Bedoeld is: antroposofie in de media. Maar ook: in de persbak van de wijngaard, met voeten getreden. Want antroposofie verwacht uitgewrongen te worden om tot haar werkelijke vrucht door te dringen. Deze weblog proeft de in de media verschijnende antroposofie op haar, veelal heerlijke, smaak, maar laat problemen en controverses niet onbesproken.

woensdag 28 april 2010

Pleidooi

Opmerkelijk nieuws meldt de website van NRC Handelsblad sinds vanmiddag, onder de titel ‘Hoogleraren: maak einde aan intensieve veehouderij’:

‘De intensieve veehouderij moet worden gesaneerd en omgevormd tot een dier-, mens- en milieuvriendelijk systeem dat tegemoetkomt aan de natuur en behoeftes van alle levende wezens. Dit stellen ruim honderd hoogleraren een artikel op de opiniepagina van NRC Handelsblad vandaag. De hoogleraren mengen zich in een debat dat de laatste jaren aan intensiteit wint door groeiend besef van bedreigingen voor de volksgezondheid (antibioticaresistentie, Q-koorts of vogelgriep) of het klimaat (uitstoot van broeikasgassen).

Het ministerie van Landbouw wil slecht kleine stappen zetten naar een duurzamer veehouderij waarbij het vooral gaat om dierenwelzijn en belasting voor het milieu, aldus de hoogleraren. De landbouwlobby in het parlement heeft grootschalige aanvallen op de veehouderij, zoals het burgerinitiatief “Stop Fout Vlees” van Milieudefensie in 2007, tot dusver weten af te slaan. De toekomst van de veehouderij staat binnenkort opnieuw op de agenda van de Tweede Kamer wegens de effecten op de volksgezondheid waar het ministerie nu onderzoek naar laat doen.

Beschamende vee-industrie

De veehouderij is in Europa verworden tot een beschamende vee-industrie, zo wordt gesteld in het manifest ondertekend door honderd hoogleraren. Lees het manifest en bekijk de lijst met ondertekenaars op de website duurzameveeteelt.nl. Daarnaast vandaag op de opiniepagina van NRC Handelsblad een betoog van advocaat Herman Zanddijk, die stelt dat er al in een vroeg stadium is gewezen op de gevaren van het gebruik van antibiotica, zonder dat daar iets mee is gedaan.’

Wanneer NRC Handelsblad zo’n website aanbeveelt, rest ons natuurlijk niets anders dan daar inderdaad een kijkje te nemen. Daar vind ik het volgende, met in koeienletters erboven ‘Pleidooi voor een duurzame veehouderij. Einde aan de georganiseerde onverantwoordelijkheid’. Waarschuwend wordt eerste gesteld: ‘Dit is een verkorte versie. De volledige versie met bronvermeldingen staat hier en is te downloaden als pdf.’ Maar dan gaat het ook los. En let u op: het lijkt wel of men in zijn argumentatie de website van Demeter of de Vereniging voor biologisch-dynamische landbouw en voeding heeft kaalgeplukt. Opmerkelijk, opmerkelijk... zo veel herkenbaars, wat ik op deze weblog al zo vaak heb aangehaald. Maar leest u vooral zelf:

‘Noord-Brabant legt een beperking op aan de bouw van nieuwe megastallen. Hoewel dit besluit van historische betekenis kan zijn, is het niet meer dan een aarzelend begin. Demissionair minister Gerda Verburg drukte het optimisme direct de kop in door te verklaren dat er in andere delen van het land “nog best ruimte” kan zijn voor megastallen. Dit illustreert de hardnekkigheid van de problemen in onze veeindustrie. Maar het Brabantse besluit illustreert ook het begin van een omslag. Dat is hoopgevend, in het licht van de opmerkelijke stilstand in de afgelopen tien jaar.

“De intensieve veehouderij moet ingrijpend worden veranderd. Dieren moeten meer ruimte krijgen voor natuurlijk gedrag, zoals het buiten rondscharrelen. Het transport van levende dieren moet worden beperkt en het fokken van vee moet niet uitsluitend gericht zijn op toename van de productiviteit.” Dit adviseerde een commissie onder leiding van Herman Wijffels aan de minister van landbouw in 2001. Toenmalig minister Brinkhorst noemde de plannen “helder, hard en onontkoombaar”. In 2010 zou het afgelopen zijn met de fabrieksmatige, mens- en dieronwaardige vleesproductie. “De overheid kiest er voor om in internationaal verband een voorloperspositie in te nemen bij het vormgeven van een diervriendelijke en maatschappelijk aanvaardbare veehouderij”, aldus Brinkhorst.

Alle redenen voor de noodzaak van deze ommekeer stonden in het bijna voorspellende rapport van de commissie-Wijffels: de massaliteit, de minimale leefruimte, dieren die nauwelijks buiten komen, de stank, de milieubelasting, genetische versmalling, de schade aan omringende natuur, transport van dieren over grote afstanden, hormoon-schandalen, varkenspest en andere dierziekten, gesubsidieerde overproductie. Een veehouderij-systeem “dat a-moreel omgaat met dieren en dat de exploitatie van dieren heeft opgevoerd tot een niveau waarop een storing desastreuze gevolgen heeft.”

Sindsdien zijn we geconfronteerd met Q-koorts, vee-gerelateerde MRSA, ESBL, dreiging van een H5N1-pandemie, en de effecten van de veeindustrie op de uitstoot van broeikasgassen zijn nog duidelijker geworden. Anno 2010 blijkt dat er nauwelijks iets is gedaan met de aanbevelingen. De sector is alleen maar intensiever en grootschaliger geworden; er worden nog steeds op grote schaal gezonde dieren geruimd, dierziekte-crises vormen een bedreiging voor de volksgezondheid, en de leef- en slachtomstandigheden van honderden miljoenen dieren in ons “beschaafde” land zijn nog steeds beschamend.

Vlees en zuivel zijn onverantwoord goedkoop; zo kost een ei in de winkel nu net zoveel als 60 jaar geleden. De prijs wordt betaald door dieren, natuur en milieu – en daarmee door onszelf en komende generaties. De veeindustrie trekt diepe sporen in ons milieu, de biodiversiteit, de wereldvoedselvoorziening, de mineralenbalans, de zoetwatervoorraden, de volksgezondheid en vooral ook in het welzijn van dieren.

Dierenwelzijn. De veeindustrie brengt een sterke “verdingelijking” van het dier met zich mee. Dieren worden letterlijk verbouwd en verminkt om aan de productie-eisen te voldoen. Tanden worden gevijld, snavels gekapt, koeien worden gevriesbrand of onthoornd; er worden koeien gefokt die niet via natuurlijke weg een kalf kunnen werpen, varkens met aangeboren poot- en hartproblemen die mager vlees leveren, en kippen die voortijdig door hun poten zakken en aan hartfalen bezwijken door hun enorme gewicht; kalveren worden direct na de geboorte bij hun moeder weggehaald, eendagshaantjes worden levend versnipperd. De dieren komen nooit buiten en hebben nauwelijks mogelijkheid tot natuurlijk gedrag zoals rondsnuffelen, wroeten/pikken, rennen, nestelen en stoeien. Overheid, boeren, winkeliers en consumenten wijzen naar elkaar, en omdat geen van de partijen iets doet, denkt iedereen dat deze gang van zaken kennelijk aanvaardbaar is.

Milieu, klimaat en wereldvoedselvoorziening. Een dier is een “inefficiënte eiwitfabriek” – grofweg: 1 kg vlees = 5 kg graan = 6 kg mest. Een derde van de landbouwgrond in de wereld wordt gebruikt om veevoer te produceren. Terwijl het huidige landbouwareaal voldoende plantaardig voedsel kan leveren voor tientallen miljarden mensen, lijden meer dan een miljard mensen dagelijks honger. Ondanks een dreigend tekort aan fosfaat in de wereld, halen wij fosfaat weg uit andere landen via het veevoer, en spoelen het hier weg in de vorm van mestoverschotten. Deze overschotten leiden daarnaast tot verzuring van de bodem en het oppervlaktewater, vervuiling van het grondwater, aantasting van de flora en fauna en de biodiversiteit, en op sommige plaatsen van de drinkwatervoorziening. De productie van vlees kost niet alleen landbouwgrond maar ook relatief veel water, waaraan in veel werelddelen al een tekort is en in andere gaat komen. Ook aan de klimaatverandering draagt de veeteelt sterk bij. De uitstoot van broeikasgassen door de veehouderij ligt wereldwijd 40% hoger dan die van alle auto’s, vrachtwagens, treinen, schepen en vliegtuigen bij elkaar.

Volksgezondheid. De gevolgen van het intensieve antibiotica-gebruik in de veeindustrie voor de volksgezondheid zijn al uitvoerig in het nieuws. Daarnaast eten Nederlanders te veel dierlijke eiwitten, met als gevolg een grotere kans op hart- en vaatziekten, darmkanker en overgewicht. Desondanks wordt de consumptie van vlees en zuivel gepropageerd door de Nederlandse overheid en de EU, om overproductie weg te werken. Minder produceren is geen optie: boeren kunnen alleen het hoofd boven water houden door steeds meer te produceren, omdat hun productie per dier te weinig oplevert.

Hoewel de inzichten zich opstapelen dat we op deze wijze niet door kunnen gaan, heeft het landbouwbeleid in de afgelopen tien jaar geleid tot verdere schaalvergroting, op grond van uitsluitend financiële overwegingen. In het licht van de ethische en maatschappelijke bezwaren die inherent zijn aan dit productiesysteem, is het de vraag of die overwegingen überhaupt relevant zijn. Zoals we in het afschaffen van slavernij en kinderarbeid onze verantwoordelijkheid hebben genomen, zo moeten we dat ook doen in onze omgang met productiedieren. Niemand zou vandaag de dag nog durven beweren dat er wel iets te zeggen is voor kinderarbeid of slavernij vanwege de economische voordelen.

Als we de financiële afweging inzake de veesector toch maken, moeten we dat op de juiste wijze doen. De veeindustrie veroorzaakt grote maatschappelijke kosten in de vorm van natuur- en milieuschade. Deze kosten worden niet doorberekend in de prijs van vlees en zuivel; ze worden deels via de algemene middelen in rekening gebracht bij alle burgers en voor een groter deel doorgeschoven naar toekomstige generaties. Daarnaast ontvangen boeren in Nederland nog jaarlijks voor bijna een miljard euro inkomenssteun. De landbouw kan alleen overleven dankzij grootschalige staatssteun. Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de EU kost 40 % van het totale budget en richt zich al jaren op intensivering en schaalvergroting, ten koste van dierenwelzijn, milieu en volksgezondheid.

De Nederlandse verantwoordelijkheid is zeer groot gelet op de omvang van onze veeindustrie. Nederland is het meest veedichte land ter wereld en het tweede exportland ter wereld van dierlijke eiwitten. Nederland exporteert 75% van zijn dierlijke eiwitten tegen afbraakprijzen waarin de maatschappelijke kosten niet verdisconteerd zijn.

Het is tijd ons te bezinnen op de fundamentele uitgangspunten van onze veeindustrie, zodat politici en burgers tot morele keuzen kunnen komen. Het is tijd voor een door de overheid geregisseerde paradigmaverandering: een wisseling van een intensieve, grootschalige, door economie en technologie overheerste veeindustrie, naar een veehouderij waarin econonomie en technologie in dienst staan van het welzijn van dieren, van de mens, van de samenleving. Daarin kan het boerenbedrijf weer rendabel worden zonder subsidies. Daarin is perspectief op echte duurzaamheid. Met deze ommekeer wordt de veehouderij maatschappelijk aanvaardbaar en toelaatbaar, en hoeven we onszelf en elkaar niet langer voor de gek te houden.

Aanbevelingen (voor volledige versie klik hier)

Wij, wetenschappers uit uiteenlopende disciplines, verbonden aan Nederlandse universiteiten als (emeritus) hoogleraar, zijn van mening dat de intensieve veehouderij moet worden gesaneerd en omgevormd tot een dier-, mens- en milieuvriendelijk systeem dat tegemoetkomt aan de natuur en behoeftes van alle levende wezens. Wij denken dat daartoe om te beginnen de plannen gerealiseerd moeten worden die tien jaar geleden al werden geformuleerd door o.a. Wijffels en Brinkhorst. Wij pleiten daarom voor een kritische evaluatie van wat er in concreto gedaan is met de aanbevelingen van de commissie-Wijffels, en vooral wat niet gedaan is.

Daarnaast formuleren we de volgende algemene uitgangspunten die in onze visie richtinggevend moeten zijn bij de hervorming van de sector:

1. De overheid en niet de markt moet verandering sturen. Bij het hervormen van de veeindustrie moet de overheid uitdrukkelijk een sturende rol spelen. Via regelgeving moet de overheid afdwingen dat de productie van vlees en zuivel duurzaam is.

2. De consumptie van dierlijke eiwitten moet worden verlaagd met minstens 33 % in 2020. Dit moet een doelstelling worden van het kabinetsbeleid. De overheid kan deze doelstelling, die een gedragsverandering van de consument vraagt, deels bereiken middels voorlichting met onafhankelijke informatie over dierenwelzijn, milieu, ecologische voetafdruk en gezondheid.

3. Alle maatschappelijke kosten van de productie van vlees en zuivel moeten worden verdisconteerd in de prijs, volgens het principe “de vervuiler betaalt”. Sleuteltermen voor de consumptie van vlees en zuivel moeten worden: minder en beter. Boeren die verbeteringen in kwaliteit, duurzaamheid en dierenwelzijn verwezenlijken, zullen een hoger inkomen genereren doordat de maatschappelijke kosten van hun product lager zijn.

4. Nederland moet voortrekker van Europa worden. Maatregelen moeten waar mogelijk in Europees verband genomen worden, maar Nederland moet, gezien de omvang van de sector in Nederland, het voortouw nemen.

5. Welzijn van dieren moet een centrale plaats krijgen in de veehouderij. De overheid moet dierenwelzijn waarborgen door welzijnsonvriendelijke methoden te verbieden.

6. Het gebruik van antibiotica en hormonen in de veeteelt moet verboden worden. Het mag alleen in specifieke, duidelijk omschreven gevallen worden toegestaan voor individuele dieren die ziek zijn.

7. Grondgebonden landbouw en gesloten kringlopen in de productie van dierlijke eiwitten moeten het uitgangspunt vormen. Het fokken, vetmesten en het slachten van landbouwhuisdieren alsmede de productie van grondstoffen van veevoer moet bij voorkeur binnen één regio gebeuren.

8. De vestiging en uitbreiding van grootschalige veeindustrieën moet aan banden gelegd worden, om verdere aantasting van het landelijk gebied tegen te gaan. Er moet een grens worden gesteld aan het aantal te houden dieren per hectare, per provincie of in heel Nederland.

9. Boeren moeten de kans krijgen het hoofd boven water te houden. Bij de door ons voorgestelde gedwongen herstructurering is duidelijk dat de sector problemen zal krijgen in de transitiefase. Er is dus flankerend beleid nodig, waarbij de overheid degenen die in de problemen komen zal moeten helpen zich aan te passen. Gezien de hoge maatschappelijke kosten van de huidige wijze van bedrijfsvoering, zal deze investering zich op termijn terugbetalen.

10. De ontwikkeling van verantwoorde en smakelijke plantaardige voeding moet worden bevorderd. De overheid moet investeren in meer onderzoek naar efficiënte productie van plantaardige producten die voor de consument een volwaardige vervanger zijn van dierlijke producten. Een aantrekkelijk alternatief leidt vanzelf tot een lagere vlees- en zuivelconsumptie, en zal aldus alle genoemde problemen tegelijkertijd aanpakken, terwijl tevens de gezondheid van de consument erbij gebaat is.

Minder vlees. U weet nu waarom.

27 april, 2010’

Wie is hier aan het schrijven geslagen? Maar eigenlijk doet dat er ook niet toe. Nu moet eerst en vooral massale ondersteuning met deze oproep blijken. Grijp uw kans! U kunt uw steun betuigen door middel van dit formulier. Er staan op dit moment 47 namen op. Het worden er echter snel meer.

dinsdag 27 april 2010

Waldorfschool

Erg origineel hoef ik niet te zijn. Ik recycle vooral. Zo stuitte ik vandaag op ‘Uitgeverij Paidos – Steiner-pedagogie’:

‘In deze site vindt u alle uitgaven van Paidos. U kunt deze boeken online bestellen. Verder vindt u hier interessante achtergondinformatie en artikelen over het vrijeschoolonderwijs.’

Hoe ik hierbij kwam? Door de ‘Stichting voor Rudolf Steiner Pedagogie’:

‘De Stichting voor Rudolf Steiner Pedagogie verzamelt schenkgeld om vrije initiatieven in en om vrijescholen te kunnen ondersteunen. Bij projecten is te lezen aan welke initiatieven in de afgelopen tijd is bijgedragen.

Onze prioriteiten liggen vooral bij:
– initiatieven voor het Kleine Kind
– onderzoeken ter verrijking van de vrijeschoolpedagogie
– ondersteuning van het werk van de Pädagogische Sektion in Dornach (Zw)

De Stichting heeft de ANBI-status waardoor schenkingen – binnen de gestelde grenzen – aftrekbaar zijn. Oud-vrijeschoolleerlingen, ouders en grootouders, iedereen met hart voor kinderen: bent u al donateur? Helpt u mee om de vrijeschoolpedagogie te ondersteunen?’

Een beetje vreemd is die link naar ‘projecten’ wel, omdat die leidt naar ondersteunde initiatieven van en vóór 2006. Terwijl er genoeg daarná is gedaan; maar dat is te vinden in het menu bovenaan, namelijk onder ‘Proj. ’10 | Proj. ’09 | Proj. ’08 | Proj. ’07’. Bij de meest recente, die van dit jaar, staat ook deze:

‘Paidos website
Reeds vanaf 1998 geeft Magchiel Matthijsen werkmappen uit voor vrijeschoolleraren. Deze werkmappen vormen een gedegen ondersteuning van de periodelessen in de verschillende vakken. Om de mappen wat meer bekendheid te geven was het nodig om een eigen website in te richten: www.paidos-boeken.nl. De Stichting voor Rudolf Steiner Pedagogie heeft dit project ondersteund met een schenking van € 500’

Mooi zo! Magchiel Matthijsen is dus degene die hier achter zit. Hoewel zijn website vol staat met ‘© Uitgeverij Paidos 2000-2010’, heb ik zo’n donkerbruin vermoeden dat hij het niet zo erg zal vinden als ik het een en ander ervan hier aanhaal. Mijn blik werd namelijk onmiddellijk getroffen door de pagina met daarop ‘Historie Waldorfschool. Geschiedenis van de vrijeschool / Waldorfschool’:

‘Op deze pagina vindt u artikelen en voordrachten over de geschiedenis van de Waldorfschool. U kunt ze als PDF-bestand downloaden en lezen.’

Ik geef ze hier allemaal weer:

‘Chronologische beschrijving van de gebeurtenissen die leidden tot de oprichting van de Waldorfschool
Samengesteld door Magchiel C. Matthijsen
Een chronologie moet ergens beginnen. In dit geval niet met de in deze bundel elders beschreven eerste aanzetten van Rudolf Steiner, maar met de impuls van Emil Molt tot het stichten van een school. Ook Molts betrokkenheid heeft natuurlijk zijn voorgeschiedenis. Deze ligt voornamelijk op het gebied van de driegeleding.

In zijn autobiografie beschrijft hij hoe hij door het lezen van een van de Memoranda van Rudolf Steiner over de driegeleding van juli 1917, dat strikt vertrouwelijk was en dat hem toevallig via officiële (militaire) zijde ter hand werd gesteld, een schok ervaart. Hij voelt hierbij dat de inhoud van deze tekst bepalend voor zijn verdere leven zal zijn. Vanaf dat moment werkt hij met Hans Kühn, die dezelfde ervaring had, onafgebroken voor de driegeleding. Daaruit bloeit de gedachte van een school op.
matthijsen_chronologie.pdf

Herbert Hahn
Gedachten over schoolproblemen (1919)
Herbert Hahn (1890-1970) was de pionier die aan de bron stond van de Waldorf-schoolbeweging. Hij was leraar aan de fabrieksschool van de Waldorf-Astoria-sigarettenfabriek van Emil Molt de zgn. “Arbeiter-Bildungsschule”. Hij moet daar eind 1918, begin 1919 zijn aangesteld als enige docent die deze sociale vormingscursussen aan de arbeiders moest geven. Dat betrof cultuurgeschiedenis en vooral ook het onderwijs in de vreemde talen. De aanstelling vond plaats in eerste maanden van het ontstaan van de beweging van de “sociale driegeleding”.

Hoewel deze tekst dus vooral de vorm van de directe voorloper van de Waldorfschool betrof, de arbeidersschool, liggen er toch wat de sociale instelling en het talen- en geschiedenisonderwijs betreft eerste duidelijke aanwijzingen die enkele maanden later ook in het leerplan van de Waldorfschool naar voren zullen komen.

Dit verslag is waarschijnlijk opgeschreven door Herbert Hahn na een gesprek met Rudolf Steiner. De tekst verscheen oorspronkelijk in de Lehrerrundbrief No.6 1972.
hahn_schoolproblemen_1919.pdf

Erich Schwebsch
Toespraak tot de leerlingen van de 12e klas, bij de gedwongen sluiting van de Waldorfschool (1938)
Erich Schwebsch was musicoloog en trad nog ten tijde van het schoolleiderschap van Rudolf Steiner tot het college toe. Hij was degene die het leerplan voor de kunstvakken (de vier kunstperiodes in klas 9-12 ontwikkelde).
De tekst komt uit der ‘Lehrerrundbrief’ No.20 uit 1979.
schwebsch_sluiting.pdf

Graf von Bothmer
Afsluitende toespraak tot de leerlingen en medewerkers van de Waldorfschool bij de gedwongen sluiting (1938)
Graf von Bothmer was de leraar die de Bothmer-gymnastiek in de school ontwikkelde. De dag van de sluiting van de school (30 maart) was ook de sterfdag van Rudolf Steiner. Daar wordt in de toespraak van Bothmer uitgebreid naar verwezen.
botmer_toespraak_1938.pdf

Frits Julius
Vernietiging en opbouw van de Vrije School (1946)
De Haagse vrijeschool kort vóór en na de tweede wereldoorlog
julius_vernietiging.pdf

Ik kan het niet laten, nadat ik al dit moois gevonden heb, om deze laatste tekst van Frits Julius hier in zijn geheel weer te geven.

‘Het is een eigenaardige ervaring om nu terug te blikken op een tijdperk van een jaar of tien, nu, waar ons gebouw in hoofdzaak hersteld is, waar weer enig leermateriaal verkrijgbaar is, waar wij een sterkere toevloed van kinderen hebben dan ooit tevoren.

Wij leefden toen te midden van dreigende donderkoppen aan de politieke hemel. In Duitsland werden onze zusterscholen steeds meer gewurgd, doordat de opname van kinderen verboden werd. Eindelijk kwam het bevel tot opheffing van de Waldorfschool, onze moederschool. Verschillenden van ons trokken naar Stuttgart en woonden de aangrijpende sluitingsbijeenkomst bij. Hier hadden wij tezelfder tijd een bijeenkomst van leraren en kinderen. Als een vlam sloeg het over op ons, wat er daar gebeurde, als een geestelijke vlam met zulk een gloed dat men weten kon: een van beiden zal nu gebeuren, of wij worden er door verteerd of er gaat uit dit vuur iets geheel nieuws ontstaan.

Daarna kwam een tijd waarin onze school langzamerhand kleiner werd. Ook elders scheen er een neiging te bestaan om van de bijzondere scholen terug te gaan naar de gewone scholen, zoals er nu algemeen de omgekeerde richting bestaat, maar in diezelfde tijd kwam het ook een stoot tot vernieuwing en verjonging uit een onverwachte hoek. Er kwamen telkens oud-leerlingen die mee wilden werken als leerkracht. Zij werden door ons met warmte begroet en een hele reeks van hen werd langzamerhand opgenomen in de gemeenschap van leraren.

In die tijd moet het ook geweest zijn, dat een van onze oudere buitenlandse vrienden zei: De vernietiging van een instituut of van een beweging die door de hoogste idealen gedragen wordt is steeds een aangrijpend iets, maar van de wijze waarop de afsluiting voltrokken wordt, hangt het af of er een werkelijke ondergang plaats vindt of dat er alleen een ingrijpend ontwikkelingsstadium wordt doorgemaakt.

Dat was een opmerking die als een ster de weg kan wijzen door de grote duisternis heen, die ons later overviel.

Steeds naderbij kwam het onweer.

1939: oorlogsverklaring, mobilisatie, in beslagname van het gebouw. Het was niet gemakkelijk om plotseling verspreid te zijn over allerlei huizen. Gelukkig duurde dat niet al te lang.

Mei 1940: overval. Schuin achter de school werden de kazernes gebombardeerd. Toch was er nog een groepje kinderen dat om half negen naar school kwam. Ongekende gevaren roepen soms onverwachte moed en trouw uit de ziel omhoog. Diezelfde dag nog werd de school bezet door troepen uit de beschadigde kazerne. Na de capitulatie moesten wij ons bedrijf dus weer verspreiden. Maar gelukkig, gedurende de hele herfst konden wij vrij over ons hele gebouw beschikken.

Vlak voor de kerstvakantie een nieuwe schok. In twee uur de school ontruimen! Alleen dat wat in de grote zaal is wordt met rust gelaten. En jawel, iedereen hielp mee, van de kleinste kinderen tot de oudste leraren toe had iedereen zijn vrachtje. Dezelfde dag nog trokken de Duitsers de school binnen. Daarna heeft onze school nog een half jaar bestaan, gastvrij opgenomen in de gebouwen van de Nijenrodeschool en de Woltersschool.

Vlak voor Pasen een telefoontje van de politie: Duitse autoriteiten hadden bevel gegeven onze school te sluiten samen met het Leger des Heils, Vrijmetselaarsvereeniging en andere “Logenähnliche Gesellschaften”. Wij leefden voort alsof er niets gebeurd was, met achter de coulissen eindeloze onderhandelingen die nu eens dreigend verliepen en dan weer hoop gaven.

10 Juli: stralend schoolfeest vlak voor de afsluiting van het schooljaar.

11 Juli: zou er een groot sportfeest zijn. ’s Morgens vroeg bracht de post mij het bericht dat alles definitief beëindigd werd. Wat moest ik doen? Daar was Klein-Zwitserland en een menigte blije kinderen die er van alle kanten heen trok. Dat kon toch niet gestoord worden. Onmiddellijk moest een ouderbijeenkomst uitgeschreven en moesten er allerlei uitnodigingen verzonden worden. Slechts enkelen hoorden wat er die morgen gebeurd was, de anderen genoten van sport en spel in de heerlijke zonneschijn.

De volgende morgen: laatste samenzijn. Mijn taak was het te zeggen dat dit de allerlaatste keer was. Met grote kracht en zekerheid wist ik te moeten zeggen: “Het uiterlijk kan vernietigd worden door machten die de geest bestrijden, maar de geest is onvernietigbaar en zal groeien in kracht en eens zal hij tot in het uiterlijke leven toe de overwinning behalen.” Toen gingen wij uiteen voor de uitreiking van de getuigschriften.

Daarna kwamen wij weer samen. Leraren spraken, vrienden spraken, allen getuigden: de geest is onvernietigbaar.

Toen kwam wat onze herinnering behoedt als een van de grootste schatten van ons leven. Van de vier hoogste klassen traden kinderen naar voren en spraken sterke woorden van dankbaarheid en trouw. Geen tijd was er van voorbereiding, maar ze wisten woorden te vinden, omdat de geest tegenwoordig was. En elk riep alle anderen op nimmer onze school te vergeten, om het beste daarvan uit te dragen, waar zij ook heen gingen. Toen stonden wij allen op en droegen het hoogste wat ons verbonden had bijeen en lieten het wegvlammen in een innerlijk vuur. Na afloop wisten wij: ook een school kan sterven als een levend wezen.

In de gang stond daarna een lange rij, leraren en vrienden, en de kinderen trokken voorbij om iedereen een hand tot afscheid te geven.

Slechts weinigen waren er die morgen bij wie niet telkens de tranen over de wangen stroomden, maar niemand was er die zich daarvoor schaamde.

’s Avonds grote gedragen ouderbijeenkomst. Wie speelt het klaar om van ons allen de beste vrienden te maken, dan de vijand alleen? Een van de oudste leerlingen sprak nog: een oproep was het tot de ouders, dat zij in hun kinderen de trouw aan het schoolwezen zouden behoeden.

Al spoedig bleek het in de volgende dagen dat wij nu pas echt bekend waren geworden. En allen wilden helpen. Slechts zelden hoefden onze kinderen [op een nieuwe school] examen te doen. Bijna steeds werden zij geplaatst in de klas die wij aanwezen.

Eigenlijk was het een groot experiment. Hoe zullen zij meekomen bij een overgang in de meest ongunstige vorm? Vaak kostte het aanvankelijk veel strijd en inspanning, maar meestal was er slechts weinig tijdverlies door zittenblijven e.d.

Eigenlijk zou eens bijeen gedragen moeten worden wat er al niet aan initiatief van onze kinderen op andere scholen uitging.

Na een half jaar reeds begonnen wij ons voor te bereiden op wat later misschien gebeuren kon. Het had veel van een samenzwering. Wij kwamen in klein verband bijeen en wisten in elkaar de belofte: alles wilden wij doen wat mogelijk is, want wat heeft ons leven voor een zin wanneer wij dit grote vuur niet verder kunnen dragen. Al spoedig richtten wij groepjes in voor studie en oefening. Een kring wilden wij vormen die eens helpen kon.

Al die tijd had onze opleidingscursus van leerkrachten een bescheiden maar taai volgehouden bestaan geleid. In 1943 begonnen wij geld te verzamelen voor een fonds ter bevordering van onze hele schoolbeweging. Daarmee is heel wat in beweging gebracht. Enkele studiebeurzen werden uitgereikt, de opleidingscursus werd groter en grondiger opgezet. Onder de 14 vaste leerlingen en vele “losse” leefde een stemming van intimiteit en geestdrift als nooit te voren.

Die winter zetten wij samen met onze zusterscholen uit Amsterdam en Zeist een bijeenkomst in Amsterdam op touw, om nieuwe leerkrachten te vinden. Wonderlijke sensatie: met zijn zestigen in een grote keuken om te horen over de geestelijke grondslagen van ons werk en om diepgaande gesprekken daarover te voeren.

De zomer daarop was er een bijeenkomst voor al onze leraren in het land.

Zo bloeide langzamerhand onze arbeid weer op. Maar toen gebeurden er dingen waardoor het leek, dat zelfs dit intieme diep gefundeerde werk weer vernietigd kon worden. Alles wat volgde op de “Dolle Dinsdag” sloeg ons werk bijna geheel uiteen. De mensen waren verspreid en wij konden elkaar nauwelijks meer bereiken. Toch ging de voorbereiding door op verschillende plaatsen en vaak onder verschrikkelijke ontberingen. En ons schoolgebouw werd wel door inslaande bommen bedreigd en zelfs wat beschadigd, maar ten slotte bleef het toch staan.

Toen kwam de bevrijding en onmiddellijk begon de uiterlijke organisatie. Ontzaglijke weerstanden moesten wij eerst overwinnen, maar toch was het mogelijk in September op normale tijd te beginnen. Eerst moesten wij bouwen op niets anders dan de heel vaste wil van enkelen. Wij hadden geen gebouw, al het geld was verbruikt, wij wisten niet of er kinderen genoeg zouden komen, de inventaris was gestolen en met de leraren zag het er niet al te best uit. Maar stap voor stap brachten wij bijeen wat wij nodig hadden. Na elke vakantie van dat eerste jaar waren wij uitgegroeid en leken we meer op een volwaardige school. Ontroerend was het vaak, maar ook heel smartelijk met deze kinderen te werken. Aanvankelijk zo nerveus dat zij niet rustig konden luisteren, zelfs niet naar verhalen die heel boeiend zijn. En het spel van de jongens: sluipen en schieten, vliegtuigen nabootsen. Is het wonder dat deze kinderen een hopeloze vernielzucht vertoonden en een gebrek aan eerbied voor al het materiaal? En toch, wie dieper keek, ontmoette in de ondergrond een tere hulpeloosheid als misschien nimmer te voren. Goddank dat het ons lukken mocht reeds heel wat harmonie en genezing te verspreiden.

Ja, dit moet gezien worden. Opvoeding zal meer en meer ook genezing moeten zijn. Van welk kind uit de steden kan men zeggen dat het onbeschadigd gebleven is? Gelukkig zien reeds velen dit in. Waarom zou er anders zulk een aandrang naar onze scholen zijn, die mede uit deze wil tot genezing ontstaan zijn?

Zo staan wij nu aan het begin van een nieuw ontwikkelingsstadium. Wij weten dat van vele kanten de blikken op ons gericht zijn. Er zijn velen die iets van ons verwachten. Wij hebben een ernstige ontmoeting gehad met vijandige machten. Wij zien de mogelijkheid een goed en belangrijk werk te verrichten aan de ons toevertrouwde kinderen. Maar in volle mate tonen wat er van ons werk uit kan gaan, zal pas mogelijk zijn wanneer wij dezelfde voorrechten van steun en erkenning van diploma’s genieten als de gesubsidieerde scholen en wanneer het geheel aan ons overgelaten wordt om te beoordelen of een leerkracht als een bruikbare pedagoog beschouwd kan worden of niet. Wanneer krijgt onze schoolbeweging de gelegenheid voor dit experiment?’

maandag 26 april 2010

Jongerenafdeling

En weer is het landbouwtijd vandaag. Ik begin met de behoefte aan ‘Studentenruimte’ op bd-opleiding Warmonderhof in Dronten:

‘We zijn met een actie gestart om sponsorgelden te zoeken voor het bouwen van een nieuw studentenverblijf. Wij willen u graag op de hoogte houden van de resultaten van die actie. In totaal hebben we minimaal € 100.000 leengeld nodig en eenzelfde bedrag aan schenkgeld, om met het bouwproces te kunnen starten. In de onderstaande tekst wordt nader toegelicht wat we van plan zijn en wat er nodig is om de studentenruimte gerealiseerd te krijgen. Onderaan wordt aangegeven hoe ver we nu zijn.

Studentenruimte op Warmonderhof

De ontwikkelingen op Warmonderhof hebben niet stilgestaan. In de afgelopen 18 jaar is er bijna geen jaar voorbij gegaan, of er werd iets nieuws gebouwd. Dat heeft er toe geleid, dat Warmonderhof een modern opleidingscentrum is voor de biologisch-dynamische landbouw. Er komen dan ook veel studenten op af en ook de jaarlijkse open dag trekt een steeds breder publiek. De genoemde bouwactiviteiten hebben we kunnen realiseren met behulp van leningen, subsidies en met schenkingen van veel mensen die Warmonderhof een warm hart toedragen. Hiervoor veel dank. Toch zijn we nog niet klaar met bouwen. Het eerstvolgende bouwproject is een verblijfsruimte voor de studenten. Waarom is deze nodig?

De studenten hebben hun eigen woonruimtes. 5 of 7 kamers met gezamenlijk een huiskamer-keuken. Dat werkt ook prima. 85 studenten kunnen wonen op Warmonderhof. Voor gezamenlijke activiteiten is er de hofzaal. Een mooie ruimte, waar wekelijks de maandagochtendbespreking wordt gehouden en waar films worden gedraaid, lezingen georganiseerd en ook de kerstspelen worden opgevoerd. Slechts voor één activiteit is deze zaal eigenlijk niet geschikt. Dat is voor het dagelijkse verblijf van de studenten. Voor het houden van verjaardagsfeesten en voor de gewone dagelijkse ontmoetingen en activiteiten is de zaal te groot. Bovendien is de zaal regelmatig beschikbaar voor tal van activiteiten, zoals ontvangst van groepen, excursies, jaarvergaderingen en studiedagen.

Daarnaast is de BBL (beroeps begeleidende leerweg) opleiding groeiende. Inmiddels maken daar zo’n 150 studenten gebruik van. Deze studenten komen twee dagen per veertien dagen op school. Zij slapen op de logeerzolder. Maar ook hun dagelijkse verblijf komt steeds meer in de knel. Tenslotte zijn er nog groepen buitenlandse studenten, die regelmatig een week op Warmonderhof verblijven. Ook zij gebruiken de slaapzolder en hebben verblijfsruimte nodig, die de hofzaal niet kan bieden.

Kortom, we hebben het plan opgevat om een studentenverblijfsruimte te bouwen. De architect van Warmonderhof, Peter van de Cammen, heeft een schetsontwerp gemaakt en nu zijn we op zoek naar de benodigde gelden. Zodra we voldoende zicht hebben op financiering, willen we aan hem vragen om het schetsontwerp verder uit te werken, zodat we een bouwaanvraag kunnen indienen en, bij goedkeuring, met de bouw kunnen beginnen.

Gezien de eerdere bouwactiviteiten, hebben we nog een behoorlijke schuldenlast, die we niet graag willen verhogen met rentedragende leningen. Die zouden de krappe financiële situatie op Warmonderhof nog verslechteren. Daarom willen we graag vrienden, betrokkenen en oud-cursisten uitnodigen om een steentje aan deze bouw bij te dragen. Hieronder vindt u een globale opzet van de financiering. Geschatte bouwsom: € 300.000.

Eigen middelen € 100.000
Leningen € 100.000
Te verwerven schenkgelden € 100.000
TOTAAL € 300.000

Wij vragen u hierbij of u wellicht aan dit project zou willen bijdragen met behulp van een renteloze lening of met een schenking. Op de website (www.stichting-warmonderhof) kunt u het verloop van de actie volgen en zien wanneer we gaan bouwen.’

En bijna in het verlengde hiervan vinden we op de website van de bd-vereniging onder ‘projecten en jongeren’ dit over een ‘Jongerenafdeling’:

‘Esther Maarsen (21 jaar) en Karin Stolk (21 jaar), studentes aan de Warmonderhof, zijn de initiatiefnemers van de jongerenafdeling van de BD-vereniging. Ze schrijven:

Door school en bestuursvergaderingen hebben we gemerkt dat er veel plannen zijn, maar dat er niet veel bestaat en wordt georganiseerd voor en door jongere mensen om iets te ondernemen op BD-gebied.

Na wat rondvragen en brainstormen met mede-Warmonderhoffers, bestuursleden van de BD-vereniging en vrienden zijn we zover dat wij een jongerenafdeling willen oprichten. Nu zouden we graag willen weten hoe jullie daar over denken. We hebben vragen op papier gezet, zodat we een beeld kunnen vormen over wat er speelt in BD-jongerenland.

We verzoeken jullie daarom om de enquête in te vullen. Dit kan op de enquête-pagina. Je kunt ook schriftelijk reageren naar BD-vereniging, Wisentweg 12, 8251 PC Dronten.’

Een andere mooie nieuwigheid staat op dezelfde website, onder de kop ‘Boeken’:

‘Nu verkrijgbaar: Biologisch-dynamische preparaten, maken en toepassen van Jola Meijer en Albert de Vries.

Een gedetailleerde en rijk geïllustreerde handleiding voor het maken en gebruiken van de preparaten. Voor een breed publiek beschrijft het boekje hoe de verschillende spuit- en compostpreparaten worden gemaakt. Meer dan honderd kleine foto’s illustreren de tekst. Daarnaast bevat het boekje een korte inleiding over biologisch-dynamische landbouw en algemene tips voor de preparaten.

Formaat 21x20 cm, 35 bladzijden. In de introductiemaand april € 3 voordeel, slechts € 5 i.p.v. € 8; direct bestellen

En als laatste vandaag een persbericht van Biologica, Bio BTW-vrij gaat Europees!’

‘De succesvolle burgerpetitie voor een verlaging van het 6% btw tarief op biologische producten gaat Europa in. Dat werd bekend gemaakt in het VARA radioprogramma Vroege Vogels. Via de website www.organicpetition.eu kunnen alle burgers van de individuele lidstaten de petitie tekenen. Bij het bereiken van 1 miljoen geldige handtekeningen zal deze petitie aan het Europees Parlement aangeboden worden. De Nederlandse bijdrage is nu al 170.000 handtekeningen.

De Nederlandse petitieactie zet deze stap naar Brussel omdat btw verlaging alleen daar besloten kan worden EN omdat het biologische certificerings- en regelsysteem uiteindelijk een Europees geldend systeem is. Leo Dijkgraaf, initiatiefnemer van de acties: “Biologisch moet logischer wijze betaalbaarder zijn dan niet-biologisch. Betaalbaarder bio zal tot schaalvergroting kunnen leiden in de biologisch sector waardoor de prijzen ook op natuurlijke wijze door een grotere productie omlaag gaan”.

Peter Jens van Biologica, mede-initiatiefnemer van de Europese actie: “Het biologische systeem is vooral een systeem dat de relatie tussen boeren en burgers, zonder al te veel buitenlui, vastlegt. Het is dan ook vanzelfsprekend dat burgers zich verenigen en daar druk uit oefenen waar zaken echt besloten worden. Het is te verwachten dat alle zusterorganisaties van Biologica zich inspannen voor het activeren van hun achterbannen in hun land”.’

zondag 25 april 2010

Bespreking

Mag ik u even voorstellen: ‘Die anthroposophische Kulturzeitschrift’. Het gaat om ‘Die Drei, Zeitschrift für Anthroposophie in Wissenschaft, Kunst und sozialem Leben’:

‘Die Zeitschrift die Drei hat eine lange Tradition: Das Eröffnungsheft erschien am 27. Februar 1921 aus Anlass des 60. Geburtstag des Begründers der Anthroposophie, Rudolf Steiner. Der ursprüngliche Untertitel »Monatsschrift für Anthroposophie und Dreigliederung« wurde im darauf folgenden Jahr um den Begriff »Goetheanismus« ergänzt. (...)

Galt es in der Anfangszeit der Drei die Anthroposophie mit ihren Ideen, Impulsen und Möglichkeiten in der Welt bekannt zu machen und sie auf die Erscheinungen der Welt anzuwenden, so steht heute im Vordergrund, über alle Grenzen hinweg das Gespräch über den Geist zu suchen, Fähigkeitsbildungen anzuregen sowie Menschen und Situationen aufzusuchen, durch die und in denen der Geist eine konkrete Wirksamkeit in der Welt entfaltet.’

Het maandblad bestaat nog steeds, en het mooiste is, dat het ook een eigen website heeft, waarop veel te vinden is. Daarvoor gaan we naar de ‘Startseite’, waar we meteen belanden bij het nieuwste nummer. Klikken we daarop, komen we uit bij ‘Die Drei 4/2010’. Een paar artikelen worden (gedeeltelijk) toegankelijk gemaakt, terwijl altijd de boekbesprekingen helemaal te downloaden zijn. Zo ook nu; en daardoor kan ik u, heet van de naald, twee thema’s voorschotelen die hier al eerder aan bod zijn geweest. Het eerste is dat van de cisterciënzers; het kwam op 8 februari aan bod in ‘Infrastructuur’. Over hetzelfde boek gaat het ook hier. Christiaan Struelens, al bijna dertig jaar geestelijke van de Christengemeenschap, van oorsprong een Belg, maar nu werkzaam in Krefeld, schrijft onder de titel ‘Bete und Arbeite’ over het boek van Ekkehard Meffert, ‘Die Zisterzienser und Bernhard von Clairvaux’, Verlag Engel & Co, Stuttgart 2010, 356 Seiten, 54 EUR:

‘1998, zur neunhundertsten Wiederkehr des Gründungsjahres des Zisterzienserordens brachte die Drei das außerordentlich interessante Doppelheft mit dem Thema Die Orden: ora et labora (7-8/1998) heraus. Von Ekkehard Meffert stammen darin zwei größere Aufsätze: Über die Entstehung und Entwicklung wichtiger Mönchsorden in Europa und zur spirituellen Bedeutung des Zisterzienserordens für die Verchristlichung Europas.

Sein von Vielen lang ersehntes, nun vorliegendes Buch hat für die Einbandgestaltung als Motiv ein Glasbild aus dem Bernhard-Zyklus im Kreuzgang des untergegangenen Zisterzienserinnen-Klosters St. Apern in Köln (um 1525). Es zeigt den hochadligen Bernhard von Clairvaux, der Handarbeit ungewohnt, vor dem Bildnis der Madonna kniend, während seine Glaubensbrüder die Ernte der Erde einbringen. Damit ist der Kern des Buchprogramms angegeben: Ora et labora – bete und arbeite – die Devise, die, von den Benediktinern kommend, auch für die Zisterzienser richtungweisend war. Ekkehard Meffert nimmt seine Leser mit durch die Geschichte des christlichen Mönchstums. Angefangen bei den Eremiten im Osten geht er ausführlich ein auf die Bewegung der westlichen, iro-schottischen Mönche, die neben der römischen Kirche ihre eigene, vom keltischen Geist inspirierte, naturverbundene Spiritualität auf den europäischen Kontinent brachten. Wer je in Irland und Schottland die Stätten ihres Wirkens besuchte, wird die besondere Stimmung des Webens von Wolken, Luft und Licht nie vergessen. Diese Stimmung wird im Buch hereingerufen durch das reichhaltige Bildmaterial, wie im Übrigen alle weiteren Kapitel mit ungeheurer Sorgfalt dokumentiert wurden.

Mit der Gründung des Augustinerordens (Augustin 354-430 n. Chr.) wird die Rhythmisierung der Zeit und die Strukturierung des Tagesablaufs zur Grundlage einer Lebensgemeinschaft von Menschen, die das Bedürfnis empfinden, sich aus dem Getriebe der Welt herauszulösen. »Die Augustinerregel wurde zur weitest verbreiteten des Abendlandes, da sie weiten Ausgestaltungsraum ließ und keine Ortsbindung vorsah. So leben nach der Regel des Hl. Augustin viele Chorherrengemeinschaften (11./12. Jahrhundert), die Kanonikerstifte der Städte und Kathedralen, der Prämonstratenserorden (gegr. 1120), der Antoniterorden (gegr. 1095), die Augustiner-Eremiten (1244), die Dominikaner (13. Jahrhundert) und vor allem die auf räumliche Beweglichkeit angewiesene Ritterorden, wie die Templer (gegr. 1128), Johanniter (gegr. 1120) und Deutschritter (gegr. 1189). Insgesamt sind es am Ende des Mittelalters 34 Ordensgemeisnschaften, die nach der Augustinerregel leben.« In einer übersichtlichen graphischen Darstellung fasst Meffert die Entwicklung der Vielfalt der Orden zusammen.

Mit den Benediktinern (Gründung durch Benediktus von Nursia auf dem Monte Cassino zwischen Rom und Neapel im Jahre 529 n. Chr.) kommt zu der Strukturierung der Zeit deutlich ein neues Element in das mönchische Gemeinschaftsleben: Die Kultivierung der Erde und dadurch die Ordnung des Raumes. Gebet, Meditation, Studium (vita contemplativa) bilden den Quellgrund für das tätige Leben (vita activa); umgekehrt gibt die tägliche Arbeit die Existenzgrundlage ab für die Klostergemeinschaft, die von nun an viel stärker an einen bestimmten Ort gebunden ist. Nach der Behandlung des Cluniazenserordens als Erneuerungsbewegung (gegr. 910 n. Chr. in Cluny/Burgund) und einem Exkurs zum Aufkommen der städtischen Bettelorden wendet sich Meffert dem zentralen Thema seines Buches zu: Der Entstehungsgeschichte der Zisterzienser als Reformbewegung (1098), die den Ausgangspunkt der Benediktiner verbindet mit dem Geist der Naturverbundenheit des westlichen Mönchstums. Eindrucksvoll wird auf die sakrale Geographie der burgundischen Gegend um Alesia, dem einstmaligen keltischen Mysterienzentrum eingegangen, das eine Art Kraftpunkt bildet für die ersten Zisterzienserklöster: Cîteaux (Cisterciens) und die vier Primarklöster La Ferté, Pontigny, Clairvaux und Morimond, die sich wie eine Perlenschnur um Alesia legen.

Die Gründergestalten – unter ihnen als die wichtigsten: Stephan Harding und Bernhard von Clairvaux, dessen Name unverbrüchlich verbunden bleiben wird mit der raschen Ausdehnung des Ordens – werden ausführlich besprochen. Wer die früher erschienenen Werke von Ekkehard Meffert über Carl Gustav Carus, Nikolaus von Kues und Mathilde Scholl kennt, wird ermessen können, mit welcher Einfühlsamkeit er auch hier auf Bernhard von Clairvaux eingeht. Dabei werden die Andeutungen Rudolf Steiners über die ungeheure Hingabe dieser großen Persönlichkeit an die geistige Welt als Verständnishilfe für seine Wirksamkeit im Zisterzienserorden, als Inspirator des Papstes, als wortgewaltiger Prediger (Aufruf zum 2. Kreuzzug!) und als Verfasser der Satzungen des Templerordens (Troyes, 1128) behandelt.

Die explosionsartige Ausdehnung des Zisterzienserordens mit Hunderten von Zisterzienserklöstern in Europa, also auch in Deutschland, wäre ohne Bernhard nicht denkbar. Nach der Beschreibung der Filiationslinien der fünf Mutterklöster in Burgund kommt Meffert zur Darstellung des Lebens in einem Zisterzienserkloster: Lage, Architektur, Tagesablauf werden anhand von vielen Beispielen (mit Photos und Skizzen) erörtert, ihre Rolle im Zusammenhang mit der entstehenden städtischen Kultur beschrieben. Keine Mühe wird gescheut, sowohl die irdischen Aspekte ihres Lebens als auch die geistigen Hintergründe ihres Wirkens aus anthroposophischer Sicht zu beleuchten. Ein solches Unterfangen dürfte einmalig sein und bleiben. Es ist Ekkehard Mefferts Lebenswerk, vollendet in seinem 70. Lebensjahr.

In seiner Einleitung spricht er von dem (unbewussten) Zug vieler Zeitgenossen, die besondere Atmosphäre und die Kraft, die den Orten des Zisterzienserwirkens heute noch innewohnen, aufzusuchen. In den kommenden Jahren werden viele Klöster ihrer Gründung vor 900 Jahren gedenken. Mit Mefferts Buch wird man gerüstet sein, wenn man einen solchen Ort, wo auch immer in Europa, besucht. Aber auch wer sich zu Hause auf dieses geistige Abenteuer einlässt, wird sich informiert wissen und erfüllt sein von der Bedeutung dieses Impulses der Durchchristung Europas, auch für die heutige Zeit und für die eigene Tätigkeit. Ora et labora: bete, als ob alles von der geistigen Welt abhinge und arbeite, als ob alles von dir abhinge.’

Het andere thema dat ik wil aanhalen is dat van de weekspreuken van Rudolf Steiner. Die kwamen het laatst op 21 november 2009 in ‘Vijfhonderd’ ter sprake. Brigitte Espenlaub schrijft onder de titel ‘Steiners Wochensprüche’ over het nieuwe boek van Martin Barkhoff, ‘Sonnensprache und Deutungsvorschläge zur Sonnensprache. Der Seelenkalender Rudolf Steiners erstmals ergänzt um die von ihm dazu entworfenen Ideenformen’, 2 Bde., Verlag der Kooperative Dürnau, Dürnau 2009, 168 Seiten, pro Band 24 EUR:

‘»Eine moderne Initiationswissenschaft zu begründen, war Rudolf Steiners zentrales Anliegen.« Martin Barkhoff ist dieser Spur in den fast hundertjährigen Wochensprüchen Rudolf Steiners nachgegangen, wie schon so mancher andere, aber auf sehr eigene Weise. Er spricht von Initiationswegen, die in ihrer Aufteilung durch die Jahreszeiten zu finden sind. Er nennt die Wochensprüche »Sonnensprache«, denn sie entsprichen der Sonnensprache im Jahreslaufs und haben ihre Entsprechung im Inneren des Menschen. Seine Seele reagiert anders auf das Frühjahr, auf den Sommer, den Herbst oder den Winter. Auch Rudolf Steiner beschreitet im Seelenkalender der Jahreszeit entsprechende Wege. Jede Jahreszeit wird aufgeteilt in dreizehn Sprüche mit einem »Krisenspruch« jeweils in der Mitte. Sie stehen sich kreuzweise gegenüber. Ein Beispiel kann das deutlich machen. Der siebte Spruch nach Ostern beginnt mit: »Mein Selbst, es drohet zu entfliehen, Vom Weltenlichte mächtig angezogen ...« Der Gegenspruch im Herbst endet damit, dass die Welt ohne den Menschen »In sich den Tod nur finden könnte.«

Mit seinen beiden Büchern zur Sonnensprache trennt Martin Barkhoff Theorie und Praxis. Das kleinere Buch, im Handtaschenformat, beschränkt sich überwiegend auf die Wochensprüche und die dazugehörigen Eurythmieformen in der Ausführung des Autors. Er teilt das Jahr auf in einen Sommerweg des Wahrnehmens und einen Winterweg des Denkens, das die äußere Welt nach innen nimmt. Da steht die Welt nicht mehr gegenüber – sie findet sich im Ich wieder. Es wächst mit der wahrgenommenen Welt zusammen.

Die Beschäftigung mit dem Seelenkalender ist für Martin Barkhoff bereits eine längere Geschichte und geht zurück auf seine frühen Erwachsenenjahre, als er etwa 21 Jahre alt war. Das war 1972. Jeden morgen ging er zu Fuß durch den Berliner Volkspark zur Universität. Gehend vertiefte er sich in die Sprüche. Eines Morgens durchfuhr ihn ein innerer Blitz. »Und so etwas wie ein geistiges Foto dieses Sichbeschäftigens mit dem Seelenkalender brannte sich in mein Bewusstsein.« Damals veranstaltete Helene Reisinger an der Berliner Eurythmieschule Sonntagsmatineen zum Seelenkalender. Diese besuchte er einige Male mit seiner späteren Frau, der Eurythmistin Ruth Barkhoff-Keil. Er erlebte die alte Dame, wie sie pädagogisch vorging. Einzelne Elemente, Farben, Formen, Worte wurden weggelassen, wiederholt, um zu zeigen, was ihr Fehlen verursachte. Mit innerem Ernst verwandelte sie die Sprüche in Mantren. Das hinterließ einen tiefen Eindruck in ihm. So schreibt er in seinem Kapitel »Arbeitsbericht«.

Einer anderen Besonderheit ging er nach. Das waren fremde Schriften- und Chiffrensysteme, die er zu entziffern und zu übersetzen versuchte. Er zitiert dazu Rudolf Steiner »In diesen Schriftsystemen offenbaren sich die eigentlichen Geheimlehren. Denn dasjenige, was in den Dingen wirklich ›verborgen‹ (okkult) ist, kann weder mit den Worten der gewöhnlichen Sprache unmittelbar ausgesprochen, noch kann es mit den gewöhnlichen Schriftsystemen aufgezeichnet werden.« Sie müssen übersetzt werden.

1917 kommt es in den Vorträgen über illustrative Kunst bei Rudolf Steiner zu einer erstaunlichen Bemerkung. »Ich würde zum Beispiel sehr gern den Inhalt meiner Philosophie der Freiheit zeichnen. Das ließe sich ganz gut machen. Nur würde man es heute (1917) nicht lesen können. Man würde es heute nicht empfinden können, weil man heute auf das Wort dressiert ist.«

Martin Barkhoff verbindet in diesen Büchern die Wochensprüche Rudolf Steiners in Worten mit den dazugehörenden Eurythmieformen, die hier auch Tanzformen oder Ideenformen genannt werden, und präsentiert sie als gezeichnete Steinersche Philosophie: »Hier haben wir den Erstling einer gezeichneten Philosophie. Möge er so viele Nachfolger finden, wie er Vorfahren hat!« Die beiden kostbaren Bücher verstehen sich als Meditationsanleitung, als Hilfestellung beim Lesen der Formen: Die Formen erzählen lassen, denn die Zeichnungen erzählen Geschichten. »Sie sind Text, der ›gelesen‹ werden soll«, der von Entwicklung, Entstehen und sich zurückbilden erzählt. Der Leser ist vor Überraschungen nicht sicher, denn hier ist vieles Neue, noch nicht Gewusste, auch Altes und neu Belebtes zu finden, was eben so ein wacher und ständig forschender Geist zu finden vermag. Am Ende seines Kapitels »Die Welt als Wahrnehmung und Denken« wird die Schwierigkeit deutlich, über etwas zu sprechen, worüber sich nicht sprechen lässt. »Worüber man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen ...« So sind hier Geschriebenes und Geschwiegenes untrennbar miteinander verbunden.’

Het is een mooi staalkaartje van wat ‘Die Drei’ de antroposofisch geïnteresseerde lezer te bieden kan hebben.

Update 21.55 uur: Ik kan hier nog iets aan toevoegen, blijkt mij nu pas. En dat gaat wonderbaarlijk genoeg via een nieuw internetkanaal van Jens R. Prochnow. Ik had het over hem op 2 januari in ‘Weblog’ en betreurde het dat er op internet al geruime tijd geen spoor meer van hem te vinden was. Dat is sinds kort veranderd; al een maand of zes geleden is hij een nieuwe webstek, zoals de Belgen zo mooi zeggen, begonnen, die de laatste twee weken heel actief bijgehouden wordt. Dan weet u dat alvast, mogelijk kom ik daar later nog op terug. Waar het me nu om gaat, is dat hij ook regelmatig de recente weekspreuk presenteert. En via deze weg vind ik dan ook een website van Martin Barkhoff over ‘Sonnensprache’, inderdaad over het thema van hiervoor in de bespreking, die pas sinds deze maand april toegankelijk is. Ook die moet ik nog nader bekijken; maar ik meld het nu vast.

zaterdag 24 april 2010

Plofkip

Nog meer landbouw en voeding. Eergisteren had ik het daar in ‘Monitor’ ook al over. Vandaag opnieuw, vooral getriggerd door de ‘Vitatas wetenswaardigheden’ die door Proef.nu elke week worden uitgebracht. Daarmee een flinke concurrent vormend voor het Odinnieuws. Maar dat lijkt me alleen maar goed, als er wordt geconcurreerd op kwaliteit en actualiteit. Leest u maar even mee. Gisteren, 23 april, was het thema ‘Kip het meest besproken stukje vlees’:

‘De kranten staan er al weken bol van. De pluimveehouders hebben door hun overvloedige gebruik van preventieve antibiotica in belangrijke mate bijgedragen aan resistente bacteriën (ESBL). Steeds meer mensen blijken bij ziekenhuisopnames besmet te zijn met resistente bacteriën, waardoor de antibiotica niet meer werken.

Het probleem van het preventieve antibioticagebruik was volgens ingewijden al een jarenlange tijdbom. Er wordt al sinds eind jaren negentig voor gewaarschuwd. De aanpak hiervan was moeilijk, want er viel tot voor kort niets te bewijzen en het goedkope stukje kip is er in hoge mate van afhankelijk. Binnen 40 dagen wordt het kuiken een kip van 2 ½ kilo die niet meer op zijn poten kan staan. Vergelijk het met een bodybuilder die anabolen gebruikt om snel veel massa spieren te kweken. De anabolen van de kip zijn de antibiotica. Het snelle groeitempo maakt de dieren bevattelijk voor ziekten en kwaaltjes. Met de preventieve antibiotica worden de infecties die gegarandeerd zouden optreden in dit systeem voorkomen. En de antibiotica bevorderen de groei.

De biologische kip is drie maal zo duur als de plofkip en dat is niet voor niets. Preventieve antibiotica zijn verboden. De biologische kippen zijn van een langzamer groeiend en sterker ras. Dankzij de ruimte in de hokken, de vrije uitloop naar buiten, het gezonde biologische voer en de circa 90 dagen waarin de kippen opgroeien voordat ze geslacht worden, is de kans op ziekte klein. Het diervriendelijke systeem is gericht op gezonde dieren. Als er toch ziekte opduikt, mag alleen op indicatie van de dierenarts antibiotica worden toegediend. Dat mag slechts eenmaal per koppel. Daardoor is de kans dat resistente bacteriën in biologische kippen zitten minimaal.

Kortom, het is niet voor niets dat de biologische kip zo’n drie keer duurder is dan de plofkip. De prijs komt uit de lengte of uit de breedte. Wie daar verder geen vragen bij stelt, vindt biologisch kip en andere biologische producten al snel veel te duur. Een beetje zuur voor de biologische landbouw en voedingsketen is dat keer op keer achteraf blijkt dat een gangbaar systeem grote nadelen heeft. De belastingbetaler moet in de meeste gevallen bijdragen aan het opruimen van de veroorzaakte schade en zo wordt de biologische keten in feite twee keer belast.’

Een prachtige vondst, de ‘plofkip’. Maar waar ik nog meer door verrast ben, is de uitstekende kwaliteit van de tekst, goed geschreven. Die mag er zijn, terwijl er niet eens bij staat wie de auteur is. En het is ook geen incidentele zaak, want elke week is het raak. Neem nu vrijdag een week geleden, toen ging het over ‘Feesten met venkel’:

‘Goed nieuws! Een van de conclusies van de jaarlijkse prijsvergelijking van het tijdschrift Biofood Magazine is dat de natuurvoedingswinkels in biologische groente en fruit 7 % goedkoper zijn dan Albert Heijn. En laat die groente en fruit nou van dezelfde tuinders komen als die in uw tas zitten. Proef vult namelijk niet alleen de Vitatassen, maar ook in de versschappen van de natuurvoedingswinkels vindt u producten van het merk Proef terug. Mede door het wekelijkse forse aantal tassen kunnen we scherp inkopen bij onze tuinders en hen een afzet garanderen voor een goede prijs. En ook de klant betaalt een goede prijs. Een kilo biologische appels kost bij de natuurvoedingswinkels gemiddeld 2,70 euro per kilo, tegen 3,55 euro bij Albert Heijn. Groot is ook het prijsverschil in tomaten, die volgens de prijsvergelijking bij de natuurvoedingswinkels anderhalve euro per kilo goedkoper zijn.

Voelt u zich geroepen dit met ons te vieren dan vindt u deze week venkel in de groentetassen. Bij feestjes horen namelijk gebak, bier en frisdranken: producten waar nogal wat lucht in zit. U weet waar dit toe kan leiden... En omdat het, ondanks het voorjaar, nog niet altijd weer is om buiten te zitten, deze week de venkelknol. Deze knol werkt namelijk uitermate goed tegen winderigheid. En mocht het feesten uit de hand lopen, ook daar weet de venkel raad mee: zij zou volgens de boeken het gezichtsvermogen verbeteren, een einde aan de hik maken en zieke mensen hun gezonde gelaatskleur teruggeven. De venkel kent overigens meer opvallende eigenschappen. Zo beschermt zij woningen waaromheen zij geteeld is tegen boze geesten. Vroeger werd het voor de deur gehangen om het huis te beschermen. In Frankrijk zwaaiden mensen de bijbehorende takken, na ze gezegend te hebben, negenmaal door het Sint Jansvuur en gebruikten ze dan als heksenwerend middel. Ook was het gebruikelijk de hoorns en de uiers van de koeien er mee in te smeren om zo betovering van de melk te voorkomen. Door venkelkruid te gebruiken zou men er jonger uit gaan zien. Venkel kon ook de liefde opwekken en werkte in deze versterkend. In de middeleeuwen was venkelthee een bekend afslankmiddel. Er zijn er tegenwoordig die beweren dat een stuk venkel in de linkerschoen teken weerhoudt van beten. Weet wat u eet!’

Dat ook de biologisch-dynamische voeding aandacht krijgt, was weer een week eerder, op 9 april, te lezen in ‘Bouillon! voor fijnproevers’:

‘In de veelheid aan culinaire tijdschriften vestigen wij deze week uw aandacht op het bijzondere tijdschrift Bouillon! Voormalig barkeeper en restaurantrecensent Will Jansen wijdt zich al weer zo’n zeven jaar met hart en ziel aan goed eten. Of beter gezegd culinaire gastronomische cultuur, want eten is cultuur.

Wie het voorwoord van Jansen in het lentenummer leest weet meteen wat voor soort eten hij voorstaat: puur lekker zonder kunstgrepen. De Wageningse wetenschappers die in naam van de duurzaamheid de nieuwe vinding van het kweekvlees omarmen, kunnen niet op zijn applaus rekenen. “Geen moment wordt er overwogen om groots energie te stoppen in een verandering van eetpatroon, van dagelijks naar eenmaal per week vlees eten,” stelt Jansen zich teweer tegen de onvermijdelijke komst van kweekvlees. Om in een moeite door over te schakelen naar een boek over de vitaliteit van voeding. “De Duitse Jürgen Strube en Peter Stolz hebben in hun laboratorium vastgesteld dat bio-dynamische appels, tomaten, wortels en lijnzaad meer vitaliteit hebben dan de op steenwol en met kunstmiddelen omhoog gestuwde varianten. Dat voelden we al op onze klompen aan (...). Het gaat om de volledige ontwikkeling van planten die zorgt voor vitaliteit.”

Wie verwacht dat Bouillon! vol moraliserende dogma’s zit over wat wel en niet goed is, heeft het mis. Het is een avontuurlijk blad dat de hele wereld over reist. In dit nummer komen culinaire belevenissen uit Cuba, Peru, Griekenland, Italië, Madrid, Berlijn, Las Vegas en natuurlijk diverse gastronomische topkeukens in Nederland aan bod. Daarnaast worden diverse boeken besproken en zijn er interviews met mensen die wat te vertellen hebben. Zoals schrijver Jonathan Foer (Everything is illuminated), die zich met zijn nieuwste boek Dieren eten op de vleesproductie stortte en meteen vegetariër is geworden. “De koelbloedige en systematische manier waarop dieren worden gefokt en geslacht vond ik het meest schokkend. In elke kippenstal had je 30.000 dieren en lag 5% daarvan dood op de vloer. De dieren worden na maximaal 40 dagen geslacht, want als ze langer leven, breken ze hun botten. Ze krijgen altijd preventief antibiotica.” Reden voor Foer om nooit meer vlees te eten. Bovendien is de vleesindustrie volgens de nieuwste cijfers van de VN verantwoordelijk voor 51% van alle broeikasgassen. “Ik hoop dat die gegevens mensen toch aan het denken zetten.”
Bouillon! zet zijn lezers zeker aan het denken zonder opdringerig te worden.
Meer informatie en abonnementen: www.bouillonmagazine.nl

Nee, ze zijn beslist niet van de straat, daar bij Proef en Vitatas. Vooruit, nog eentje, van 2 april, ‘Duurzaamheid wordt noodzaak’:

‘Een rapport van ING kondigt de derde industriële revolutie aan met de overstap naar duurzame productie. De aankondiging van deze revolutie eiste in de media al heel wat aandacht op. Met name op voedingsgebied komen grote veranderingen, zo verwacht de ING. Niet alleen dankzij het veranderende bewustzijn van de consument, maar ook omdat het economisch gewoon noodzakelijk wordt. Verwacht wordt dat het op vrij korte termijn gewoon goedkoper wordt om duurzaam te produceren, waardoor bedrijven die investeren in duurzame productie een economisch voordeel gaan krijgen boven bedrijven die dat nalaten. Factoren als toenemende schaarste op het gebied van voeding, energie en water gaan een grote rol spelen. Bedrijven die hun werkwijze aanpassen op de schaarste zullen het best presteren in de toekomst.

Interessant is dat de consument in opkomende landen veel duurzaamheidbewuster is dan de consumenten in de rijke westerse landen, waar het merendeel van de consumptie plaats vindt. In het Westen is de duurzaamheidbewuste consument met 40% nog in de minderheid, terwijl zij in de opkomende landen met 80% in de meerderheid is. Dit hangt samen met het feit dat de mensen in opkomende landen de schadelijke effecten van niet-duurzame productie direct in hun achtertuin ervaren. Deze groep zal een belangrijke invloed gaan uitoefenen, omdat zij niet in de vervuiling van ons consumptiegedrag wil leven.

De komende jaren zal de goedwillende consument overstelpt worden met producten en diensten die over elkaar heen buitelen in duurzaamheid. De overheid biedt daar voorlopig ook alle medewerking aan, want de duurzaamheidcriteria zijn nog zo zacht als boter. Wie z’n personeel laat tekenen dat ze zich lekker voelt op het werk en het energieverbruik iets terugdringt mag zich volgens de Nederlandse maatstaven al duurzaam noemen. Toegegeven, je moet ergens beginnen, maar er is in voedingsland dringend behoefte aan een multifunctionele meetlat, die de werkelijke duurzaamheidprestatie weergeeft en zich ook vertaalt in belastingvoordeel, zoals in de auto-industrie.

De komende jaren zal biologische landbouw en voeding zich gaan manifesteren als de meest multifunctionele duurzaamheidoplossing. Niet alleen beperking van CO2 via minder energieverbruik, groene energie en regionale productie, maar ook gezond, diervriendelijk, biodivers, minder waterverbruik en fair. Met de kostenstijging van niet-duurzame productiemiddelen en fiscale druk op vervuilende productie kan het inderdaad veel sneller gaan de komende jaren.’

Een geduchte concurrent voor Odin, schreef ik al. Kijkt u eens op de website van Udea, waar op de homepage een filmpje van bijna zes minuten staat, hoe men daar bij dat groothandelsbedrijf voor biologische waar in de Benelux te werk gaat. Op 23 maart ging ik in ‘Biosfeer’ nog uitgebreid in op dit bedrijf; maar dit bijzonder goed gemaakte filmpje toont veel ervan in één keer. – Als uitsmijter vandaag een bericht van de website van Eosta. Die meldt dat ‘Nature & More tuinder Rob van Paassen behaalt Demeter certificaat’:

‘Biologisch tuinder Rob van Paassen zet de “overtreffende stap”: vanaf nu zijn de producten van zijn bedrijf niet meer “gewoon biologisch”, maar is er veel meer aan de hand. Met de Demeter certificering én de Nature & More status laat het familiebedrijf zien dat juist kleine telers goed in staat zijn de grootse kwaliteit te leveren die topkoks en consumenten op zoek naar avontuur graag op tafel zetten.

De biologisch-dynamische teelt gaat uit van samenhang tussen alle delen van de bedrijfsvoering en biedt de kans daar een uniek en kwalitatief hoogstaand product mee neer te zetten. Het oude gemengde bedrijf met vee, akkerbouw, tuinbouw en fruit kende een gesloten kringloop met eigen dierenvoer en mest. “Ik combineer die aanpak met de moderne duurzaamheid die Nature & More voorstaat”, aldus van Paassen, die steeds op zoek is naar vernieuwingen om het groentebedrijf, dat zijn vader ooit begon, verder te ontwikkelen.
Die “moderne duurzaamheid” houdt in dat het bedrijf dan wel niet meer zelfvoorzienend is –dat lukt niet op deze kleine oppervlakte – maar wel op die manier kan werken door bijvoorbeeld afgekeurd product als voer te leveren aan een biologisch melkveebedrijf in de buurt dat hem de broodnodige stalmest levert, die na compostering weer de basis is voor zijn uiterst groeizame tuinbouwgrond. Compost is in de biologisch-dynamische landbouw de voeding van de bodem en een verbindend element waarmee het mogelijk wordt alle krachten van de natuur te bundelen met een uniek eindproduct als resultaat.

Al 80 jaar werken biologisch-dynamische bedrijven volgens deze principes en het bedrijf van van Paassen ziet nu de vakkundige aanpak van vader en zoon bekroond met het keurmerk Demeter. Op de site natureandmore.com zijn alle details te lezen na het ingeven van code 183 en wie de “Sustainability flower” (duurzaamheidsbloem) aanklikt, kan alle details lezen over de duurzaamheidsprestaties van het bedrijf. Dat de bijzondere tomatenrassen, de komkommers en paprika’s uit Oude Leede fantastisch smaken zult u voor nu even van ons moeten aannemen.’

vrijdag 23 april 2010

Goetheanist

Wilfried Nauta van AntroVista meldt vandaag dat Dick van Romunde gisteren op 96-jarige leeftijd is overleden. Hij geeft een paar links naar boeken van hem en onthult meteen dat een tekst op de website van AntroVista, Het streven naar de overbrugging van de kloof tussen natuurwetenschap en religie’, in 2007 anoniem gepubliceerd, ook van Van Romunde is. Deze gaat daarin uit van het beroemde boek van Eduard Jan Dijksterhuis, ‘De mechanisering van het wereldbeeld’, en stelt daar een ‘spiritualisering van het wereldbeeld’ tegenover.

Twee jaar geleden verscheen de tweede herziene druk van ‘Planten waarnemen. Over de invloed van elementenwezens op het leven van de planten’ van Dick van Romunde (oorspronkelijk uit 1988):

‘Tegenwoordig zijn steeds meer mensen ervan overtuigd, dat we niet meer op dezelfde wijze met de natuur kunnen omgaan als we dat in de afgelopen decennia hebben gedaan. Bij deze groeiende zorg en aandacht voor de ecologische aspecten van onze samenleving, worden slechts sporadisch geluiden gehoord ten aanzien van de onzichtbare wezens die in de natuur werkzaam zijn. Want ondanks het feit dat iedereen in onze cultuur verhalen over kabouters, elfen en andere natuurwezens kent, bestaat er over het algemeen weinig begrip voor de realiteiten die zich achter deze beelden verbergen. Toch zijn er aanwijzingen in de natuur te vinden dat deze wezens er wel degelijk zijn. De fenomenologisch natuurkundige ir. R. van Romunde toont in dit boek een waarnemingsweg binnen het plantenrijk, waardoor het mogelijk wordt de werking van de verschillende natuurwezens te ervaren; wezens die hij elementenwezens noemt, aangezien zij in verbinding staan met de vier elementen aarde, water, lucht en vuur.’

Heel direct kun je Dick van Romunde leren kennen dankzij een interview dat Bas Pedroli met hem had voor de Nieuwsbrief 13 van de Stichting Rudolf Steiner Vertalingen van najaar 2002, op de bladzijden 5 tot en met 7. Dat gebeurde naar aanleiding van het verschijnen van een nieuwe vertaling van een serie voordrachten van Rudolf Steiner, Voorbij de grenzen van de natuurwetenschap, waarvoor Van Romunde het nawoord had geschreven. Als titel stond boven dit interview: ‘Vraaggesprek met Dick van Romunde. De innerlijke scholingsweg van de wetenschapper. Over beelden en gestiek, imaginatie en inspiratie’. Bas Pedroli schreef inmiddels acht jaar geleden het volgende over zijn ontmoeting met hem:

Een week vóór het interview krijg ik nog een kaartje van Dick van Romunde, zijn handschrift niet zo vast meer, maar de aanwijzingen voor de heenreis des te duidelijker. Hij staat me dan ook opgewekt op te wachten als ik uit de trein stap. We hebben onze vakantiewederwaardigheden al uitgewisseld als we zijn straat inrijden; ondanks zijn bijna zesentachtig jaren met grote zekerheid. Na een kopje koffie samen met zijn vrouw, wijden we ons aan de cyclus Voorbij de grenzen van de natuurwetenschap.

Je hebt een prachtig en bemoedigend nawoord geschreven bij de cyclus, waar duidelijk uit blijkt hoe vertrouwd je met deze materie bent. Je hebt ook cursussen gegeven over deze cyclus?*

Het is zo dat ik het initiatief heb genomen om op vier plaatsen in Nederland een weekendcursus te organiseren. We waren daarbij altijd met zijn vieren: een specialist in De filosofie van de vrijheid, iemand die ons hielp met tekenen en schilderen en een euritmiste, om ons binnen te leiden in de gebarentaal. Ik verzorgde dan vooral de fenomenologische kant. Dat zijn de twee kanten die Rudolf Steiner aangeeft: De filosofie van de vrijheid bestuderen en de goetheanistische fenomenologie beoefenen. We hebben dat op planten en dieren geoefend. En uit die vier cursussen zijn drie kleinere groepjes van vijf à zes mensen ontstaan die nog steeds enkele keren per jaar bij elkaar komen om aan deze twee aspecten te werken. Ik doe bij alle groepjes gewoon mee, uitdrukkelijk als deelnemer. De inleidingen houden meestal anderen. De cyclus Voorbij de grenzen van de natuurwetenschap is eigenlijk heel toegankelijk. Er wordt niet gesproken over hiërarchieën of vroegere ontwikkelingsfasen van de aarde, maar over het denken en alledaagse fenomenen. Wat dat betreft sluit hij heel goed aan bij de vroege werken van Steiner.

Is dat een voordeel om ermee te kunnen werken met mensen?

De cyclus is ook bedoeld voor mensen die zich wetenschappelijk hebben geschoold en daardoor minder gemakkelijk toegang hebben tot de wereld die beschreven wordt in De wetenschap van de geheimen der ziel. De aandacht is vooral gericht op de intensieve waarneming, waarbij het denken tot zwijgen wordt gebracht, het ‘bezwijgende’ inleven zoals Willem Zeylmans van Emmichoven (de eerste voorzitter van de Antroposofische Vereniging in Nederland, red.) dat noemde. Anderzijds is het de opgave om aan het verstandsdenken het inlevende, levende denken toe te voegen. Daar is veel meer wilskracht voor nodig dan voor het twee-maal-twee-is-vier-denken. Hiertoe is ook een metamorfose van het gevoelsleven nodig, dat, los van sympathieën en antipathieën, tot een veel omvattender vorm van liefde, ‘Liebe geistiger Art’ moet komen. De andere weg die Rudolf Steiner beschreef om tot kennis van de geestelijke wereld te komen, in De weg tot inzicht in hogere werelden, via het oefenen van het willen, denken en voelen, is er voor iedereen, maar voor veel wetenschappers is die wat moeilijker toegankelijk, zoals dat ook in de achtste voordracht van deze cyclus wordt beschreven.

Is dit dan een meer intellectuele weg?

De meeste wetenschappers ondergaan inderdaad een vooral intellectuele scholing. Deze cyclus helpt om juist dat uitsluitend intellectuele denken te doorbreken. De voordrachten werden gehouden tijdens de eerste ‘Hogeschoolcursus’, die in het eerste, nog niet geheel voltooide Goetheanum werd gegeven. Er waren ook veel andere docenten – deels hoogleraren – en Steiner heeft later wel gezegd dat veel van hun colleges nog te zeer vanuit het intellect gedacht waren en eigenlijk nog niet pasten bij de atmosfeer van het nieuwe gebouw. In wezen gaat het in deze cyclus niet om natuurwetenschap maar om algemeen menskundige principes. Deze worden ingezet om het verstandelijke denken, dat in het dominante natuurwetenschappelijke wereldbeeld van de tweede helft van de negentiende eeuw zo op de voorgrond was getreden, tot een levend denken om te vormen. Zelfs in de analyse van de verschillen tussen de evangeliën bijvoorbeeld werd in die tijd uitsluitend uitgegaan van de letter van de tekst, op een verstandelijke manier; al het andere denken werd als dilettantisme afgedaan. Een dergelijk verstandsdenken tot een inlevend denken om te vormen is een moeizame weg. Ik heb ervaren hoe serieus sommige mensen deze opgave nemen, bijvoorbeeld in de studie van De filosofie van de vrijheid. Willem Zeylmans ging ervan uit dat als je die in je scholing wilt opnemen, je hem in je leven minstens veertien maal moet hebben doorgewerkt. Ik heb gemerkt hoe waar dat is. Ik ben inmiddels aan de twintigste keer toe, en ik heb hem nog steeds niet geheel doordrongen.

Wat mis je dan als je de methode van De weg tot inzicht in hogere werelden volgt?

Het een staat het ander natuurlijk niet in de weg. Wetenschappers zitten alleen vaak zó vast in hun wetenschappelijk, verstandelijk denken dat ze daar alleen via de scholingsweg van het denken weer uit kunnen komen. Maar ook mensen die deze weg niet gaan, kunnen elementen van deze weg tegenkomen als ze onbevangen en met bewondering tegenover hun natuurwaarnemingen staan. Steiner benadrukt ook hier bijvoorbeeld de rol van de kunst, als een veredelde ‘Nachahmungstrieb’ (Goethe), een vermogen tot bewuste nabootsing van het waargenomene. Vergelijk het met de beschrijving door Guido Gezelle van het insectenleven op een vennetje; hij beschrijft daar eigenlijk iets wat je natuurwezens zou kunnen noemen. Als je die kunstzinnige inslag voelt werken in jezelf, voel je de werking van de gebarentaal. Steiner licht dat toe aan de hand van de zich openende bloemenpracht van een wei met pinksterbloemen, hetgeen een beeld geeft van het gedachteleven van de apostelen zoals dat zich opende voor de geestelijke wereld tijdens hun Pinksterbijeenkomst. Dan zit je dicht bij de elementenwezens – dat zijn gebarenwezens, ze helpen om de gebarentaal, de gestiek van de natuur te zien. Als je intensief aan de wortels van de planten denkt, dan denk je – althans zo vermoed ik – in de gebarentaal van wat gnomen genoemd kunnen worden. Ik heb tweemaal in mijn leven dergelijke wezens bij toeval waargenomen, maar ik kan ze niet schouwen. Of die wezens de gebaren in de natuur bepalen of dat zij daar een uitdrukking van zijn, dat zou ik niet direct kunnen zeggen. Maar ze helpen zeker om je te openen voor het wezenlijke in de natuur.

Steiner spreekt bij de fenomenologische weg over het symboliseren, nadat uit het waargenomene een beeld is ontstaan. Hoe doe je dat?

Ik beschouw zelf de woorden symbool en geste als heel dicht bij elkaar staand. Wanneer je een symbool te hulp roept, dan moet in mijn ogen de geste ervan overeenkomen met de geste van hetgeen waarmee je bezig bent. Rudolf Steiner gebruikt bij het genoemde voorbeeld van de apostelen en de pinksterweide uitdrukkelijk het woord symboliek. Het gaat er dus niet om associatief het eerste het beste beeld te nemen dat je erbij te binnen schiet.

Dat symboliseren is een bijna mystiek moment op de weg van imaginatie naar inspiratie?

Dit symboliseren moet je ook oefenen. Hierbij is de vraag wanneer het aanschouwen overgaat in het aanhoren. Waar een gebaar je iets zeggen kan, gaat aanschouwing over in ‘aanhoring’, dat is een inspiratieve stap. Guido Gezelle zegt: ‘als de ziele luistert spreekt het al een taal dat leeft’. Je zou menen dat de hele natuur vol is van beelden, dat dit een imaginatieve wereld is. Maar Rudolf Steiner geeft aan dat de goetheanistische waarneming uiteindelijk gericht is op inspiratie, en dat de weg van zelfkennis die je gaat tijdens de studie van De filosofie van de vrijheid zich op imaginatie richt. Ik heb voor het schrijven van het nawoord bij de cyclus de voordrachten eerst intensief opnieuw bestudeerd naar aanleiding van deze vraag naar de verhouding tussen imaginatie en inspiratie. Imaginatie is bijvoorbeeld ook aan de orde in de ‘klasse-uren’ (esoterische scholingsbijeenkomsten, red.), waar je de geweldige beelden die in het eigen innerlijk verborgen zijn, tot bewustzijn brengt. Als je op grond daarvan vervolgens met behulp van De filosofie van de vrijheid sterk genoeg wordt om het denken uit te schakelen tijdens het waarnemen, roept dat een vermogen op tot bewuste ‘Nachahmung’, dan gaan de beelden je wat zeggen. Dan kan de hemel als het ware met muzikaal geweld openscheuren. Ik ben tot het inzicht gekomen dat het bij de weg naar binnen niet alleen om imaginatie gaat en bij de weg naar buiten om inspiratie, maar dat imaginatie en inspiratie elkaar voortdurend omspelen en elkaar verder brengen; ze zijn als het ware verweven. Het goddelijke zit immers in de mens en niet erbuiten. Rudolf Steiner geeft een mooie verhandeling over deze monistische denkwijze in De christelijke inwijding en de mysteriën van de oudheid, in het laatste deel van het hoofdstuk over ‘mysteriën en mysteriewijsheid’. In de natuur is het goddelijke weliswaar uitgegoten, daar rust het goddelijke, maar in de mens leeft het goddelijke. De opgave aan de mens is om de ziel te laten bevruchten door het rustende goddelijke in de natuur, zodat in hemzelf het levende goddelijke verlost kan worden.

Hoe zie jij de toekomst, gegeven de dominantie die het materialistisch denken nog steeds heeft in onze wereld?

Op de iets langere termijn ben ik toch optimistisch. Het materialistisch wereldbeeld heeft weliswaar voorrang aan de universiteiten en in de pers, maar er is ook een onderstroom, die steeds sterker aan het worden is en uiteindelijk sterker zal blijken. Daarom was ik ook zo blij met de woorden van Rupert Sheldrake in zijn boek De wedergeboorte van de natuur: we leven in een tijd dat er een worsteling gaande is tussen de gebruikelijke en de nieuwe vormen in de wetenschap. De gebruikelijke vorm verzet zich met hand en tand, de conservatieve krachten uiten zich steeds feller, maar ze zullen tenslotte toch het loodje leggen. De nieuwe tijd is niet meer tegen te houden. Ook de oprechte bewondering van gewone mensen voor de natuur, zoals die van een boswachter voor een veldbiesje, die ik beschrijf in mijn nawoord, geeft mij moed.

De invloeden die internet en genetische manipulatie uitoefenen op de wereld, vanuit dat materialistische wereldbeeld, ook die invloeden zijn niet tegen te houden. Zullen we wel sterk genoeg zijn om die moeizame weg om een levend denken te ontwikkelen, daar effectief tegenover te stellen?

Wat doen menselijke gedachtekrachten? Er is een uitermate groot verschil tussen het verstandelijke denken en het levende denken. Het verstandelijke denken is dood, is een ‘Leichnam’. Ik zet een nul bij de levenskracht van het verstandelijk denken. Het verstandelijk denken van een miljoen denkers tezamen heeft dan nog steeds een levenskracht van nul. Onze denkkrachten hebben een bescheiden levenskracht, maar wel meer dan nul. De gezamenlijke denkkracht van antroposofen en vele anderen die een spirituele ontwikkelingsweg proberen te gaan, is zeer aanzienlijk. Bovendien, bij een volgende incarnatie kan het beeld van de wereld er totaal anders uitzien. Ook nu is het al inspirerend om te zien wat mensen die een innerlijke ontwikkelingsweg gingen, kunnen brengen. En al gaan we nu door een diep dal, deze mensen zullen zich in een volgende incarnatie sterk in positieve zin doen gelden, daar ben ik van overtuigd.

* Dick van Romunde schreef eerder een vrije weergave van de cyclus: Grenzen van het natuurwetenschappelijk inzicht. De scholingsweg die tot het doorbreken van die grenzen voert, Louis Bolk Instituut, Driebergen, 1992

Dit bewuste boek, Voorbij de grenzen van de natuurwetenschap, is via Google Books in te zien. (Hetzelfde geldt trouwens ook voor het eerder genoemde Planten waarnemen. Over de invloed van elementenwezens op het leven van de planten’.) Het nawoord van Dick van Romunde is op de website van de Rudolf Steiner Vertalingen te downloaden. Ook bij een ander boek van Rudolf Steiner heeft Van Romunde een nawoord geschreven, namelijk bij de door Pentagon in 2005 uitgegeven voordrachten ‘De mens als klankharmonie van het scheppende wereldwoord. Over de samenhang van mens, natuurwezens en kosmos’:

‘Natuurwezens: hoe werken gnomen, nimfen, elfen en vuurwezens in mens en plant? Basale voordrachten over de elementaire wereld. Met o.a. de mens als samenvatting van adelaar, leeuw en stier; de wereld van insekten, vlinders, vogels, reptielen en vissen; de oorzaak van ziekten; het oergenezingsproces; melkvoeding en honing; pedagogische kunst.’

Dit betreft een geheel herziene herdruk van 339 pagina’s van een eerdere vertaling uit 1970, van voordrachten die Steiner in oktober en november 1923 in Dornach hield. In 2000 verscheen bij het Louis Bolk Instituut het 160 pagina’s tellende ‘Over vormende krachten in de plantenwereld’. Hierover schreef Han de Vries een bespreking in Motief nr. 30 van mei 2000, dat op de website Goethean science’, oftwel ‘Goetheaanse natuurwetenschap, goetheanistische fenomenologie’, is te vinden:

‘Johann Wolfgang Goethe (1749-1832) was niet alleen dichter maar ook natuurwetenschapper. Vele jaren van zijn lange leven heeft hij besteed aan de studie van kleuren, planten, dieren, gesteenten, wolken en andere natuurverschijnselen.’

Han de Vries schreef destijds:

‘Dit bijzondere boek is één grote stimulans om te kijken, te kijken en nogmaals te kijken om uiteindelijk te kunnen zien en wellicht te kunnen ervaren. In zorgvuldige en behoedzaam geformuleerde beschrijvingen deelt Dick van Romunde ons mee wat hij waargenomen heeft aan de vormen van de stengelbladeren, de kelken en omwindsels en de bloembladeren van een groot aantal, voornamelijk Nederlandse, planten. Beginnend bij de relatief eenvoudige parallelnervige stengelbladeren zoals van de tulp bijvoorbeeld, en de “straalnervige” en veernervige bladeren, worden vervolgens de kelkbladeren en tenslotte het vormenspel van de meerzijdig en tweezijdig symmetrische bloemen beschreven. Zeer behulpzaam voor de lezer/kijker zijn de fraaie, natuurgetrouwe plantentekeningen getekend door Elly van Harderveld, die perfect aansluiten op de tekst.

Al lezend en kijkend rees bij mij de vraag hoe woorden, deze zorgvuldig gekozen woorden, je in staat stellen om dingen te gaan zien, die je voorheen niet zag, terwijl ik toch echt wel keek. Ik heb vroeger ooit een floracursus gedaan, dus de meeste planten zijn me wel bekend. Maar als dit boekje een ding duidelijk maakt, dan is het wel dat “bekend zijn met” iets anders is dan “werkelijk kennen”. Ken ik de dovenetel als ik weet hoe die heet en tot welke familie hij behoort, omdat ik ooit geleerd heb dat lipbloemigen een vierkante stengel hebben en de bladeren kruislings staan? Of leer je een plant pas echt kennen als je zijn vormverwantschap met andere planten ontdekt door een uiterst zorgvuldige waarneming, die zo intensief kan worden dat, hoewel planten zelf maar statische wezens zijn, je in je geest de dynamiek van de metamorfose kan ervaren, en wellicht zelfs ook de krachten die hieraan ten grondslag liggen?

“Dit werkje”, schrijft Dick van Romunde, “wil gezien worden als een eerste, voorzichtig aftastende verkenning mijnerzijds van het gebied van de vormende krachten, die in de plantenwereld werkzaam zijn.” Om de gestiek of gebarentaal van de planten, die de uitdrukking vormt van deze vormende krachten, te kunnen beleven is de ontwikkeling nodig van wat Goethe noemde: “Der Kunst- und Nachahmungstrieb”, vrij vertaald: de aanleg tot kunstzinnige nabootsing. Voorwaarde hiertoe is een onbevangen en exact waarnemen. De exacte denker Van Romunde, die eerder delen van de moderne natuurkunde van een fenomenologische grondslag heeft voorzien (in zijn tweedelig “Materie en straling in ruimte en tijd”), is in dit boek meer dan ooit in de voetsporen van Goethe getreden. Deze fenomenologische studie, die de inmiddels 83-jarige auteur voor zichzelf als een “eindwerkstuk” beschouwt, zal hopelijk voor velen het begin kunnen zijn van een fenomenologische scholingsweg.’

Van Romunde zelf schreef in de inleiding onder meer:

‘In zijn beschouwing van het plantenrijk, waarvan Goethe de resultaten heeft weergegeven in het werk “Die Metamorphose der Pflanzen” neemt de kunst inderdaad een vooraanstaande plaats in; het gehele werk is ermee doortrokken. Zijn benadering onderscheidt zich van degene, die gebruikelijk was – en nog steeds is – in de natuurwetenschap daardoor, dat hij een zeer sterk “inlevende” denktrant hanteerde. Deze was gefundeerd op een vorm van waarnemen, die tot de innerlijke nabootsing van het object leidt. Hij benoemde deze manier van waarnemen als een, die berust op een gave: “Der Kunst- und Nachahmungstrieb” (vrij vertaald: “de aanleg tot kunstzinnige nabootsing”). Ieder mens kan deze aanleg tot een gave versterken door tijdens het aandachtige waarnemen het oordelende verstandelijke denken tot zwijgen te brengen, waardoor de werking van de waarneming op zijn organisme veel sterker wordt en er tenslotte toe leidt, dat de innerlijke nabootsing in het bewustzijn treedt. Op grond van een dusdanig waarnemen ontstaat een veel helderder en sprekender herinneringsbeeld als voorstelling. Wordt nu deze “geïntensiveerde” voorstelling herhaaldelijk – onder uitsluiting van alle andere voorstellingen – in het bewustzijn geplaatst, dan herhaalt zich ook de innerlijke nabootsing. Dit leidt er na kortere of langere tijd toe, dat de “gestiek”, de gebarentaal van het waargenomene – van het stengelblad, van de bloem – in het bewustzijn treedt.

Langs deze weg ontving Goethe de indruk, dat hij als het ware een “gesprek” met de planten kon voeren met behulp van de gebarentaal. Hij sprak van een “offenbares Geheimnis”, een openbaar geheim: voor degene, die deze taal nog niet kent bewaart de plantenwereld zijn geheim, maar dit is in wezen openbaar omdat iedereen die taal kan leren kennen. Evenals de toneelspeler zich bekwaamt in de taal van de menselijke gestiek, verwerft de goetheanist het vermogen de gebarentaal van de natuurverschijnselen te verstaan.’

Een goetheanist in hart en nieren, dat was Dick van Romunde.

Labels

Over mij

Mijn foto
(Hilversum, 1960) – – Vanaf 2016 hoofdredacteur van ‘Motief, antroposofie in Nederland’, uitgave van de Antroposofische Vereniging in Nederland (redacteur 1999-2005 en 2014-2015) – – Vanaf 2016 redacteur van Antroposofie Magazine – – Vanaf 2007 redacteur van de Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, die de Werken en voordrachten van Rudolf Steiner in het Nederlands uitgeeft – – 2012-2014 bestuurslid van de Antroposofische Vereniging in Nederland – – 2009-2013 redacteur van ‘De Digitale Verbreding’, het door de Nederlandse Vereniging van Antroposofische Zorgaanbieders (NVAZ) uitgegeven online tijdschrift – – 2010-2012 lid hoofdredactie van ‘Stroom’, het kwartaaltijdschrift van Antroposana, de landelijke patiëntenvereniging voor antroposofische gezondheidszorg – – 1995-2006 redacteur van het ‘Tijdschrift voor Antroposofische Geneeskunst’ – – 1989-2001 redacteur van ‘de Sampo’, het tijdschrift voor heilpedagogie en sociaaltherapie, uitgegeven door het Heilpedagogisch Verbond

Mijn Facebookpagina

Translate

Volgers

Totaal aantal pageviews vanaf juni 2009

Populairste berichten van de afgelopen maand

Blogarchief

Verwante en aan te raden blogs en websites

Zoeken in deze weblog

Laatste reacties

Get this Recent Comments Widget
End of code

Gezamenlijke antroposofische agenda (in samenwerking met AntroVista)