Bedoeld is: antroposofie in de media. Maar ook: in de persbak van de wijngaard, met voeten getreden. Want antroposofie verwacht uitgewrongen te worden om tot haar werkelijke vrucht door te dringen. Deze weblog proeft de in de media verschijnende antroposofie op haar, veelal heerlijke, smaak, maar laat problemen en controverses niet onbesproken.

donderdag 13 augustus 2009

Biologische diergeneeskunde

We gaan terug in de tijd vandaag. De aanleiding is een bericht van Biologica. Dat is zo’n beetje de enige website die ook in deze zomertijd helemaal up-to-date wordt gehouden. Misschien komt dat door het karakter van deze organisatie, gericht op biologisch boeren, dat in deze tijd van het jaar sterk naar voren (naar buiten moet ik eigenlijk zeggen) treedt. Het is in ieder geval een genot om zo’n kwalitatief hoogstaande website te bezoeken; bijna altijd zijn er wel interessante berichten te vinden. Ik heb er hier dikwijls verslag van gedaan en doe dat nu opnieuw met veel genoegen.

Op dinsdag 11 augustus had Biologica het volgende nieuws over ‘Minder antibioticaresistentie in de biologische veehouderij’. Dat begint zo:

‘Antibioticaresistentie is veelvuldig in het nieuws. Resistentie tegen antibiotica kan ertoe leiden dat mens en dier minder effectief behandeld kunnen worden. Uiteindelijk kan de situatie ontstaan dat er geen werkzame antibiotica meer zijn om bacterieel geïnfecteerde mensen en dieren te behandelen. In recent onderzoek werd een lagere resistentie vastgesteld bij biologisch gehouden varkens en kippen in vergelijking met gangbaar gehouden dieren.’

In de huidige tijd, waarin dit thema van vaccinatie bij mensen ook veelvuldig in het brandpunt van de belangstelling staat, inderdaad met bijbehorende actuele thema’s als de problematische kanten van Tamiflu tegen de Mexicaanse griep, maar ook het mogelijk overslaan van varkensgriep of vogelgriep op mensen, is het belangrijk ook met meer aandacht naar het welzijn van dieren te kijken.

‘Biologica krijgt momenteel veel vragen over het gebruik van antibiotica in de biologische sector en wil u hierover informeren.’

Want dat is dan vraag twee: hoe gaat men in de biologische landbouw met dit gegeven om? Het bericht van Biologica is zó helder, dat ik het hier in zijn geheel laat volgen. Hoewel het lang is, is het van A tot Z interessant. Het begint met enkele cijfers uit de gangbare landbouw:

‘In de afgelopen tien jaar is er een stijging van 55% in kilogrammen antibioticum voor therapeutisch gebruik bij dieren. De grootste hoeveelheid antibiotica in de dierhouderij wordt gebruikt in de intensieve veehouderij, met name bij de vleesproductie. Daarnaast is er sprake van een toenemende schaalvergroting, waardoor de individuele zorg per dier afneemt en de veehouder genoodzaakt is om vaker zowel preventief als curatief (genezend) een [hier gaat iets fout; wat er wel moet staan, kan ik hieruit helaas niet afleiden, MG] groepen dieren tegelijkertijd met antibiotica in te zetten. Hierdoor neemt de kans op het ontstaan en verspreiden van resistentie toe.

Hoe gaat de biologische veehouderij om met antibiotica?
In de biologische veehouderij is het gebruik van medicijnen en antibiotica in het bijzonder (heel) beperkt, omdat alles erop gericht is om te voorkomen dat dieren ziek worden. Er wordt gewerkt aan een optimale natuurlijke weerstand door de juiste rassenkeuze, voeding, verzorging en leefomstandigheden: naar buiten kunnen, minder dieren bij elkaar in een comfortabele stal. Eén van de vier grondbeginselen van de biologische landbouw is juist ook gezondheid. Goede bodemgezondheid leidt tot goede plantgezondheid, dat weer leidt tot goede diergezondheid en gezonde mensen die de plantaardige en dierlijk producten consumeren.

Wat zijn de regels voor het gebruik van antibiotica in de biologische landbouw?
– Preventief gebruik van antibiotica en chemisch gesynthetiseerde diergeneesmiddelen is verboden.
– Per jaar zijn maximaal twee behandelingen met antibiotica en chemisch gesynthetiseerde diergeneesmiddelen toegestaan. Voor dieren met een levensduur korter dan één jaar is één behandeling het maximum.
– Bij het gebruik van diergeneesmiddelen geldt twee keer de wettelijke wachttermijn. Als geen wettelijke wachttijd is bepaald, geldt een wachttijd van 48 uur.
– Bij de behandeling van ziekten hebben natuurlijke (fytotherapeutische) en homeopathische middelen de voorkeur. Als deze middelen niet doeltreffend zijn en toch behandeling nodig is om pijn of lijden van een dier te voorkomen, mag onder verantwoordelijkheid van een dierenarts een gangbaar geneesmiddel gebruikt worden.

Het is dus niet zo dat biologische dieren helemaal geen antibiotica mogen hebben. Als dieren – volgens de dierenarts – antibiotica nodig hebben omdat ze anders niet herstellen of pijn leiden, mogen ze antibiotica krijgen.

Controle op het antibioticagebruik
Skal voert de controle op biologische regels uit. In de Skal Nieuwsbrief van juli 2009 staat: “Goed nieuws: geen antibiotica aangetroffen. Bij een recente monstername van varkensvlees aan de slachtlijn bleek alles schoon. Een fraai resultaat; de bedrijven hebben duidelijk hun best gedaan.”

Minder resistentie tegen antibiotica in de biologische veehouderij
In het recente rapport (aug 2009) “Voedselkwaliteit, veiligheid en gezondheid van biologische producten” van het Louis Bolk Instituut en RIKILT wordt op basis van diverse onderzoeken geconcludeerd dat het niveau van antibiotica-resistente bacteriën bij biologisch gehouden pluimvee en varkens lager ligt dan in de gangbare veehouderij. De conclusie is onder meer gebaseerd op onderzoek van Rikilt in 2006. In de nieren en het vlees van biologische varkens werden geen antibiotica aangetroffen. Ook in nieren van biologisch gehouden melkkoeien konden geen antibiotica worden aangetoond.

Biologische sector zoekt al lang naar alternatieven voor antibiotica
De biologische sector laat al langere tijd onderzoek doen naar alternatieven voor antibiotica waarvan de werkzaamheid bewezen is. Bijvoorbeeld door het Fyto-V project waarin gekeken is naar de bruikbaarheid van plantaardige middelen voor de biologische veehouderij (zie www.fyto-v.nl). Ook wordt al langere tijd onderzoek gedaan naar natuurlijke weerstand en weerstandsverhoging bij dieren (zie www.biokennis.nl).

Antibioticavrije productie vraagt andere aanpak
Een groep biologische melkveehouders werkt in de Themagroep Antibioticavrij Produceren aan hun ideaal om melkvee te houden zonder antibiotica. Hierbij blijkt dat antibioticavrij produceren méér is dan het weglaten van antibiotica. Net zoals biologische landbouw meer is dan het weglaten van kunstmest en bestrijdingsmiddelen. De aandacht ligt op het totale bedrijf. Die aandacht begint bij de bodem. Daar moet goede mest op, zodat er een volwaardig en gezond gewas op groeit. Dat dient als voer voor een gezond dier, die weer gezonde consumentenproducten levert. Zie ook Biokennis bericht: “Geen antibiotica meer nodig”.’

Blijkbaar heeft het Louis Bolk Instituut zich beziggehouden met het vraagstuk van antibiotica-resistentie bij dieren. En inderdaad, ik herinner me van jaren geleden dat er gezocht werd naar passende medicijnen voor dieren in de biologische landbouw. Dat gaat terug tot de tijd waarin er van mond- en klauwzeer (MKZ) bij koeien sprake was. Een kleine verkenning op de website van het Louis Bolk Instituut brengt me bij een van de hier eerst gepubliceerde teksten, namelijk ‘MKZ en homeopathie. Vlugschrift Veehouderij nr 50, april 2001’ (in de pdf gaat het om één bladzijde, aangeduid met ‘Vlugschriften Louis Bolk Instituut april 2001 pagina 73’). Dat is uiteraard een interessante. Wat zou erin staan? Blijkbaar is het nog altijd geldig; anders zouden ze die niet nog steeds op de website hebben staan. Het is een heftige tekst, van homeopatisch dierenarts Liesbeth Ellinger, leest u maar mee:

‘Op dit moment kampt Nederland met een mond- en klauwzeer-crisis (MKZ). Uit veterinair oogpunt zou vaccineren de beste oplossing zijn om uit de crisis te komen. Vanwege exportbelangen is vaccineren op dit moment niet toegestaan. Daarom worden de evenhoevige dieren in een cirkel van 2 kilometer om een besmettingshaard gedood, soms nadat ze een “noodenting” hebben gehad. Verder wordt een groot aantal hygiënische en controlerende maatregelen genomen om verdere verspreiding van het virus te voorkomen.

Naast het snel onderkennen van een nieuwe uitbraak en ruimen van deze haard is er nog een andere mogelijkheid om de verspreiding van het MKZ-virus af te remmen. Dit kan door MKZ gevoelige dieren te behandelen met passende homeopathische middelen. Door deze behandeling kunnen de dieren adequater reageren bij viruscontact, zodat geen of minder virusvermeerdering optreedt.

In Engeland zijn in de afgelopen periode naar schatting een paar honderd duizend koeien, schapen en geiten homeopathisch behandeld met Arsenicum C200 en Borax C30. Uit eerdere MKZ crises was bekend, dat homeopathisch behandelde bedrijven MKZ-vrij bleven, ook als boerderijen in een besmet gebied lagen.

Uit literatuuronderzoek blijkt, dat homeopathie in het verleden met succes ingezet is bij de behandeling en preventie van epidemische ziekten, zowel bij mensen als bij dieren.

Rond de eerste wereldoorlog heerste de Spaanse griep, waarbij 30 % van de zieken overleed ondanks reguliere behandeling. Tijdens deze epidemie zijn 26.795 zieke mensen met homeopathische middelen in plaats van met reguliere middelen behandeld: bij deze groep patiënten was het sterftepercentage 1 %.

Tijdens diverse roodvonkepidemieën overleden veel (30-40 %) van de patiënten onder reguliere behandeling. Toen homeopathen merkten, dat patiënten goed reageerden op het homeopathische middel Belladonna, werd dit aan vele gezonde mensen preventief gegeven: vrijwel niemand kreeg roodvonk. Op overeenkomstige wijze is typhus, polio, cholera en malaria behandeld.

Tijdens de runderpestepidemie van 1866-1867 heeft de Nederlandse overheid een Belgische homeopaat ingeschakeld om de epidemie te bestrijden. Het sterftepercentage onder het vee was 75-85 %, onder invloed van de homeopathische behandeling daalde dit naar 10 %. Een aantal boeren wilde niet meewerken aan de homeopathische behandeling, omdat ze de ziekte als een straf van God zagen. Toch werd het vee homeopathisch behandeld, en zonder de medewerking van de veehouders daalde het sterftepercentage van het vee naar 25 %.

In India beschrijven verschillende homeopathen het positieve effect van homeopathische middelen bij de preventie van mond- en klauwzeer. In India noemt Dr. Madrewar homeopathische preventie tegen MKZ effectiever dan vaccineren. “Het resultaat was beter dan met vaccineren, waarbij na enting een aantal dieren milde ziektesymptomen vertoonden tijdens een volgende epidemie”.

Er zijn een aantal grote voordelen verbonden aan het gebruik van homeopathische middelen: er ontstaan bij het geven van homeopathische middelen geen antilichamen in het bloed. Er wordt immers geen (verzwakt) virus gegeven, maar iets totaal anders. Alleen door contact met MKZ-virus kunnen antilichamen tegen MKZ ontstaan. De middelen kunnen door de veehouder zelf toegediend worden. Er zijn dus geen bezoeken op de bedrijven nodig, dus minder gevaar voor virusverspreiding. De middelen zijn eenvoudig toe te dienen via het drinkwater. De kosten zijn zeer laag. Voor nog geen fl. 40,- kan het hele bedrijf behandeld worden gedurende een aantal weken. De middelen zijn in heel Nederland verkrijgbaar.

Om zo adequaat mogelijk in te spelen op de epidemie, zou het de voorkeur verdienen als de beleidsmakende en uitvoerende instanties een rol zouden spelen bij de verspreiding van de homeopathische middelen. Om de “ruimingszone” van 2 kilometer zou een ring van bijvoorbeeld 15 kilometer gelegd kunnen worden, waar op alle bedrijven de dieren homeopathische middelen toegediend krijgen, zodat er al een extra “bufferzone” ontstaat. Uiteraard blijven alle extra hygiënische maatregelen van kracht. Daarna kan eventueel meer naar de periferie gewerkt worden, om zoveel mogelijk dieren homeopathisch te behandelen.’

Als je dit zo leest, vraag je je af waarom er geen uitgebreid gebruik van deze homeopathische middelen is gemaakt, als de werkzaamheid zo evident is als hier wordt gesuggereerd. Het antwoord kwam het jaar daarop, met de ‘Deskstudie homeopathie en fytotherapie in de biologische veehouderij. Principes, knelpunten en aanbevelingen voor praktijk en onderzoek’ door ‘Erik Baars & Ton Baars (eds), Tedje van Asseldonk (Nederlandse Vereniging voor fytotherapie), Anja de Bruin, Liesbeth Ellinger’. In deze 72 pagina’s tellende, vrij uitputtende literatuurstudie werd de context geschetst die duidelijk maakte dat dit niet zo makkelijk gaat. Zo besluit de samenvatting op bladzijde 3 en 4 als volgt:

‘De acceptatie van met name homeopathische middelen is beperkt ondanks het feit, dat er enig empirisch bewijs is voor de werkzaamheid van homeopathische behandelingen. Zowel het effectonderzoek naar homeopathische behandelingen bij mens en dier, als het fundamenteel empirisch onderzoek naar de geldigheid van de similia-regel en de werkzaamheid van hoge verdunningen leveren resultaten op die in die richting wijzen. Er is echter een afwijzing vooraf op basis van ontologische gronden en het veronderstelde werkingsmechanisme.

Het vervolgonderzoek naar homeopathische middelen is gewenst, maar dient aan te sluiten bij het achterliggende complementaire gezondheids- en welzijnsconcept van de biologische veehouderij, waarvan de behandeling met dergelijke geneesmiddelen deel van uitmaakt. Dit impliceert dat het gebruik van Randomised Clinical Trials slechts in beperkte mate wenselijk is, omdat hierdoor het individualiserende karakter van de behandeling buiten spel gezet wordt. In de praktijk zijn echter voldoende alternatieve methodologiëen ontwikkeld die bij het effectonderzoek gebruikt kunnen worden. De onderzoekers stellen een stapsgewijze opbouw van het effectonderzoek voor (Hoofdstuk 9). Voorgesteld wordt om als eerste aan te sluiten bij het monitoren van ervaringen in de praktijk gevolgd door casuïstisch effect onderzoek.’

Niettemin worden op bladzijde 7 in ‘Hoofdstuk 1 – Inleiding: een ander gezondheid- en welzijnsconcept?’ de ‘Doelstellingen van de deskstudie’ als volgt geformuleerd:

‘Hand in hand met de groeimarkt van biologische voedsel is de wens van de overheid om het gebruik van verschillende chemisch-farmacologische geneesmiddelen in de veehouderij terug te dringen vanwege giftigheid, milieuresiduen en resistentie op termijn. De biologische veehouderijsector wil met name geneesmiddelen gebruiken die aansluiten bij het eigen gezondheidsconcept. Deze twee elementen tezamen zijn aanleiding geweest om in kaart te brengen wat er bekend is over het gebruik van fytotherapeutische en homeopathische middelen in de biologische veehouderij. Deze deskstudie heeft daarom in de eerste plaats tot doel om een overzicht te geven van het bestaande onderzoek in homeopathie en fytotherapie, zowel qua resultaat als qua onderzoeksmethodiek. Een tweede doelstelling is het verschaffen van inzicht in de wijze waarop nieuw onderzoek naar het gebruik en de werkzaamheid van homeopathische en fytotherapeutische middelen in de biologische veehouderij uitgevoerd zou kunnen worden.’

Er volgen buitengewoon interessante hoofdstukken die nu, terugblikkend na zeven jaar, als fundamenteel, richtinggevend en zelfs profetisch kunnen worden beschouwd. Zo betreft hoofdstuk 4 van Erik Baars, Anja de Bruin en Liesbeth Ellinger ‘Knelpunten homeopathie: wetenschappelijk en conceptueel’. Op blz. 21 vind ik onder ‘4.3. Knelpunt kernonderzoek: werkzaamheid hoge verdunningen’ een historische schets:

‘In 1954 werd een studie verricht naar de splitsing van zetmeel door het enzym Diastase. Uit deze (enkelblinde) studie bleek dat hoge doseringen kwik deze splitsing remden, terwijl gepotentieerd kwik (D61) de splitsing juist bevorderde (Boyd, 1954; Pelikan en Unger, 1971). Nog klassieker zijn de botanische studies uit de jaren twintig van de vorig eeuw: oplopende potenties (tot D60) van bepaalde stoffen (bijv. IJzersulfaat en Goudchloride) in de voedingsbodem resulteerden reproduceerbaar in sinusvormige kiem- en groeicurven van tarwe. Vergelijkbare groeicurven vond men in de twintiger jaren bij cultures van pantoffeldiertjes (Junker, 1925, 1928). Amons en Van Mansvelt (1972) stelden soortgelijke groeiremming vast bij lymfoblastische muizencellen (zie ook Van Mansvelt en Amons, 1975).

Meer recent is het werk van de Franse immunoloog Benveniste (Poitevin et al., 1988) aan het INSERM Instituut in Parijs. Publicatie van hun onderzoeksresultaten in Nature leidde tot een wereldwijde discussies. De onderzoeksgroep toonde aan dat menselijke basofiele granulocyten degranulatie (achromasie) vertonen, ook bij toepassing van sterk verdunde concentraties anti-IgE antiserum. Ook werd aangetoond dat verhitting en bestraling van het antiserum dit effect weer tenietdeden. Benveniste liet ook zien dat gepotentieerd bijengif (Apis C15, C16, C17 en C20) de degranulatie van basofielen remt ondanks de toevoeging van anti-IgE in gewone doses. Het experiment werd in eerste instantie door Maddox et al. (1988) herhaald zonder dat dit tot een replicatie van de resultaten leidde. In 1999 werd echter door vier onafhankelijke onderzoeksinstituten in Frankrijk, België, Italië en Nederland (Belon en Crumps, 1999) het onderzoek herhaald en werden de resultaten van Benveniste bevestigd.

(Bio)chemische studies laten zien dat potenties en gewone verdunningen verschillen in hun effecten op de activiteit van bepaalde enzymen. Fysici doen onderzoek naar de eigenschappen van hoge verdunningen onder meer met behulp van NMR-spectra. Reeds tientallen jaren geleden toonden Smith en Boericke (1968) veranderingen aan in het Nuclear Magnetic Resonance (NMR) spectrum van zeer sterke verdunningen. In meer recente NMR-studies komt men tot vergelijkbare conclusies (Demangeat et al., 1992; Weingärtner, 1992).

Samenvattend kunnen we stellen dat er enig empirisch bewijs is voor de werkzaamheid van homeopathische behandelingen. Zowel het effectonderzoek naar homeopathische behandelingen bij mens en dier, als het fundamenteel empirisch onderzoek naar de geldigheid van de similia-regel en de werkzaamheid van hoge verdunningen leveren resultaten op die in die richting wijzen.’

Acht bladzijden verderop, in hoofdstuk ‘4.7. Conclusie ondersteunend onderzoek: tekort schieten ontologisch reductionisme’ op blz. 29, kom ik een wel zeer fundamentele uiteenzetting tegen:

‘Op basis van bovenstaand betoog is aannemelijk gemaakt dat de theorie van het ontologisch reductionisme tekortschiet op interne en externe conceptuele gronden, alsmede empirische gronden. Tevens is aannemelijk gemaakt dat er aanwijzingen zijn voor een werkingsmechanisme dat ten grondslag ligt aan de similia-regel. Tenslotte werd duidelijk gemaakt dat de alternatieve verklaring voor een optredend effect bij onderzoek naar de werking van een homeopathische behandeling, het zogenaamde placebo-effect, onwaarschijnlijk is.

Hiermee vervalt hét theoretische knelpunt in de acceptatie van homeopathie, namelijk dat een homeopathische behandeling niet werkzaam kán zijn omdat het werkingsmechanisme niet in overeenstemming is met de erkende wetenschappelijke, in dit geval biologische, chemische en farmacologische, theorieën en inzichten.

Verder reikend is nog de constatering dat er vele wetenschappelijke feiten pleiten voor de theorie van het ontologisch holisme. Dit roept dan ook de vraag op waarom dit niet als theorie in de wetenschap meer omarmd wordt? Ons inziens berust dit op het diepgewortelde geloof dat effecten in de natuur slechts toe te schrijven zijn aan materiële verschijnselen. Dat dit het grootste deel van de mensheidsgeschiedenis anders geweest is, is voor velen onbekend.

Sinds Plato (427 - 347 v. Chr.) en Aristoteles (384 - 322 v. Chr.) tot aan de middeleeuwen echter, is er in de wetenschapshistorie sprake geweest van de notie dat er een ideeënwereld bestaat die als oorzakelijke principes vormgeven aan de dingen in de natuur. Deze ideeën of Universalia werden gezien als complexe, in zich gedifferentieerde systemen van krachten, die bijvoorbeeld een organisme als een plant of een mens zijn vorm geeft en deze laat behouden. Zowel Plato als Aristoteles beweerden dat zulke oorzakelijke principes bestaan, en tevens inzichtelijk en kenbaar waren: volgens Plato door in gedachten in een geestelijke ideeënwereld te schouwen en volgens Aristoteles door de blik te richten op de wereld van de afzonderlijke dingen (Hartmann, 1941; Kiene, 1998).

In de zogenaamde Universaliastrijd in de Middeleeuwen werd deze ideeënwereld niet ontkend, maar werd door Realisten en Nominalisten gestreden om de vraag of deze oorzakelijke principes voor de mens kenbaar waren. De strijd werd uiteindelijk in het voordeel van de Nominalisten beslecht en bovengenoemde vraag werd ontkennend beantwoord. De volgende mijlpaal in de geschiedenis was het werk van Francis Bacon in de 17e eeuw. Bacon beschreef in zijn ‘Novum Organon’ dat de opgave van de wetenschapper niet de ‘hoge vlucht der ideeën’ moest zijn, maar het zorgvuldig waarnemen en experimenteren.

Een laatste fase in deze historische ontwikkeling betreft de tweede helft van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw. In deze periode werd in aansluiting op de vorige historische stappen dat de mens de oorzakelijke vormprincipes niet zou kunnen kennen (Universaliastrijd), en het niet de opgave van de wetenschapper was deze principes te kennen (Bacon) het bestaan van deze oorzakelijke, een geheel vormende principes ontkend. Rudolf Virchow (1907) vatte de biologische en medische opvatting van zijn tijd als volgt samen: ‘De moderne geneeskunde heeft haar zienswijze gedefinieerd als mechanisch, haar doel als het vaststellen van een fysica van de organismen. Deze heeft aangetoond, dat leven slechts een uitdrukking is van een som van verschijnselen, waarvan elke afzonderlijk verloopt volgens de gewone fysische en chemische (dat is mechanische) wetten. Zij loochent het bestaan van een zelfstandige levenskracht en natuurlijke geneeskracht.’ (Uit: Kiene, 1994).

Deze samenvattende conclusie toont in zevenmijlslaarzen de historische stappen die ertoe geleid hebben dat gaandeweg het bestaan van oorzakelijke principes werd ontkend en de oorzaak van natuurverschijnselen werd teruggebracht tot de werking van materiële deeltjes. Het causaal-mechanistisch of ontologisch reductionistisch denken is een uitdrukking van deze ontwikkeling. Dat deze theorie niet houdbaar is op diverse gronden in bovenstaand betoog aannemelijk gemaakt.’

Maar ja, hoe toon je dan wel overtuigend aan dat iets wat niet met het oog zichtbaar is toch werkt? Dat blijft de vraag. Die in alle verdere aanbevelingen op alle mogelijke manieren wordt aangegaan. Heel hoofdstuk 6 is gewijd aan voorstellen om de genoemde knelpunten op te lossen. Hoe staat het daar nu mee, zeven jaar later?

Maar eerst nog een keer het de deskstudie begeleidende persbericht op 16 december 2002, ‘Homeopathie in de biologische veehouderij vraagt om een nieuwe visie op leven’, dat het geheel nog eens duidelijk samenvat voor een breed publiek:

‘Het Louis Bolk Instituut komt met zijn rapport “Deskstudie homeopathie en fytotherapie in de biologische veehouderij” op een goed moment. Biologische veehouders gebruiken voor hun dieren in toenemende mate homeopathische en fytotherapeutische geneesmiddelen. Het gaat hierbij vooral om het bevorderen van gezondheid, het voorkómen van ziekten en het streven naar een natuurlijk evenwicht bij de dieren. Zo’n visie op geneeskunde vraagt om een ander begrip van de werking van middelen, hun toepassing en toetsing, aldus het rapport.

Homeopathische middelen zijn vaak zo sterk verdund dat hun werking in strijd is met de materialistische visie, die het leven verklaart uit materiële principes en natuurkundige krachten. Dit filosofisch dogma is niet te verenigen met de werking van homeopathische middelen, aldus de onderzoekers.

Zij geven een overzicht van het bestaande onderzoek in homeopathie en fytotherapie en doen suggesties voor nieuw onderzoek in de biologische veehouderij. Ze concluderen dat er wel degelijk enig bewijs is voor de werkzaamheid van homeopathische middelen, die niet afgedaan mag worden als een placebo-effect. Deze empirische aanwijzingen in combinatie met de beschreven theoretische verklaringsmodellen rechtvaardigen adequaat vervolgonderzoek.

De werking van de middelen is afhankelijk van het karakter van het individuele dier, de fase van het ziekteproces en de context waarin het dier zich bevindt. Dit maakt het onderzoek naar dergelijke middelen complexer dan bij reguliere middelen. Het is derhalve in veel gevallen noodzakelijk om onderzoek te doen dat recht doet aan dit zogenaamde “individualiseringsprincipe”. Daarom bevelen de onderzoekers aan te werken met onder meer casuïstisch effect-onderzoek (het effect vaststellen aan de hand van een of enkele gevallen) en de empirische ervaringen in de landbouwpraktijk.

Wat betreft het toekomstig onderzoek worden in het rapport negen knelpunten benoemd die een verdere ontwikkeling van het gebruik van homeopathie in de (biologische) veehouderij in de weg staan. Deze knelpunten zijn bediscussieerd en oplossingen voor toekomstig onderzoek zijn aangegeven.’

Wat is er intussen bereikt, was de vraag. De ‘Stalkaart Homeopathie bij koeien’ uit 2007 geeft hier een zodanig eerste antwoord op, dat daaruit de stand van het onderzoek kan blijken.

‘Deze kaart geeft per aandoening een overzicht van de meest effectieve middelen en werkwijzen, gebaseerd op de ervaringen van melkveehouders. Zie ook “Homeopathie bij rundvee: een verkenning van behandelingen, succes­factoren en patroonherkenning bij achttien veehouders” te downloaden op www. biokennis.nl: intern rapport Bioveem nr. 16). Iedere aanvullende ervaring is zeer welkom (l.ellinger@centaurea.nl; info@louisbolk.nl). Deze kaart moet zijn effectiviteit in de praktijk nog bewijzen, en moet dus met voorzichtigheid gebruikt worden. Gezien het individuele karakter van homeopathische behandelingen geeft het succes van de ene rundveehouder met een bepaald middel geen garantie voor dezelfde resultaten op een ander bedrijf. Aarzel niet om tijdig een dierenarts te raadplegen!! Kijk op www.ghwd.nl voor telefoonnummers van homeopathische dierenartsen in de buurt.’

De ervaringen rond deze aandoeningen zijn gerubriceerd:
Rond het afkalven (koe en kalf)
Kalveren
Klauw- en pootproblemen
Uierontsteking
Wonden en stoten
Diarree volwassen dieren

Met andere woorden: de meeste aandacht gaat naar praktijkontwikkelingsonderzoek, en voor zover nu valt na te gaan, niet naar theoretisch en conceptueel aantonen van de werkzaamheid. In een kolom aan de zijkant staat nog dit vermeld:

‘Sinds 2000 hebben ruim 300 veehouders een cursus homeopathie gevolgd bij homeopathisch dierenarts Liesbeth Ellinger. Ervaringen van veehouders zijn binnen het project Bioveem in kaart gebracht door Liesbeth Ellinger en Joachim Deru. Zie ook intern rapport Bioveem nr. 16 “Homeopathie bij rundvee: een verkenning van behandelingen, succesfactoren en patroonherkenning bij achttien veehouders”. De belangrijkste ervaringen staan op deze kaart.’

Geen opmerkingen:

Labels

Over mij

Mijn foto
(Hilversum, 1960) – – Vanaf 2016 hoofdredacteur van ‘Motief, antroposofie in Nederland’, uitgave van de Antroposofische Vereniging in Nederland (redacteur 1999-2005 en 2014-2015) – – Vanaf 2016 redacteur van Antroposofie Magazine – – Vanaf 2007 redacteur van de Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, die de Werken en voordrachten van Rudolf Steiner in het Nederlands uitgeeft – – 2012-2014 bestuurslid van de Antroposofische Vereniging in Nederland – – 2009-2013 redacteur van ‘De Digitale Verbreding’, het door de Nederlandse Vereniging van Antroposofische Zorgaanbieders (NVAZ) uitgegeven online tijdschrift – – 2010-2012 lid hoofdredactie van ‘Stroom’, het kwartaaltijdschrift van Antroposana, de landelijke patiëntenvereniging voor antroposofische gezondheidszorg – – 1995-2006 redacteur van het ‘Tijdschrift voor Antroposofische Geneeskunst’ – – 1989-2001 redacteur van ‘de Sampo’, het tijdschrift voor heilpedagogie en sociaaltherapie, uitgegeven door het Heilpedagogisch Verbond

Mijn Facebookpagina

Translate

Volgers

Totaal aantal pageviews vanaf juni 2009

Populairste berichten van de afgelopen maand

Blogarchief

Verwante en aan te raden blogs en websites

Zoeken in deze weblog

Laatste reacties

Get this Recent Comments Widget
End of code

Gezamenlijke antroposofische agenda (in samenwerking met AntroVista)