Bedoeld is: antroposofie in de media. Maar ook: in de persbak van de wijngaard, met voeten getreden. Want antroposofie verwacht uitgewrongen te worden om tot haar werkelijke vrucht door te dringen. Deze weblog proeft de in de media verschijnende antroposofie op haar, veelal heerlijke, smaak, maar laat problemen en controverses niet onbesproken.

maandag 10 januari 2011

Examen


Een stuk geschiedenis vandaag. Maar geen leuke geschiedenis. Het is die verdomde oorlog, die altijd weer opspeelt. Ik bedoel de Tweede Wereldoorlog (1939-1945). Zaterdag bracht het ANP dit nieuws, ‘Bonn kende schuilplaats Eichmann al in 1952’:
‘De West-Duitse geheime dienst wist al in 1952 dat nazibeul Adolf Eichmann zich schuilhield in Argentinië.  Dit blijkt uit tot nu toe geheime documenten waarin de Duitse krant Bild inzage heeft gekregen door bij de rechter een beroep te doen op de wet inzake openbaarheid van bestuur.

Eichmann werd pas in 1960 opgespoord en ontvoerd door de Israëlische geheime dienst. Hij werd in Israël berecht en ter dood veroordeeld voor de sleutelrol die hij speelde bij de organisatie van de moord op 6 miljoen Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Het proces tegen Eichmann trok internationaal veel aandacht, en er zijn tal van boeken over geschreven, zoals De banaliteit van het kwaad van Hannah Arendt en De zaak 40/61 van Harry Mulisch.

Nazimonster
“Het nazimonster had veel eerder kunnen worden gepakt”, aldus Bild zaterdag. Tot nu toe was bekend dat de West-Duitse geheime dienst BND de informatie over de schuilplaats van Eichmann in 1958 gaf aan de CIA. De Amerikaanse geheime dienst deed daar toen niets mee.

De Amerikaanse bezettingsmacht in West-Duitsland nam na de Tweede Wereldoorlog het initiatief tot de opbouw van een West-Duitse geheime dienst. Die werd gerecruteerd uit voormalige medewerkers van FHO, de inlichtingendienst van dictator Adolf Hitler die het Rode Leger van de Sovjet-Unie bespioneerde.

FHO
De voormalige FHO’ers werden in Washington nuttig gevonden in de Koude Oorlog tegen het communisme. De nieuwe West-Duitse geheime dienst, eerst Organisation Gehlen en later Bundesnachrichtendienst (BND) geheten, recruteerde tal van voormalige leden van naziorganisaties als NSDAP, SS, SD en Gestapo.’
In Trouw volgt de gelouterde en door de wol geverfde verslaggever Wim Boevink al meer dan een jaar op bijna dagelijkse basis het proces tegen Demjanjuk in München. Trouw is van origine een verzetskrant uit de oorlog en wil graag een van de laatste processen tegen een oorlogsmisdadiger op de voet volgen, zoals Boevink enkele dagen voor Kerstmis beschreef in ‘Deze krant is mesjogge’:
‘In geen krant ter wereld is zoveel over het lopende proces tegen Ivan Demjanjuk geschreven als in de krant die u nu in handen heeft. Meer dan een jaar lang is iedere zittingsdag in deze krant verslagen, ook als er nauwelijks iets leek te gebeuren. Er waren altijd wel een paar lezers te vinden die ook dat wilden lezen. Je zou zeggen: zo’n krant is mesjogge. En misschien zijn lezers ook.

Op de laatste zittingsdag van het kalenderjaar 2010 zou ik dat niet eens kunnen bestrijden. Naast me was de correspondent van The Independent aangeschoven, die voor het eerste sinds de beginweken van het proces weer eens een kijkje kwam nemen.

We zaten opnieuw in de kleine zaal, de hele procesfamilie.

De rechtbank, met zijn drie rechters, drie lekenrechters en een reserverechter.

De griffier, de officier van justitie, de zeven advocaten van de medeaanklagers. De aangeklaagde (op bed) en zijn twee verdedigers.

De tolk, de gerechtsarts en twee ambulancebroeders, de drie agenten van de beveiliging.

En tot slot wij van de publieke tribune: een Italiaan die ijverig berichten maakt voor het persbureau AP, een medewerker van de Beierse radio, een historicus die werkt voor een Amerikaanse hoogleraar in de rechten, de Oekraïense echtgenote van de verdediger, de oudere heer die rapporteert aan een revisionistische Germaanse website, en de verslaggever van dat Nederlandse ochtendblad dat mesjogge is.

Dat is de familie. Ongeveer dertig mensen.

De correspondent van The Independent zag het een tijdje aan, die bijeenkomst van elkaar toeknikkende bekenden, hoorde de hele ochtend voorlezen uit een Israëlisch vonnis van zeventien jaar geleden en vernam dat de aangeklaagde via de echtgenote van de verdediger een cake in ontvangst mocht nemen. De correspondent schudde het hoofd en zei: dit is een farce.

En omdat ik mesjogge was zei ik: “je hebt gelijk”, maar wist dat hij ongelijk had, ongelijk moest hebben, het ging wel degelijk over iets wezenlijks, maar ik kon niet meer uitleggen wat het was, want zojuist had verdediger Busch weer eens drie bezwaarschriften ingediend en onmiddellijke opheffing van het arrest van zijn cliënt geëist omdat de rechtbank “de historische waarheid” geweld aan deed door niet te erkennen dat Demjanjuk in Israël zowel voor Treblinka als voor Sobibor veroordeeld was geweest – en weer vrijgesproken – en dat hier in München dus een dubbele vervolging werd bedreven: een schandaal.

Die historische waarheid, daarmee schermt de verdediger graag, die heft hij als in een monstrans boven zijn hoofd, maar het is een waarheid waar alleen hij patent op lijkt te hebben.

De waarheid vinden, gaat het daar niet over in een eerlijk proces? Het pad ernaartoe is bedolven geraakt onder stapels papier, het regent bezwaarschriften, en de aangeklaagde hult zich in stilzwijgen. We dolen in een omgevallen archief, een rare familie, het lijkt wel een farce, maar eronder liggen duizenden doden.’
Nieuwe feiten komen er momenteel ook boven water over Klaus Barbie. En het is niemand minder dan Michael Eggert van de nieuwe ‘Egoisten’-weblog die daar exclusief over bericht. Gisteren had hij ‘Ein Interview mit Peter Hammerschmidt zu Klaus Barbie, dem “Schlächter von Lyon”’:
‘Peter Hammerschmidt legt den Egoisten neue Informationen zu Klaus Barbie vor, die er bei Recherchen beim BND gewonnen hat. Weitere Einzelheiten dazu (und weitere Blogeinträge zum Thema, die bereits publiziert worden sind), bei den alten Egoisten, dem “Egoblog”. Zum Hintergrund hier noch ein Beitrag aus dem SPIEGEL und der Eintrag bei Wikipedia.’
Het zou Nederlanders, behalve vanwege het algemene belang, extra kunnen interesseren omdat Barbie ook twee jaar in Amsterdam heeft huisgehouden, zoals Wikipedia bericht:
‘Van juni 1940 tot begin 1942 was Barbie werkzaam bij de SD in Amsterdam, waar hij deel had aan acties gericht tegen Joodse Nederlanders en immigranten uit Duitsland.

Vanaf november 1942 nam hij de leiding over van de Gestapo in de Franse stad Lyon. Zijn activiteiten aldaar leverden hem de bijnaam “slachter van Lyon” op. Zo is Barbie verantwoordelijk voor de dood op Jean Moulin, die hij eigenhandig martelde. Ook zette hij 44 Joodse kinderen uit het weeshuis in Izieu op transport naar Auschwitz. Uiteindelijk zouden 43 kinderen omkomen – alleen León Reifmann kon ontsnappen en zich verstoppen. Barbie wordt er van verdacht vierduizend personen te hebben gedood. Kort voor het einde van de oorlog keerde hij terug naar Duitsland.

In 1947 werd hij in Frankrijk bij verstek ter dood veroordeeld. Van dat jaar tot 1951 werkte hij voor de Amerikaanse Counter Intelligence Corps (CIC) in Duitsland tegen de communisten, waarna hij met hulp van het CIC in 1951 naar Bolivia emigreerde en in de hoofdstad La Paz ging wonen onder de naam Klaus Altmann en tussen 1964 en 1982 diverse militaire dictators bijstond als “ondervragingsspecialist”. In 1972 werd hij daar opgespoord door de nazi-jagers Serge en Beate Klarsfeld. Hij werd uiteindelijk pas in 1983 uitgeleverd aan Frankrijk en in 1987 volgde zijn proces (...)

Klaus Barbie werd tot levenslang veroordeeld en overleed in 1991 op 77-jarige leeftijd aan leukemie.’
Op 4 augustus 2010 introduceerde Eggert de kersverse historicus Peter Hammerschmidt in ‘Klaus Barbie, neue historische Forschungen’:
‘Nun arbeitet Peter Hammerschmidt in seiner Examensarbeit am Thema “Der Schlächter von Lyon“ im Sold der USA – Über die Beziehungen zwischen Klaus Barbie und dem amerikanischen Geheimdienst” und schreibt in einem Expose:

“Klaus Barbie, der sich ab November 1942 in seiner Rolle als Gestapo-Chef im besetzten Frankreich und als Leiter der IV. Sektion der Sicherheitspolizei und des SD einen Namen als ‘Schlächter von Lyon’ machte, wurde nach Kriegsende, 1952, von der französischen Regierung in Abwesenheit zum Tode verurteilt. Bereits 5 Jahre zuvor, als der ‘Eiserne Vorhang’ über Europa niederging, war Barbie zum Agenten des US-amerikanischen Geheimdienst (CIC) geworden. Im Sold der USA und unter dem Schutzmantel des CIC gelang es Barbie schließlich, ausgestattet mit gefälschten Papieren des Internationalen Komitee des Roten Kreuzes, 1951 nach Bolivien zu emigrieren, ehe er zu Beginn der 1970er Jahre von den Eheleuten Klarsfeld aufgespürt, am 11.Mai 1987 angeklagt und schließlich am 4. Juli 1987 wegen der ihm angelasteten Verbrechen gegen die Menschlichkeit zu lebenslanger Haft verurteilt wurde. 1991 starb Barbie im Alter von 77 Jahren in Haft.’

Hammerschmidt bemüht sich in seiner Arbeit darum, “eine Antwort auf die Frage zu liefern, welche Motive den amerikanischen Geheimdienst dazu trieben, den ab 1945 auf der Central Registry of War Crimes and Security Suspects (CROWCASS) stehenden Kriegsverbrecher in den Sold der USA zu nehmen und diesen in seiner Rolle als Agent vor der Auslieferung an die französischen Behörden zu schützen. In einem weiteren Schritt sollen schließlich die Mechanismen dargestellt werden, die der CIC bemühte, um den Agenten Barbie 1951, mit einer falschen Identität ausgestattet, unerkannt auf der so genannten ‘Rattenlinie’ nach Südamerika zu schleusen.

Die Forschungslage zu diesem komplexen Thema ist dabei sehr überschaulisch. Abgesehen von einer 1984 erschienen Barbie-Biographie von Tom Bower und dem von der amerikanischen Regierung in Auftrag gegebenen und 1983 veröffentlichten sog. ‘Ryan-Report’, der die Beziehungen zwischen Barbie und den USA erstmals zu analysieren versuchte, ist keine wissenschaftliche Aufarbeitung verfügbar. Die geplante Examensarbeit erhebt demnach den Anspruch, einen ersten umfassenden Forschungsbeitrag zum ‘Fall Barbie’ zu leisten.”

Zurzeit ist Hammerschmidt dabei, “die entsprechenden CIC-,CIA-, DOJ- und FBI-Akten zu sichten. Die seit 2000 zugänglichen Bestände können im National Archive Washington eingesehen werden.”

Ich hoffe, dass wir zu gegebener Zeit von den Ergebnissen dieser Arbeit weiter berichten können.’
Dat maakt nieuwsgierig naar wie deze Peter Hammerschmidt is. Een ‘Kurz Vita’ vinden we bij de Universiteit van Mainz:
‘* 1986 geboren
April 2006: Abitur
Seit April 2006: Studium (Geschichte/ Germanistik) an der Johannes Gutenberg-Universität Mainz
Seit Mai 2009: Wissenschaftliche Hilfskraft am Deutschen Institut der Johannes-Gutenberg Universität Mainz
November 2009-März 2010: Vertretungskraft am Burggymnasium Kaiserslautern für die Fächer Deutsch und Geschichte
Seit März 2010: Forschungen im Rahmen der Examensarbeit mit dem Thema “Der Schlächter von Lyon” im Sold der USA – Über die Beziehungen zwischen Klaus Barbie und dem amerikanischen Geheimdienst.
Seit Juli 2010: Föderungsstipendiat der Johannes Gutenberg-Universität Mainz’
De jongeman is dus 24 jaar. De resultaten waar in augustus op gehoopt werd, komen nu al gedeeltelijk en exclusief beschikbaar. In de ‘Ego-Blog’ in de oude vorm is zoals gezegd sinds gisteren een ‘Interview mit Peter Hammerschmidt zum Thema Klaus Barbie’ te vinden. Dat bericht begint meteen met de vraag:
‘Herr Hammerschmidt, welche Erkenntnisse konnten Sie im Rahmen Ihrer (exklusiven) Recherchen beim Bundesnachrichtendienst gewinnen?
Die BND-Akte von Klaus Barbie, die ich im September 2010 Jahres erstmals in München/ Pullach einsehen konnte, bestätigt den Verdacht, dass Klaus Barbie unter seinem Pseudonym “Klaus Altmann” seit Mai 1966 in engem Kontakt mit dem westdeutschen Geheimdienst stand.’
Het is een spannende zoektocht, die steeds duidelijker contouren aanneemt, en hoogstwaarschijnlijk uiteindelijk tot een eclatant examenresultaat zal leiden. Te veel om hier over te nemen:
‘Hier geht es weiter zum Download des gesamten Interviews.
In dit kader kan ik ook met iets min of meer onthullends komen. In ‘Mening’ op 5 januari begon ik over de website ‘Historische kranten’ van de Koninklijke Bibliotheek en dat ik daar interessant materiaal kon vinden. Een artikel haal ik vandaag naar voren, en dat is ‘Die Mission des Deutschen Volksgeistes’. Dat komt uit:
‘Het Vaderland. Staat- en letterkundig nieuwsblad.
Verschijnt tweemaal per dag.
Directeur: B. de Lang. Hoofdredacteur: C.M. Schilt

Het vaderland ghetrouwe
Blijf ick tot in den doet.
Wilhelmuslied

Vrijdag 7 september 1934
Avondblad A
Bureau ’s-Gravenhage – Parkstraat 25 – Telefoon 116220
Zesenzestigste jaargang

Dit nummer bestaat uit 14 bladzijden; de posteditie uit 12 bladzijden.’
We schrijven dus 1934, en ik vraag u om dat in gedachten te houden. Ik laat nu eerst het artikel integraal volgen, in de toenmalige spelling:
‘Men schrijft ons:

Voor een zeer belangstellend gehoor heeft prof. dr F. Wilken uit Freiburg hier ter stede een lezing gehouden over “Die Mission des deutschen Volksgeistes”.

Spr. zeide gaarne de uitnoodiging aanvaard te hebben, om, nu hij hier in Holland vertoefde, iets te zeggen over het vele dat te zeggen zou zijn in deze tijden, waarin de antipathieën tegen Duitschland wederom stijgen op een manier, die herinnert aan wat Duitschland tegen zich zag losbreken tijdens den grooten wereldoorlog. Om Duitschland en zijn problemen in waarheid te verstaan, moet men beginnen met de ligging van het land eens ernstig aan te zien. Spr. schetste daartoe een vluchtige landkaart van Duitschland met de zeven landen, die het omringen. In alle deze zeven landen heerscht, met uitzondering van twee, nl. Frankrijk en Polen (Rusland), een Duitsch probleem. Het is Duitschlands taak, de verbindende krachten op te brengen, die tegenstellingen kunnen overbruggen. Zoowel internationaal als in het land zelf, van stam tot stam, van mensch tot mensch, moet Duitschland deze taak tot een oplossing zien te brengen. Wanneer men in den geest om de aarde heen naar het Westen en naar het Oosten doordringt, vindt men ten slotte tusschen West en Oost den Stillen Oceaan. In Europa is het Duitschland, dat tusschen de beide tegenstellingen in ligt. Deze “West-Ost Lage” is internationaal van het grootste belang, drukt zich ook in het land zelf uit, dat eigenlijk in twee deelen uiteenvalt, een westelijk en een oostelijk deel, ter weerszij van de Elbe. Zoodat dit land, dat het zelf nooit tot een eenheid gebracht heeft, ook nationaal de taak van het tot-eenheid-verzoenen heeft. Eerst waagde Bismarck zich aan dezen arbeid, thans Hitler.

Tot in den mensch toe openbaart zich deze tegenstrijdigheid. Terwijl andere volkeren als volk innerlijk worden saamgehouden, een volkseenheid vormen, werkt in het Duitsche volk de volksgeest zóó, dat hij de menschen niet vanzelf verbindt, maar ze afzonderlijk tot persoonlijkheden stempelt (voor zoover ze althans geen spitsburgers zijn) en ze zoo beïnvloedt, dat ze slechts in zichzelven de kracht moeten en kunnen vinden om een brug te slaan naar den anderen mensch. Het Faustprobleem strijdt in elken Duitschen mensch om een oplossing. De omwonende wereld klaagt, denkt: Duitschland was zoo mooi op weg om een makkelijke buurstaat te worden, als die laatste ommekeer nu maar niet was gekomen. Maar dit komt, omdat men niet weet, hoè Duitschland er na den oorlog tot 1933 innerlijk aan toe was. De eene Duitscher is tegenover den ander heimatlos. Van de middeleeuwen af zijn ze in drie groepen vervallen. Toentertijd waren het de ridders, de stedelingen en de boeren. De eersten streefden uit hartskracht naar groote daden, de stedelingen werkten met de intelligentie, de hoofdskrachten, de boeren met de wilskrachten, die zich in de ledematen uitdrukken. Spr. liet zien, hoe deze drie typen zich door de eeuwen heen voortzetten, in metamorphose, en hoe elk dezer groepen ten slotte in een bepaalden vorm van egoïsme tot decadentie komt. Wat dan in den Rijksdag als links (wilskrachten), midden (hoofdkrachten), rechts (hartskrachten) elkaar zocht te vernietigen. De groep der wilsmenschen vindt men in de 19e eeuw terug als den proletariër, die zijn zelfbewustzijn dankt aan Karl Marx. Maar sociaal-democratie met historisch materialisme en klassenstrijd ontaardden – in communisme – met haar. Spr. schilderde uitvoerig de verschillende invloeden en overgangen.

Wat men aan communisme in landen als bv. Holland ziet, aldus spr., is slechts kinderspel. Communisme moet men in het na-oorlogsche Duitschland beleefd hebben om zijn onderaardsche krachten te kennen. Spr. wil hier van Hitler slechts zeggen, dat men eerst in later tijd erkennen zal, wat het voor de wereld beteekend heeft, dat hij het communisme in Duitschland heeft weggeveegd. De Duitschers, die zich hun vrijheid niet waardig hebben betoond, zijn thans gesteld onder den dwang van een sterke leiding en autoriteit. Er wordt dagelijks geschoold en geoefend om te komen tot een ontwikkeling van gemeenschapszin: offers brengen, plechtigheden, propaganda om de menschen tot bewustzijn te doen komen. Het gaat er alles om, dat de enkeling in zich de zielekrachten ontwikkelt om op te stijgen tot de volksgemeenschap.

Groote perspectieven opende spr. dan, toen hij het had over de “Weltmission des deutschen Volksgeistes” in verband met een noodwendig zich doorstrijdend esoterisch Christendom. Bescheiden maar bewust waagde prof. Wilken het, deze dingen hier uit te spreken. Hij wees op den oud-germaanschen tijd en zijn mysteriën, op de daarop volgende Götterdämmerung als Christus-impuls. In dit opzicht karakteriseerde spr. ook de uiterlijke geschiedenis van Duitschland. Voor de middeleeuwen wees hij 1e. op de “Rom-Züge” waarvan de strekking is, het Katholicisme binnen zijn grenzen te bannen, het Christendom der Romeinsche wereldmacht te vervangen door een Duitsch Geistchristentum; 2e. op het bewustzijn der verantwoordelijkheid voor het Christuswezen, waaruit de kruistochten (door de mysteriën geïnspireerd) voortkwamen; en 3e. op de van Duitschland uitgaande Christenbekeering van Oost-Europa, de Slaven. Voor den nieuweren tijd wees spr. 1e. op Luther en de Reformatie, op den 30-jarigen oorlog; 2e. op de Christelijke uiting door de muziek, Bach en Händel; en 3e. op den “Deutschen Idealismus”, vooral op Fichtes Ich-Philosophie en op Goethes Faust, aan welks begin en einde de Christus staat. En ook voor het heden zag spr. drie “Christliche Missionen Deutschlands”: le. tegenover het communisme; 2e. tegenover het Jodenprobleem, waarover spr. mild maar scherp typeerend allerlei dingen zeide, en trachtte aan te toonen, dat het een probleem is, dat eindelijk om een oplossing schreit, terwijl het in geen land zoo actueel was als in Duitschland; en 3e. wat betreft de Ost-Wirtschaft. Van de beide aangezichten, die Duitschland als Janushoofd biedt, oostelijk en westelijk van de Elbe, zag prof. Wilken de grootste mogelijkheden in het Oosten, waar reeds merkwaardige nieuwe “Siedelungen” zijn verrezen.

We konden hier slechts kort punten aanstippen van het vele, dat prof. Wilken in enkele uren zijn gehoor duidelijk wist te maken, bij welk gehoor hij vooral het besef wist te wekken van de niet aan de oppervlakte liggende, diepere krachten, die het wereldgebeuren, en daarmede ook Duitschlands historie, besturen. Hij wilde vooral niet zeggen, dat alles wat geschiedt, reeds op volmaakte wijze geschiedt, maar hij slaagde er bij zijn toehoorders in, het verlangen te wekken tot het zien van de groote lijnen.

Indruk maakte vooral de korte, zekere wijze, waarop hij Duitschlands taak ten opzichte van een dieper, een esoterisch Christendom schetste. En zoo in het bijzonder ook de korte woorden aan het einde van zijn rede, waarbij hij de tragiek deed gevoelen van dit voorbestemd-zijn om een geestelijke vernieuwing, een esoterisch Christendom te brengen, terwijl men zich niet bewust is, hoe de hernieuwer van een esoterisch Christendom, Rudolf Steiner, over de aarde is gegaan.

Een aantal zeer juist gestelde vragen der toehoorders gaf vervolgens blijk van het medeleven met het gesprokene. De plaatsruimte laat nog slechts toe, één moment uit deze gedachtenwisseling te memoreren. Gevraagd werd, wat voor verband de door spr. geschilderde hooge doeleinden hebben met de militaire driloefeningen, zooals die dagelijks gehouden worden. Met twijfellooze stelligheid sprak prof. Wilken uit, dat, wanneer een nieuwe oorlog zou moeten ontbranden, die met geheel andere middelen gevoerd zal worden; dergelijke driloefeningen hebben met een oorlog niets te doen, zijn slechts wapengekletter. Het is de zeer jonge jeugd, die achter Hitler staat en juist deze is zich niet bewust, wat zich eigenlijk door haar tracht baan te breken; dat wapengekletter ontstaat uit het momenteel onvermogen om te beseffen, waarvoor men in waarheid strijdt: voor de geestelijke vernieuwing van het Christendom.’
Kon je dit destijds nog allemaal denken en uitspreken, in volle onschuld? Wij hebben de wetenschap van wat er later op volgde, dus wij bevinden ons in een volkomen ongelijke positie. Het voelt in ieder geval bijzonder ongemakkelijk. En wie was Folkert Wilken eigenlijk, en hoe is het hem verder gegaan? Hier kan ons de Forschungstelle Kulturimpuls verder helpen: in 1890 in Aken geboren, in 1981 in Freiburg overleden:
‘Folkert Wilken war im Nachkriegsdeutschland der wichtigste akademische Vertreter der sozialen Dreigliederung. Seine zahlreichen Werke zur Nationalökonomie – insbesondere sein Alterswerk “Das Kapital” – gehören zu den umfassendsten Darstellungen anthroposophischer Sozialwissenschaft.’
Over zijn loopbaan rond de Tweede Wereldoorlog wordt alleen dit beschreven:
‘Durch Walter Blume und seine Frau wurde er in das anthroposophische Leben Münchens eingeführt. Von Hans Wohlbold erhielt er Einführungen in die allgemeine Anthroposophie, von Hans Büchenbacher in die Idee der Dreigliederung. Wohlbold und Carl Unger nahmen ihn 1923 in die Anthroposophische Gesellschaft auf.

In München promovierte Wilken in Betriebswirtschaft und wurde aufgefordert, sich 1923 an der neu begründeten Hochschule für Staats- und Wirtschaftswissenschaften in Detmold in Betriebswirtschaftslehre zu habilitieren. Die Detmolder Hochschule aber ging bankrott, Wilken habilitierte sich 1925 in Freiburg i. Br. in Nationalökonomie und wurde 1929 zum außerordentlichen Professor ernannt.

1936 bekam er einen Ruf als Ordinarius an die Technische Universität Dresden. Dort entwickelten sich intensive Beziehungen zu den Christengemeinschaftspfarrern Herman Groh, Gerhard Klein und Eduard Lenz. Durch seine Aufsätze über die Bruckner-Sinfonien wurde Erich Schwebsch auf ihn aufmerksam und eine freundschaftliche Verbindung entstand. Gerne hätte Wilken enger mit Roman Boos zusammengearbeitet, der ihn aber immer wieder schroff abwies. Nach eigenem Bekunden war eine wirkliche Begegnung und ein Zusammenwirken erst möglich, als er selbst das professoral-intellektuelle Denken so weiterentwickelt und umgewandelt hatte, dass er die Idee der sozialen Dreigliederung nicht nur abstrakt denken, sondern in der Wirklichkeit selbsttätig erleben konnte.

1939 wurde sein Dresdener Ordinariat von den Nationalsozialisten wegen seines anthroposophischen Hintergrundes und seiner Mitgliedschaft in der 1935 verbotenen Anthroposophischen Gesellschaft annulliert. Er musste Dresden verlassen.

Er kehrte als Privatdozent an die Universität Freiburg zurück, die Familie wurde hauptsächlich durch seine Frau, die Sprachgestalterin war, unterhalten.

Nach dem Zweiten Weltkrieg wurde er rehabilitiert und entfaltete als Ordinarius in Freiburg sein reiches sozial- und wirtschaftswissenschaftliches Schaffen. Er engagierte sich darüber hinaus beim Aufbau der anthroposophischen Arbeit in Freiburg und arbeitete u. a. mit Friedrich Husemann, Fritz Götte und schließlich auch mit Hans-Georg Schweppenhäuser zusammen.’
Over zijn – in ieder geval aanvankelijke – nationaal-socialistische sympathieën wordt dus met geen woord gerept.
‘Neben seiner Lehrtätigkeit erschienen in den 50er-, 60er- und 70er-Jahren grundlegende Publikationen zu Wirtschafts- und Gesellschaftsfragen, Wilken unternahm immer wieder zahlreiche Vortragsreisen und öffnete vielen Menschen den Zugang zur anthroposophischen Sozialwissenschaft. Einige seiner Werke wurden von Herbert Hillringhaus – zu dem eine immer stärkere freundschaftliche Bindung wuchs – im Verlag “Die Kommenden” herausgegeben.’
Ik heb nergens meer dan alleen teksten van deze strekking over Folkert Wilken gevonden. Of zouden we nu met terugwerkende kracht, dankzij de hulp van internet, ook van mensen uit het verleden allerlei jeugdzonden terugvinden, die anders in de vergetelheid zouden geraken? Net zoals jonge mensen tegenwoordig worden gewaarschuwd met wat zij naar buiten brengen en vastleggen op het wereldwijde web. Maar Wilken was in 1934 wel 44 jaar. Nee, hier moet toch echt meer aan de hand zijn. Ook in ‘Anthroposophen in der Zeit des Nationalsozialismus (1933-1945)’ van Uwe Werner is hier niets over te vinden. Zou ik dan een primeur hebben? Ik kan het me niet voorstellen.
.

Geen opmerkingen:

Labels

Over mij

Mijn foto
(Hilversum, 1960) – – Vanaf 2016 hoofdredacteur van ‘Motief, antroposofie in Nederland’, uitgave van de Antroposofische Vereniging in Nederland (redacteur 1999-2005 en 2014-2015) – – Vanaf 2016 redacteur van Antroposofie Magazine – – Vanaf 2007 redacteur van de Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, die de Werken en voordrachten van Rudolf Steiner in het Nederlands uitgeeft – – 2012-2014 bestuurslid van de Antroposofische Vereniging in Nederland – – 2009-2013 redacteur van ‘De Digitale Verbreding’, het door de Nederlandse Vereniging van Antroposofische Zorgaanbieders (NVAZ) uitgegeven online tijdschrift – – 2010-2012 lid hoofdredactie van ‘Stroom’, het kwartaaltijdschrift van Antroposana, de landelijke patiëntenvereniging voor antroposofische gezondheidszorg – – 1995-2006 redacteur van het ‘Tijdschrift voor Antroposofische Geneeskunst’ – – 1989-2001 redacteur van ‘de Sampo’, het tijdschrift voor heilpedagogie en sociaaltherapie, uitgegeven door het Heilpedagogisch Verbond

Mijn Facebookpagina

Translate

Volgers

Totaal aantal pageviews vanaf juni 2009

Populairste berichten van de afgelopen maand

Blogarchief

Verwante en aan te raden blogs en websites

Zoeken in deze weblog

Laatste reacties

Get this Recent Comments Widget
End of code

Gezamenlijke antroposofische agenda (in samenwerking met AntroVista)