann Wolfgang Goethe (1749-1832) was niet alleen dichter maar ook natuurwetenschapper. Vele jaren van zijn lange leven heeft hij besteed aan de studie van kleuren, planten, dieren, gesteenten, wolken en andere natuurverschijnselen.’

Han de Vries schreef destijds:

‘Dit bijzondere boek is één grote stimulans om te kijken, te kijken en nogmaals te kijken om uiteindelijk te kunnen zien en wellicht te kunnen ervaren. In zorgvuldige en behoedzaam geformuleerde beschrijvingen deelt Dick van Romunde ons mee wat hij waargenomen heeft aan de vormen van de stengelbladeren, de kelken en omwindsels en de bloembladeren van een groot aantal, voornamelijk Nederlandse, planten. Beginnend bij de relatief eenvoudige parallelnervige stengelbladeren zoals van de tulp bijvoorbeeld, en de “straalnervige” en veernervige bladeren, worden vervolgens de kelkbladeren en tenslotte het vormenspel van de meerzijdig en tweezijdig symmetrische bloemen beschreven. Zeer behulpzaam voor de lezer/kijker zijn de fraaie, natuurgetrouwe plantentekeningen getekend door Elly van Harderveld, die perfect aansluiten op de tekst.

Al lezend en kijkend rees bij mij de vraag hoe woorden, deze zorgvuldig gekozen woorden, je in staat stellen om dingen te gaan zien, die je voorheen niet zag, terwijl ik toch echt wel keek. Ik heb vroeger ooit een floracursus gedaan, dus de meeste planten zijn me wel bekend. Maar als dit boekje een ding duidelijk maakt, dan is het wel dat “bekend zijn met” iets anders is dan “werkelijk kennen”. Ken ik de dovenetel als ik weet hoe die heet en tot welke familie hij behoort, omdat ik ooit geleerd heb dat lipbloemigen een vierkante stengel hebben en de bladeren kruislings staan? Of leer je een plant pas echt kennen als je zijn vormverwantschap met andere planten ontdekt door een uiterst zorgvuldige waarneming, die zo intensief kan worden dat, hoewel planten zelf maar statische wezens zijn, je in je geest de dynamiek van de metamorfose kan ervaren, en wellicht zelfs ook de krachten die hieraan ten grondslag liggen?

“Dit werkje”, schrijft Dick van Romunde, “wil gezien worden als een eerste, voorzichtig aftastende verkenning mijnerzijds van het gebied van de vormende krachten, die in de plantenwereld werkzaam zijn.” Om de gestiek of gebarentaal van de planten, die de uitdrukking vormt van deze vormende krachten, te kunnen beleven is de ontwikkeling nodig van wat Goethe noemde: “Der Kunst- und Nachahmungstrieb”, vrij vertaald: de aanleg tot kunstzinnige nabootsing. Voorwaarde hiertoe is een onbevangen en exact waarnemen. De exacte denker Van Romunde, die eerder delen van de moderne natuurkunde van een fenomenologische grondslag heeft voorzien (in zijn tweedelig “Materie en straling in ruimte en tijd”), is in dit boek meer dan ooit in de voetsporen van Goethe getreden. Deze fenomenologische studie, die de inmiddels 83-jarige auteur voor zichzelf als een “eindwerkstuk” beschouwt, zal hopelijk voor velen het begin kunnen zijn van een fenomenologische scholingsweg.’

Van Romunde zelf schreef in de inleiding onder meer:

‘In zijn beschouwing van het plantenrijk, waarvan Goethe de resultaten heeft weergegeven in het werk “Die Metamorphose der Pflanzen” neemt de kunst inderdaad een vooraanstaande plaats in; het gehele werk is ermee doortrokken. Zijn benadering onderscheidt zich van degene, die gebruikelijk was – en nog steeds is – in de natuurwetenschap daardoor, dat hij een zeer sterk “inlevende” denktrant hanteerde. Deze was gefundeerd op een vorm van waarnemen, die tot de innerlijke nabootsing van het object leidt. Hij benoemde deze manier van waarnemen als een, die berust op een gave: “Der Kunst- und Nachahmungstrieb” (vrij vertaald: “de aanleg tot kunstzinnige nabootsing”). Ieder mens kan deze aanleg tot een gave versterken door tijdens het aandachtige waarnemen het oordelende verstandelijke denken tot zwijgen te brengen, waardoor de werking van de waarneming op zijn organisme veel sterker wordt en er tenslotte toe leidt, dat de innerlijke nabootsing in het bewustzijn treedt. Op grond van een dusdanig waarnemen ontstaat een veel helderder en sprekender herinneringsbeeld als voorstelling. Wordt nu deze “geïntensiveerde” voorstelling herhaaldelijk – onder uitsluiting van alle andere voorstellingen – in het bewustzijn geplaatst, dan herhaalt zich ook de innerlijke nabootsing. Dit leidt er na kortere of langere tijd toe, dat de “gestiek”, de gebarentaal van het waargenomene – van het stengelblad, van de bloem – in het bewustzijn treedt.

Langs deze weg ontving Goethe de indruk, dat hij als het ware een “gesprek” met de planten kon voeren met behulp van de gebarentaal. Hij sprak van een “offenbares Geheimnis”, een openbaar geheim: voor degene, die deze taal nog niet kent bewaart de plantenwereld zijn geheim, maar dit is in wezen openbaar omdat iedereen die taal kan leren kennen. Evenals de toneelspeler zich bekwaamt in de taal van de menselijke gestiek, verwerft de goetheanist het vermogen de gebarentaal van de natuurverschijnselen te verstaan.’

Een goetheanist in hart en nieren, dat was Dick van Romunde.

2 opmerkingen:

Unknown zei

Weet je ook waar en wanneer de begrafenis is?

Michel Gastkemper zei

Beste Annelies de Wijn,
Ik wist dat niet; AntroVista is tot nu toe mijn enige bron. En aangezien die betrouwbaar is, kon ik daar als bron wel op varen. Maar ik zie dat je bij het bericht daar je vraag inmiddels ook gesteld hebt en dat Wilfried Nauta antwoordt dat de begrafenis woensdagmiddag in Bilthoven is.

Labels

Over mij

Mijn foto
(Hilversum, 1960) – – Vanaf 2016 hoofdredacteur van ‘Motief, antroposofie in Nederland’, uitgave van de Antroposofische Vereniging in Nederland (redacteur 1999-2005 en 2014-2015) – – Vanaf 2016 redacteur van Antroposofie Magazine – – Vanaf 2007 redacteur van de Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, die de Werken en voordrachten van Rudolf Steiner in het Nederlands uitgeeft – – 2012-2014 bestuurslid van de Antroposofische Vereniging in Nederland – – 2009-2013 redacteur van ‘De Digitale Verbreding’, het door de Nederlandse Vereniging van Antroposofische Zorgaanbieders (NVAZ) uitgegeven online tijdschrift – – 2010-2012 lid hoofdredactie van ‘Stroom’, het kwartaaltijdschrift van Antroposana, de landelijke patiëntenvereniging voor antroposofische gezondheidszorg – – 1995-2006 redacteur van het ‘Tijdschrift voor Antroposofische Geneeskunst’ – – 1989-2001 redacteur van ‘de Sampo’, het tijdschrift voor heilpedagogie en sociaaltherapie, uitgegeven door het Heilpedagogisch Verbond

Mijn Facebookpagina

Translate

Volgers

Totaal aantal pageviews vanaf juni 2009

Populairste berichten van de afgelopen maand

Blogarchief

Verwante en aan te raden blogs en websites

Zoeken in deze weblog

Laatste reacties

Get this Recent Comments Widget
End of code

Gezamenlijke antroposofische agenda (in samenwerking met AntroVista)