Bedoeld is: antroposofie in de media. Maar ook: in de persbak van de wijngaard, met voeten getreden. Want antroposofie verwacht uitgewrongen te worden om tot haar werkelijke vrucht door te dringen. Deze weblog proeft de in de media verschijnende antroposofie op haar, veelal heerlijke, smaak, maar laat problemen en controverses niet onbesproken.

vrijdag 25 december 2009

Geboorte

Eerste Kerstdag: onherroepelijk betekent dat een kerstgedachte. Meer dan alleen her en der in de media kun je die tegenwoordig al vinden – hoezo een a-religieuze tijd? Ik zou echter ook over onenigheid kunnen beginnen. Die constateerde ik namelijk, vandaag opnieuw, in huize Verbrugh. Maar eigenlijk moet ik eerst naar Trouw, die onverbeterlijke krant als het weer eens over filosofie & religie gaat. Gisteren, in de Kerstbijlage, schreef Anniek van den Brand over ‘De adem van God’:

‘Cardioloog Pim van Lommel heeft tienduizenden lezers geraakt met zijn bestseller over bijna-doodervaringen. Hij is er zelf ook een ander mens van geworden. “Ik ben geen zwever, nog steeds niet. Maar in mijn diepste wezen herken ik de verhalen.”

Een op de vijfentwintig mensen werpt al een blik in de hemel voordat hij sterft. Mensen met een bijna-doodervaring ontmoeten onvoorwaardelijke liefde en zo’n allesomvattende acceptatie dat het hun leven op aarde voorgoed verandert. Cardioloog Pim van Lommel schreef er een boek over, en het werd een bestseller. Zijn verklaring: “Eindelijk is er een arts die deze ingrijpende ervaring serieus neemt.”’

Alles wat er in deze twee alinea’s voorkomt, staat Hugo Verbrugh ten enenmale tegen. Ik heb het hier al verschillende keren over die vreemde afkeer van hem gehad. Dat betreft vooral ook wat de volgende passage vertelt:

‘Van Lommel sprak honderden mensen over de ingrijpendste ervaring van hun leven. Die mensen beschrijven dat ze, hoewel hun hart stilstond en hun hersenen geen enkele activiteit meer vertoonden, toch heldere belevenissen hadden die zo allesomvattend waren dat ze die amper kunnen beschrijven.

Na een tocht door een tunnel komen ze terecht in een onwereldse omgeving, een oogverblindend landschap met prachtige kleuren waar ze worden herenigd met overleden dierbaren.

Bijna allemaal reppen ze over een stralend licht of een wezen van licht, ervaren ze absolute liefde en acceptatie en komen ze in aanraking met diepe kennis en wijsheid.

Tijdens een bijna-doodervaring zien mensen hun hele leven aan zich voorbij trekken; ze beleven alles opnieuw, weten wat ze anderen hebben aangedaan, maar ook wat ze voor anderen hebben betekend – zonder oordeel, maar met inzicht.

Bijna alle mensen met zo’n ervaring spreken over een grens: ze realiseren zich dat als ze die overgaan, ze niet meer terug kunnen naar hun lichaam en hun leven. Vaak willen ze dat ook helemaal niet omdat ze een gevoel van diepe vrede en intense rust ervaren.’

Mooie kerstgedachte, of niet soms? Voor Hugo Verbrugh is deze onuitstaanbaar. Nou ja, dat kan gebeuren. Of hij er nu goede redenen voor heeft of niet. Maar dan. Vandaag schrijft hij zonder ironie op zijn weblog dat zijn vrouw een fan van Van Lommel is... dat noem ik: onenigheid in huize Verbrugh. Voordat ik op Verbrughs bijdrage van vandaag inga, eerst terug naar die van 27 november. Verbrugh legt daarin uit:

‘Een lang weekeinde was ik met mijn “Gefährtin” in een “Tagung” in het Goetheanum, het wereldcentrum van de antroposofie, in Dornach, in de buurt van Bazel. Daar wordt veel Duits gesproken [overigens ook af en toe een beetje Engels], vandaar mijn “verduitsing” van “(levens)gezellin” en “bijeenkomst” in de vorige zin. (...)

De bijeenkomst ging over “Das Leben im Tode” oftewel “Life in Death” [vertalen wij dit nu met of zonder lidwoord(en) in het Nederlands?], en zo een thema is voor wie aan reïncarnatie doet natuurlijk aantrekkelijk.

Maar ook zonder meteen met zoveel woorden eventuele vorige en volgende levens erbij te halen, interesseert het onderwerp mij en tegenwoordig ook vele anderen [er waren ruim 600 deelnemers] – en roept het vragen op.’

Verderop komt Verbrugh in verband hiermee te spreken over de zekerheid en onzekerheid van kennis:

‘Al mijn twijfel en onzekerheid zijn gewoon een gevolg van de verwarring tussen de twee vormen van kennis waarmee de mens werkt, en die we essentieel moeten onderscheiden: de epistêmê en de doxa. Epistêmê is de ingeboren zekere kennis die we bij ons ontstaan – evolutionnair of via een goddelijk scheppingsproces; dat verschil doet nu even niet terzake – hebben meegekregen. Ze houdt zelfkennis in en ze is behalve een vaardigheid van ons mensen tegelijk een kenmerk van de dingen die wij weten. Ieder levend wezen heeft zijn eigen variant van de epistêmê, van de ingeboren kennis die het wezen geschikt maakt te overleven. Alleen de mens moet, als enige wezen in de schepping, behalve overleven ook vrij worden. Om dat mogelijk te maken – en nu vertel ik het verhaal in het idioom van de goddelijke schepping – scheidde God niet alleen hemel en aarde [zie mijn blog van 9 oktober] en zich zelf van de mensheid, maar bracht hij ook een scheiding aan in de menselijke kennis door de epistêmê, waarin alles verborgen ligt wat je zou kunnen weten, geheim te maken, maar tegelijk de mens ter compensatie wel te begiftigen met de doxa: de kennis die je door het vrije gebruik van je zintuigen verwerft en die daardoor wisselvallig en onzeker is – maar juist die wisselvalligheid en onzekerheid zijn een vereiste om vrij te kunnen worden.

Levenskunst is volgens deze filosofie het in vrijheid aangevatte karwei van de reconstructie van het oorspronkelijke bouwplan van de schepping waarvan de blauwdruk in onze epistêmê verankerd ligt. In die blauwdruk ligt ook het antwoord op de vragen over de werkingen die planeten en gestorvenen in de mens hebben.’

De volgende dag, op zaterdag 28 november, komt Verbrugh er uiteraard op terug, in de ‘Tweede aflevering van een drieluik’. Hij heeft het dan over ‘de gezichtsuitdrukking van een gestorvene wiens dode lichaam opgebaard ligt’, en hoe deze ‘in de loop van de drie dagen die de opbaring van oudsher duurt’ kan veranderen:

‘Voor de twaalf deelnemers aan een gespreksgroep in de “Tagung” over “Leven in de dood” in het Goetheanum, waar ik vorige week met mijn “Gefährtin” was en waarover ik gisteren al schreef, is het in elk geval zeker een reëel fenomeen. Verschillende deelnemers kenden het ook aan een eigen waarneming van een opgebaarde gestorvene.

Onze gespreksgroep was in het Engels, ging over “Social Aspects of Life after Death”, en werd geleid door Paul Mackay, lid van de “Vorstand” (hoofdbestuur) van de Algemene Antroposofische Vereniging. Hij woonde en werkte vroeger in Nederland, ik kende hem oppervlakkig, en had zijn werkgroep onder meer gekozen omdat ik wel eens in het Engels wilde spreken in de context van de antroposofie.’

In dit verband grijpt hij weer terug op een oude spreuk, die ik op 13 juli in ‘Achterstand’ ook al aanhaalde:

  • Terra tegit carnem De aarde bedekt het vlees [fysieke lichaam]
  • Umbra circumvolat tumulum De schaduw [het aetherlichaam] vliegt rond de grafheuvel
  • Orcus habet manes De onderwereld [‘louteringsberg’] heeft de ziel [het astraallichaam]
  • Spiritus astra petit De geest [de ik-identiteit] streeft naar de sterren

Om er dit keer het volgende over te schrijven:

‘Het is een in termen van oude atavistische helderziendheid geformuleerde samenvatting van het uiteengaan na de dood van de “wezensleden” [de “mind-body articulations”]. De mens is om te beginnen zijn lichaam, het “carnem” dat de “terra” bedekt. Daarmee is hij verwant met het vaste, dode aarde-element. Dit fysieke lichaam kan echter niet op zichzelf bestaan. Als het aan zichzelf wordt overgelaten, zoals na de dood het geval is, valt het uiteen in levenloze stukken materie. Dat dit tijdens het leven niet gebeurt, komt door het aetherlichaam oftewel levenslichaam. Dat is de onzichtbare, ontastbare “informatiestructuur” die de mens gemeen heeft met een plant. Dankzij dit deelsysteem leeft, ademt hij, kan hij zich voortplanten, enzovoort. Dat is de “umbra” die “rond de grafheuvel vliegt”. Bewustzijn heeft de mens louter op grond hiervan nog even weinig als een plant. Hiervoor is een hoger systeemniveau vereist: het astraallichaam of bewustzijnslichaam, dat de mens gemeen heeft met dieren. Dit is de drager van de instincten, het bewustzijn, de zintuiglijke functies, de bewegingsmogelijkheid en andere “dierlijke” functies. De “orcus” heeft deze “manes”. Als de mens niet nog een vierde deelsysteem had, zou hij evenals de dieren genadeloos zijn overgeleverd aan zijn instincten, zou hij nooit een keuze kunnen maken en dus nooit vrij kunnen worden. Dat alles kan de mens echter wel. Dit komt door de ik-organisatie, waardoor de mens als enige wezen op aarde zelfbewustzijn kent. Die ik-organisatie heeft hij volgens antroposofische visie te danken aan het feit dat hij als enige op aarde het vuur beheerst, zoals wordt verteld in de mythe van Prometheus. Deze “spiritus” komt ten slotte vrij nadat de mens “de geest gegeven heeft” en zijn lichaam, aetherlijf en astraal-lijf achter zich gelaten heeft, en “petit”, streeft via de “astra” naar de Middernachtszon.

Dat is allemaal mooi gezegd, en voor mijn gevoel en dat van vele anderen bevat het zeker meer of minder waarheid – maar hoe werkt dat nu allemaal precies? Het enige wat ik daar nu over durf te zeggen is dat dit proces van postmortale excarnatie oftewel losmaking van je oude lichaam letterlijk een hels karwei is in de zin waarin ik het begrip “hels karwei” gisteren introduceerde en omschreef. De theorie van de vier wezensleden is het enige idioom waarin je adequaat over dit karwei kunt spreken en schrijven, en zodoende beweeg je je in de dimensie van de epistêmê.’

Een prachtige omschrijving wat mij betreft (daarom haal ik die hier ook graag aan). Maar hiermee is nog niet alles gezegd. Want de derde dag meldt Verbrugh het volgende.

‘Twee dagen voor de conferentie waarvoor wij naar Dornach waren gekomen waren, vond in het Goetheanum een studie-bijeenkomst plaats over de BijnaDood Ervaring, en daar speelde Pim van Lommel de hoofdrol. (...)

Toen meldde mijn “Gefährtin” mij dat zij ernstig overwoog om die avond naar de inleidende voordracht te gaan luisteren die Van Lommel voor die studie-bijeenkomst zou houden. Zo gezegd, zo gedaan, en woensdagavond zat ik letterlijk en figuurlijk “in splendid isolation” in de “lounge” van het Goetheanum alvast te mijmeren over wat ik tien dagen later in deze blog van vandaag zou schrijven.

“Hij heeft alleen verteld wat ook in zijn boek staat”, rapporteerde een Nederlandse vriend met wie wij na afloop van Van Lommels voordracht naar ons verblijf liepen. Mijn “Gefährtin” was explicieter. “Hij vertelt het zelfde als je ook in de antroposofie leert”, meldde zij, “en dat is ook helemaal wat de mensen hier willen horen”.

Met het tweede deel van haar samenvatting ben ik het even totaal eens als ik het met het eerste deel totaal oneens ben. In mijn beide blogs van 12 en 13 juli en de ongeveer twee dozijn andere die ik over het werk van Van Lommel heb geschreven, heb ik dat uitvoerig, nauwkeurig, beargumenteerd en gedocumenteerd uiteengezet, en ik ga dat niet nog eens dunnetjes overdoen. ’t Is allemaal te vinden op www.kairos-kr. nl.’

Dat Van Lommel juist niet hetzelfde als antroposofie vertelt, legt Verbrugh even later uit met behulp van de eerder genoemde twee begrippen epistêmê en doxa. Hij heeft het boek van Rudolf Steiner ‘Wie erlangt man Erkenntnisse der höheren Welten’ (De weg tot inzicht in hogere werelden) in de boekwinkel zien liggen en vergelijkt wat daarin staat met de moeizame weg die een bergbeklimmer moet afleggen:

‘Helemaal precies zo is het met mij in mijn streven om “Erkenntnisse der höheren Welten” te bereiken. Deze zogeheten “hogere werelden” zijn er, en ze te willen bereiken is een grote uitdaging.

En het is zo een grote uitdaging, omdat het een oefening in epistêmê is, en dat is letterlijk een hels karwei. Zie de blogs van gisteren en eergisteren en de reactie van Herman Boswijk van gisterennacht, waar dat moeilijke verhaal van mij perfect samengevat is. Maar Van Lommel, pour revenir à nos moutons, maakt daar doxa van, en dat doet hij zonder dat hij zich realiseert dat hij dat doet. In de cursivering zit de angel. Alles wat wij denken, en menen te weten is in eerste instantie doxa. Dat is gewoon een gevolg van onze “condition humaine”, het “menselijk tekort”. Levenskunst is om vanuit die doxa te verkennen waar en hoe je kennis in de “modus” van de epistêmê kunt vinden. Daar, in wat ik een beetje poëtisch aanduid als de “epistemische schatkamer”, ligt de toegang tot “de hogere werelden”. Maar het streven naar die kennis is hels vermoeiend. Niemand doet dat echt voor zijn plezier. Maar omdat we allemaal toch graag willen weten hoe het in die “hogere werelden” is, kan een gevaarlijke verleiding ontstaan. Vóór je precies weet wat je doet, laat je je oren hangen naar mensen die je zogenaamd willen helpen door die “hogere werelden” voor je naar beneden te halen. Ze vertellen je alles in zogeheten “jip-en-janneke-taal” of in het geijkte regulier-wetenschappelijke jargon, en zij noch jij beseffen dat daardoor de kennis gewoon plat wordt. In de wereld van zulke platte kennis is het ook helemaal niet moeilijk om “stappen (te maken) in de richting van een openheid voor het bestaan van een niet-materiële wereld”, zoals Ron Dunselman, voorzitter van de Antroposofische Vereniging in Nederland, mij op 1 januari antwoordde op mijn vraag wat hem gemotiveerd had tot zijn enthousiast-positieve oordeel over het “Eindeloos Bewustzijn” van Van Lommel. Het is allemaal heel begrijpelijk. Zodra je de kennis plat gemaakt hebt, ontstaat de illusie dat je de grenzen van die kennis kunt overschrijden. Het is die illusie, zo concludeer ik nu, die mijn antroposofische broeders en zusters verleidt om zo veel enthousiast positieve aandacht te geven aan Van Lommel en zijn werk, maar zodoende zitten ze er dus wel helemaal naast. De zogenaamde kennis die ze zodoende opdoen “is as clear as mud, but it covers the ground”.’

Al deze uitlatingen van Hugo Verbrugh gaven mij die dag (we hebben het nog steeds over 28 november) om 22:47 uur deze reactie in:

‘Dat jij je nu geen andere mening over Pim van Lommel hebt gevormd, verbaast me niet, gezien al je eerdere bijdragen (overigens wel dat je dan niet samen met je echtgenote naar hem gaat luisteren – blijf je liever in de mening die je je gevormd hebt steken?). Maar mijn vraag aan jou zou zijn: wat vind je nu eigenlijk van “Hoe de stof de geest kreeg”, dat inmiddels beroemde boek van Arie Bos? Ik hoor je daar nooit meer over, terwijl dat toch eigenlijk veel interessanter voor je moet zijn dan dat van Van Lommel. Hoe zit dit eigenlijk? Heb je je daar ook al een mening over gevormd?’

Op mijn tweede vraag kreeg ik nooit antwoord (dat is nou ook weer typisch Hugo Verbrugh, hij is nogal selectief in zijn voorkeuren), maar op mijn eerste wist hij niet hoe gauw hij moest reageren. Dat gebeurde op 1 december om 22:45 uur (eerder lukte niet). Het was trouwens op dezelfde dag dat hij een bericht schreef met in de titel dit ware woord: ‘“teuge” iets dat je niet wilt gaat makkelijker dan vóór iets dat je wèl wilt’ – ik dacht dat het over hemzelf ging, maar dat bleek niet zo te zijn... In zijn reactie op mijn vragen stond onder andere:

‘Wat er gebeurt bij een authentieke BDE laat zich in algemene termen ofwel alleen adequaat beschrijven als een fysiologisch verschijnsel, in welk geval het niets zegt over echt dood zijn, ofwel in termen van de wezensleden volgens het antroposofisch mensbeeld [ik heb het niet over mensen die een eigen specifieke persoonlijke authentieke BDE vertellen]. In het eerste geval beweeg je je in de modus van de doxa, in het tweede geval beweeg je je ofwel in de epistêmê-modus ofwel je bent inadequaat bezig en debiteert in wezen onwaarheid. Voor zover ik het werk van Van Lommel ken [en ik meen het voldoende goed te kennen om te stellen wat ik nu ga stellen] is hij hiervan niet op de hoogte. Deze simpele vaststellingen [die zonder kennis van het bovenstaande blogbericht en van wat ik voorafgaande blogs en andere teksten heb aangeduid niet adequaat begrepen kunnen worden] maakten dat ik bijwonen van een lezing van Van Lommel zonder dat ik zou kunnen reageren als een “aanslag” op mijn wezensleden zou beschouwen. Ik meen(de) deze ervaring niet nodig te hebben voor nog beter begrip dan ik al meen te hebben van wat Van Lommel eindeloos beweert.’

So far, so good. Maar nu weer naar vandaag. Want wat gebeurt er in zijn bericht op deze Eerste Kerstdag? Verbrugh schrijft dit op:

‘We zijn weer toe aan de Twaalf Heilige Nachten, het twaalfvoudige pad ter overdenking van de totale ommekeer die het leven een paar dagen geleden gemaakt heeft, herinner ik me. Ik maak daar twaalf heilige etmalen van en ga die, dag en nacht, gebruiken ter overdenking.’

Om te verduidelijken wat hij hiermee bedoelt, plaatst hij zelf om 11:28 uur een reactie waarin hij een uitvoerig verhaal over deze Twaalf Heilige Nachten aanhaalt. Helaas geeft hij niet de vindplaats erbij, zelfs geen auteursnaam. Dat vind ik uitermate onbevredigend, zodat ik zelf even op onderzoek ben uitgegaan. Hij blijkt te zijn terechtgekomen op de website van Tom van Bokhoven uit Dordrecht, een fervent schaakliefhebber. Maar behalve al het andere dat deze Tom op zijn website ‘tomschaakboeken.nl’ heeft verzameld (en dat is nogal wat), wordt in het linkermenu ook een ‘Familiepagina’ vermeld. Daar aangekomen, stuit je al gauw op ‘FAMILIE VAN BOKHOVEN 2007-2’, en dan moet je daar vandaan naar ‘Andere bijdragen’. Dan vind je ‘12 heilige nachten’, ‘Een bijdrage van Mignon’ staat erachter. Ga je echter eerst naar het bericht erboven, ‘Families de Knegt en van Bokhoven zijn verwant’, dan vind je daar ook vermelding van ‘de Van Bokhovens en hun kinderen (Mignon, Edwin, Tamar, Lara, Jonathan, Merlen en Annemijn)’. Met andere woorden: dochter Mignon van Bokhoven heeft deze prachtige tekst geschreven, die ik hier ook graag overneem:

‘Ik wil jullie vertellen over de twaalf heilige nachten. Zo worden de twaalf nachten genoemd die volgen op de heilige kerstnacht. Deze nachten en dagen vormden de periode vanaf kerst tot aan Driekoningen (6 januari). De kerstweek hier op de Oxerhof waarin wij hier bij elkaar zijn valt precies in deze tijd van de 12 heilige nachten. Het gaat hier om de heilige nachten en dagen die wij met een bepaalde intensiteit kunnen (gaan) beleven. Om hierover aan u te vertellen zal ik eerst een grote boog om deze dagen heen spannen.

Een boog die we in ons jaarverloop kunnen zien, ons jaar van twaalf maanden, loopt van het eerste Lichtfeest in de herfst Sint Maarten tot aan het laatste lichtjesfeest, Maria Lichtmis. Deze boog begint met het voorzichtige stille lichtje van Sint Maarten op 11 november, gaat groeien in de vier weken van de adventstijd en heeft het hoogtepunt met Kerst, waarna de intensiteit weer afneemt in het nieuwe jaar en we de laatste lichtjes opbranden op 2 februari met Maria Lichtmis. Deze periode beslaat twaalf weken, met als stralend middelpunt de heilige kerstnacht.

Sint Maarten is het feest van de soldaat Martinus. Hij schenkt een arme bedelaar die buiten in de kou bij de stadspoort zit de helft van zijn hele bezit, de helft van zijn mantel. ’s Nachts verschijnt de Christus in zijn droom en zegt, wat gij aan de bedelaar gedaan hebt, hebt gij aan mij gedaan. Martinus verlaat het leger en wijdt zich geheel aan God. De kinderen vieren dit feest door met zelfgemaakte lampions en liedjes langs de deuren te gaan om te “bedelen”. Het lichtje dat de kinderen bij zich dragen is een uitgeholde wortel uit de aarde, de wanden van de wortel, of koolraap worden niet helemaal doorgestoken zodat het lichtje heel voorzichtig tevoorschijn komt.

Het begin van de periode van de twaalf heilige nachten is het kerstfeest zoals wij dat kennen, vervolgens komt er een overbruggingsperiode naar het feest van Driekoningen. In de eerste Christelijke gemeenten en ook in de Oosterse kerk was het kerstfeest het Driekoningenfeest. In het midden van de dagen vieren we oudejaarsavond. De twaalf heilige nachten zijn van oudsher in onze cultuur als een bijzondere tijd gezien. Zij vormen de dagen die ons zonnejaar van 365 dagen aan laat sluiten op het maanjaar van twaalf maanden. De synodische maanomloop dat wil zeggen de tijd van bijv. volle maan tot volle maan bedraagt 29,5 dag. Twaalf maal 29,5 is 354, het verschil deze elf dagen werden gezien als restdagen, als extra tijd. Tijd voor bezinning, om even terug te houden. We kunnen dat ook zien in de ontwikkeling van de lengte van de dagen. Hebben we met midwinter (21 december) de langste nacht en de kortste dag, waarna de dagen i.p. weer gaan lengen. We zien dan echter dat de lengte van de dagen rond kerst een aantal dagen lang vrijwel constant blijft. Net alsof ook de zon even op de plaats rust houdt. Tijd van bezinning.

Als we eens gaan kijken wat voor beweging, innerlijke beweging we gaan maken als we deze tijd intensief willen beleven vraag ik u met mij mee te kijken naar twee beelden die ik voor u wil schetsen. Het ene beeld is het beeld van het kerstfeest wat we vieren op 24 en 25 december. Het andere beeld is het kerstfeest dat we kunnen beleven op 6 januari het Driekoningenfeest.

Het kerstfeest van de geboorte van het kind Jezus dat wij vieren na de voorbereidingstijd van de advent is een feest van Licht. Het is in veel opzichten een eenvoudig feest. In de Bijbel wordt door twee evangelisten de geboorte van Jezus opgetekend. Lucas beschrijft de geboorte van het kind, Mattheus beschrijft de geboorte van het kind maar dan op geheel andere wijze. De andere evangelisten beginnen hun evangelie met de doop in de Jordaan, de geboorte van de Christus Jezus.

De wijze waarop Lucas het geboorteverhaal beschrijft is eigenlijk de basis voor het kerstfeest zoals dat bij ons bekend is. Het is het verhaal over eenvoudige mensen die zo zuiver van hart zijn, dat zij het Licht ontvangen kunnen. Het verhaal speelt zich af in een sobere omgeving, de stal waar het kind geboren wordt, de herders op het veld die nog de oprechte verwondering kennen. In het afstammingsregister wordt de stamboom van Jezus beschreven van Jezus af teruggaand via de priesterlijke lijn tot koning David en vervolgens tot zoon van Adam, zoon van God. Alsof er rechtstreeks terugverwezen wordt tot het paradijs. Alsof wij op deze dag dat we de geboorte van het kind vieren ons mogen herinneren vanwaar wij afkomstig zijn.

Het andere beeld dat ik voor u wil oproepen is het beeld van het feest van 6 januari. Op deze dag vieren we eigenlijk verschillende feesten. Het Driekoningenfeest, de Epiphanie dwz de verschijning van het licht en de doop in de Jordaan. Op deze dag komen eigenlijk de verhalen van de andere drie evangelisten aan bod. Het verhaal van de evangelist Mattheus beschrijft ook het geboorteverhaal. De klank van dit verhaal is echter heel anders dan dat van Lucas. Dit verhaal speelt zich af in een andere omgeving en ook de figuren die een rol spelen in dit verhaal zijn anders. Hier is geen sprake van armoede, ontbering tijdens de lange reis. Na de geboorte van het kind komen de Magoi, de wijzen uit het oosten, de drie koningen om het kind te vereren. Maria en Jozef ontvangen de magiërs in een huis. Waar in het verhaal van Lucas de herders in de nacht gewekt worden door de engelen om het kind te gaan zoeken, gaan de Wijzen op pad nadat ze door inzicht en onderzoek naar verschijning van de ster denkend hebben geduid wat dit alles moest betekenen. Waar de herders in hun hart werden opgeroepen moesten de koningen door hun denken tot inzicht komen. Doelgericht gaan ze op pad. Ze nemen geschenken mee. Als ze dan bij het kind geweest zijn gaan ze via een andere weg terug. Door de ontmoeting met het Christuslicht zijn ze “anders geworden”.

Ook Mattheus beschrijft een geslachtsregister, deze afstamming begint echter met Abraham en gaat dan voorwaarts via David, dat hij koning is wordt expliciet genoemd en vanaf David volgt dan een lijn van koningen tot Jakob die verwekte Jozef, de man van Maria.

Deze verhalen staan dan zo naast elkaar, het hartverwarmende lichtfeest van de geboorte van het kind Jezus met de herders, eenvoudig van hart, vol van devotie en daarnaast het feest van de Driekoningen, die doelgericht met hun geschenken voorwaarts gaan, de weg van kennis.

Daarin zit nog een ander aspect: Het lucasverhaal speelt zich af in de schemering, tegen de avond wordt de stal bereikt, en in de nacht vindt dan de geboorte plaats; ook de herders worden gewekt in de nacht en vereren het kind. Dan de drie wijzen, zij komen uit het oosten, daar waar de zon opkomt, uit het Morgenland. Een lange nacht van kerst tot driekoningen.

Er is ook een oud Noors verhaal bekend over een jongeman Olav Asteson, die in slaap viel met kerst, een diepe diepe slaap en ontwaakte op driekoningendag. Dertien dagen en dertien nachten slaapt Olav Asteson en droomt over wat de ziel beleeft na zijn dood.

Een lange lange nacht. Ook voor ons kan het een periode zijn waarin we onze dromen intensiever kunnen beleven. Ook kunnen wij de werking van de nacht versterken door ons voor het inslapen een bepaald beeld, een bepaalde vraag voor ogen te nemen.

Precies in het midden van de donkere nacht vieren we dan oudejaarsavond. Het feest met de twee gezichten, de Januskop met een gezicht van voor en een gezicht van achteren. We blikken terug op het oudejaar en wensen elkaar het beste voor het nieuwe jaar. Het oude jaar kennen we al, heel waardevol kan het zijn om nog eens met elkaar terug te kijken, wat was voor jou wezenlijk, waar werd je werkelijk geraakt, wat was een hoogtepunt etc.

Veel moeilijker maar ook zeer de moeite waard is om vooruit te kijken. Om alvast denkend een beeld te vormen.

En zo zitten we hier dan ook bij elkaar. We hebben de tijd genomen om even uit het dagelijks leven te stappen, de extra tijd hebben we al een beetje bijzonder gemaakt door hier bij elkaar te komen.

We maken met elkaar een beetje de overgang van de onderdompeling in de herinnering aan het paradijs naar het doelbewust op weg gaan als de koningen. Daartoe zitten wij hier als eenvoudige lieden, als herders bij elkaar en vertellen elkaar in verwondering. Net als de herders met hun hartewarmte verlangen wij naar de verlosser, en tegelijkertijd weten we dat we als koningen dragers moeten worden van inzicht.

Door hier met elkaar te zijn en te zoeken naar het licht in de ander kunnen wij misschien er iets van beleven dat wij allen Christusdrager zijn, kunnen wij hier wellicht net als de wijzen die zich gevoed hebben aan de bron via een andere weg weer weg gaan, een beetje anders op weg gaan.’

Wonderlijk is wel dat Hugo Verbrugh dit zomaar op zijn weblog citeert. Is dit voor hem nu doxa of epistêmê? Om het nog raadselachtiger te maken citeert hij om 11:34 uur zonder blikken of blozen het artikel uit NRC Handelsblad van gisteren, ‘Schaatser Jan Maarten Heideman ontving visioen’. Om er om 13:01 uur aan toe te voegen:

‘Ik las het verhaal over die schaatser (dat mijn Gefährtin, “fan” van Van Lommel zoals jullie weten, mij overigens aangereikt had) als een variant op de BDE – maar een authentieke, die echt iets zegt over wat er NA ZIJN DOOD echt zal gebeuren...’

Daar komt de aan het begin door mij genoemde onenigheid in huize Verbrugh om de hoek kijken: zijn vrouw blijkt hier inderdaad fan van Van Lommel te zijn, wat hijzelf absoluut niet is. En dat is nog zacht uitgedrukt. Wat hij hier naar voren brengt, is trouwens een reactie op wat Frans Wuijts eerder schreef, om 12:50 uur:

‘“Dertien dagen en dertien nachten slaapt Olav Asteson en droomt over wat de ziel beleeft NA ZIJN DOOD”.
Ik wil niets afdoen aan het mooie verhaal van 11:28 uur, maar hier zet ik een vraagteken bij.’

Dus volgens Verbrugh is wat deze schaatser Jan Maarten Heideman vertelt zo veel als een authentieke variant op de BDE. Die bovendien volgens hem werkelijk iets zegt over wat er na zijn dood echt zal gebeuren. Terwijl die kennis volgens Verbrugh voor gewone stervelingen onbereikbaar is, zoals hij niet naliet ons constant in te peperen... Maar waarom is wat NRC-redacteur Henk Stouwdam uit Heidemans mond optekent authentieker dan, laten we zeggen, de ‘honderden mensen’ die aan Van Lommel ‘over de ingrijpendste ervaring van hun leven’ vertelden? Dat blijft me toch een raadsel. Het noopt Frans Wuijts om 13:13 uur tot deze reactie:

‘Het droomlied van Olav Asteson en de ervaring waarover Jan Maarten Heideman vertelt hebben een op het eerste gezicht een opvallende overeenkomst. In zoverre een uitroepteken. Een vraagteken plus een uitroepteken zet ik bij je opmerking dat dit verhaal van Heideman een authentieke variant is op de BDE, die echt iets zegt over wat er NA ZIJN DOOD echt zal gebeuren. Ik ben er wel even door verrast. Welke hersenhelft van je is hier aan het woord?’

Verbrugh weet vervolgens om 13:26 uur niets beters te melden dan:

‘Zo zwalkt en wikt en weegt de ware wetenschapper al zwalkend onophoudelijk tussen enerzijds zijn eigen wijsheid en wat hij zelf voor waar houdt en anderzijds zijn verwachting over het oordeel dat de mensen tot wie hij zich wendt zullen uitspreken over wat hij meldt.’

Om er om 15:20 uur aan toe te voegen:

‘allemaal goeie vragen, je krijgt antwoord maar nu even niet – moet Kerstmis gaan vieren met de mispoge (best wel gezellig, hoor...)’

Zijn we hier nu getuige van een belangrijke geboorte bij Verbrugh, van een nieuw inzicht misschien? Dat zou mooi zijn op deze Eerste Kerstdag... Maar nee, zo gauw geeft hij het vast niet op. Het zit hem waarschijnlijk in iets anders. In wat schaatser Heideman over zijn belevenis vertelt, namelijk dit:

‘Ik werd plotseling wakker, had het ene moment een gevoel dat ik naar de hemel ging en het andere moment dat ik in de hel belandde. En dat ging gepaard met angst en paniekaanvallen. Het was intens en heel apart. Ik had zoiets nooit eerder beleefd. En ik hoop het ook nooit meer mee te maken. Ik heb er een paar dagen goed last van gehad en kon niet normaal functioneren. Ik heb er zelfs een aantal wedstrijden door moeten afzeggen.’
Ik denk dus dat hem hier de kneep zit: het mag allemaal niet te mooi zijn, de werkelijkheid is anders. Maar moet dat inderdaad het cruciale criterium zijn?

Tot slot van deze weer zeer lang geworden bijdrage grijp ik ook even in dezelfde gouden ton waaruit Hugo Verbrugh zijn schaatser tevoorschijn toverde. Namelijk in het katern Opinie & Debat van NRC Handelsblad van gisteren. Die had het mooie thema ‘Zou u in deze tijd willen opgroeien? Of liever in uw eigen kindertijd?’ meegekregen (in zijn geheel niet op de website te vinden):

‘Deze vraag legden we aan u voor. Ruim 250 essays kwamen binnen, waarvoor dank. De meeste oudere inzenders hadden vroeger buiten meer vrijheid dan de kinderen van nu. Maar ouders en leraren waren strenger. De kinderen van nu mogen meer thuis, hebben meer geld en spullen. Geen huishoudschool meer voor meisjes en goede hulpmiddelen voor gehandicapten. Deze bijlage is een bloemlezing van de opmerkelijkste stukken. Over stoepranden versus Facebook en een fietstochtje versus een vliegvakantie. Kinderboekenschrijfster Anna Woltz over de rode loper voor kleuters en schrijver Ted van Lieshout over zijn eerste blootfoto.’

Een van die inzendingen is van ‘M.M. Voss, 1941’. Die viel mij op door het ‘antroposofisch gehalte’ van haar opvattingen. Het is niet zozeer het romantische of mythische karakter ervan dat me aanspreekt, maar wel de nuchtere vaststelling dat een abstracte benaderingswijze ongelooflijk beperkt is. De wereld is echt wel wijder dan uit die abstractheid blijkt; vergeleken met de beeldenrijkdom van deze oma steekt dat des te meer. Daarom sluit ik deze ‘Geboorte’ hiermee af:

‘Of ik in deze tijd zou willen opgroeien?

Natuurlijk niet. Wie wel? Als volwassenen leven wij natuurlijk in een fantastische tijd. Maar wij hebben gelukkig een andere start gehad. De wereld van het kleine kind, waarin het wonder nog zou moeten bestaan, wordt gereduceerd tot de verpletterende nuchtere uitleg hoe het allemaal precies in elkaar steekt.

Ik zal dit met twee voorbeelden verduidelijken.

Mijn kleinkinderen kregen in groep drie te horen dat er eerst niets was; dat er toen atomen kwamen die zich verzamelden, elkaar aantrokken en een lichaam vormden. Dit alles stond op uitgeknipte voorgeprinte vierkantjes op een papier. Daaronder was de eigen activiteit te zien: een tekeningetje van een bom, met kaboem en de oerknal eronder geschreven.

Wat moet zo’n kind van zes jaar met die abstracties? Waarom geen mooi verhaal over de schoonheid van de aarde, de kosmos de pracht van de sterrenhemel, de natuur?

Mijn kleinzoon vroeg toen het onweerde en wij op het strand liepen: “oma, wat is onweer?” Ik vertelde enthousiast van Thor die heel boos was en zijn hamer met donderend geraas door de hemel slingerde zodat de vonken er afspatten. Hij keek mij met grote ogen aan. De ander van zeven keek mij met een welwillende blik aan en zei toen: “oma, weet je hoe het echt is?” En toen kreeg ik het “juiste” te horen. Grappig, maar ook jammer.

Speelgoed wordt steeds meer knopjes drukken. Peuters van twee jaar zie ik al puzzeltjes maken op de computer. Buitenaardse monsters en agressieve, gevaarlijke kunststofmannetjes met een mitrailleur in de ene en een dolk in de andere hand worden aan de kinderen als verrassing gegeven bij een kindermenu, zonder de ouders te vragen of dit spul wel gewenst is.

Het is o zo belangrijk dat kinderen nog schoonheid en heelheid kunnen ervaren.

Maar nee, met de kale naakte waarheid van abstracte redeneringen wordt hun kindzijn afgepakt. De wonderen zijn de wereld uit; ze zijn platgepraat: romantiek, verliefdheid, seksualiteit zijn slechts reacties in de hersenen.

Geen wonder dat jongeren, ontnuchterd vanaf de wieg, de realiteit ontvluchten. Zij zoeken de roes in drinken en drugs en eten, almaar eten om de innerlijke leegte te vullen. De lagen vet vormen de buffer om de realiteit aan te kunnen.

De mens is meer dan “atomen zweven door de ruimte – de atomen worden aangetrokken en als klap op de vuurpijl: atomen vormen een lichaam”. Een lichaam is voor een kind zijn fijne lijf waarmee hij leeft, speelt, rent, huilt en lacht en nog veel meer.

Vandaar mijn nee.’

Geen opmerkingen:

Labels

Over mij

Mijn foto
(Hilversum, 1960) – – Vanaf 2016 hoofdredacteur van ‘Motief, antroposofie in Nederland’, uitgave van de Antroposofische Vereniging in Nederland (redacteur 1999-2005 en 2014-2015) – – Vanaf 2016 redacteur van Antroposofie Magazine – – Vanaf 2007 redacteur van de Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, die de Werken en voordrachten van Rudolf Steiner in het Nederlands uitgeeft – – 2012-2014 bestuurslid van de Antroposofische Vereniging in Nederland – – 2009-2013 redacteur van ‘De Digitale Verbreding’, het door de Nederlandse Vereniging van Antroposofische Zorgaanbieders (NVAZ) uitgegeven online tijdschrift – – 2010-2012 lid hoofdredactie van ‘Stroom’, het kwartaaltijdschrift van Antroposana, de landelijke patiëntenvereniging voor antroposofische gezondheidszorg – – 1995-2006 redacteur van het ‘Tijdschrift voor Antroposofische Geneeskunst’ – – 1989-2001 redacteur van ‘de Sampo’, het tijdschrift voor heilpedagogie en sociaaltherapie, uitgegeven door het Heilpedagogisch Verbond

Mijn Facebookpagina

Translate

Volgers

Totaal aantal pageviews vanaf juni 2009

Populairste berichten van de afgelopen maand

Blogarchief

Verwante en aan te raden blogs en websites

Zoeken in deze weblog

Laatste reacties

Get this Recent Comments Widget
End of code

Gezamenlijke antroposofische agenda (in samenwerking met AntroVista)